ECLI:NL:GHAMS:2016:1125

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
25 maart 2016
Publicatiedatum
29 maart 2016
Zaaknummer
23-004381-15
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging vonnis met nadere overweging ISD-maatregel in hoger beroep

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 25 maart 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 26 oktober 2015. De verdachte, geboren in 1975 en thans gedetineerd, was in eerste aanleg veroordeeld voor gekwalificeerde diefstal en heling. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank bevestigd, maar voegde een nadere overweging toe met betrekking tot de oplegging van de ISD-maatregel. Het hof oordeelde dat er voldaan was aan de voorwaarden voor deze maatregel, zoals gesteld in artikel 38m van het Wetboek van Strafrecht. De verdachte had eerder al meerdere veroordelingen en het recidivegevaar werd als hoog ingeschat. De verdediging betoogde dat de ISD-maatregel niet opgelegd moest worden, omdat er geen onderbouwd advies van de reclassering was en de feiten als gering werden beschouwd. Het hof verwierp dit verweer en oordeelde dat de ISD-maatregel noodzakelijk was voor de beveiliging van de maatschappij en ter beëindiging van de recidive. Het hof benadrukte dat de maatregel ook gericht is op gedragsbeïnvloeding en dat de verdachte de kans moet krijgen om aan zijn verslavingsproblematiek te werken. De ISD-maatregel werd opgelegd voor de maximale duur van twee jaar, zonder dat de tijd in voorlopige hechtenis in mindering werd gebracht. Het hof concludeerde dat er geen schending van de redelijke termijn had plaatsgevonden en bevestigde het vonnis van de rechtbank.

Uitspraak

parketnummer: 23-004381-15
datum uitspraak: 25 maart 2016
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 26 oktober 2015 in gevoegde strafzaken onder de parketnummers
15-810230-15 en 15-800061-15, alsmede 13-701033-15 (TUL) tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1975,
adres: [adres],
thans gedetineerd in PI Noord Holland Noord - HvB Zwaag te Zwaag.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 11 maart 2016 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen.

Vonnis waarvan beroep

Het hof verenigt zich met het vonnis waarvan beroep en zal dit derhalve bevestigen met dien verstande dat het hof het vonnis aanvult met een nadere overweging ten aanzien van het opleggen van de
ISD-maatregel.

Nadere overweging ten aanzien van het opleggen van de ISD-maatregel

Het hof stelt vast dat is voldaan aan de voorwaarden die artikel 38m van het Wetboek van Strafrecht (Sr) voor oplegging van de ISD-maatregel stelt. Het hof acht bewezen dat de verdachte zich in de onderhavige zaken heeft schuldig gemaakt aan gekwalificeerde diefstal en heling, misdrijven waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten. Bovendien is de verdachte blijkens een hem betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 26 januari 2016 vijf jaar voorafgaand aan 5 februari 2015 driemaal eerder wegens een misdrijf onherroepelijk veroordeeld tot een vrijheidsbenemende straf, welke straffen ten uitvoer zijn gelegd, terwijl de onderhavige in strafzaak bewezen verklaarde feiten zijn begaan na tenuitvoerlegging van deze straffen en er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte wederom een misdrijf zal begaan.
De verdediging heeft in hoger beroep betoogd dat de ISD-maatregel in het onderhavige geval niet moet worden opgelegd nu een onderbouwd advies daartoe van de reclassering ontbreekt en bovendien oplegging van de maatregel disproportioneel is gelet op de omstandigheid dat het verdenkingen betreft van geringe feiten en het voorarrest al ruim acht en een halve maand duurt. Het opleggen van de ISD-maatregel is een ultimum remedium, hetgeen hier nog niet aan de orde is. Daarnaast is er geen behandelverwachting, zodat de oplegging van de ISD neerkomt op een langdurige vrijheidsbeneming (“kale ISD”).
Het hof heeft kennis genomen van:
  • een reclasseringsadvies van Palier van 28 augustus 2015, opgemaakt door reclasseringswerker [naam 1];
  • een voorlichtingsrapport van de Brijder verslavingszorg van 12 augustus 2008 opgemaakt door mevrouw [naam 2].
Daarnaast heeft het hof acht geslagen op de verklaring van [naam 1], reclasseringswerker, als getuige ter terechtzitting afgelegd op 26 oktober 2015 ten overstaan van de rechtbank waaruit blijkt dat het recidivegevaar als hoog wordt ingeschat.
Anders dan door de raadsman is gesteld is het hof van oordeel dat gelet op de hiervoor genoemde adviezen en de door reclasseringswerker [naam 1] afgelegde verklaring in eerste aanleg voldaan is aan artikel 38m, vierde, vijfde en zesde lid, Sr en dat voormelde adviezen en afgelegde verklaring voldoende grondslag bieden voor oplegging van de ISD-maatregel.
Het hof overweegt daarnaast dat volgens de bewoordingen van het tweede lid van artikel 38m Sr de oplegging van de ISD-maatregel strekt tot beveiliging van de maatschappij en beëindiging van de recidive door de verdachte. Het gaat hierbij om twee gelijkwaardige doelstellingen. Nu de verdachte ondanks eerdere veroordelingen en ondanks eerdere oplegging van de ISD-maatregel is blijven recidiveren, moet het recidiverisico als hoog worden ingeschat, zodat reeds hierom de ISD-maatregel voor oplegging in aanmerking komt.
Van disproportionaliteit is geen sprake. Het karakter van de ISD-maatregel bestaat in langdurige insluiting en is daarnaast mede gericht op gedragsbeïnvloeding. Gedragsinterventies zullen kunnen plaatsvinden als de verdachte daarvoor hanteerbare aanknopingspunten biedt. De maatregel biedt de verdachte de mogelijkheid te werken aan zijn verslavingsproblematiek. De motivatie en bereidheid van de verdachte zullen hiervoor van grote zo niet beslissende betekenis zijn. Gelet hierop acht het hof het van belang dat de ISD-maatregel wordt opgelegd voor de maximale duur van twee jaren en dat de tijd die door de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht niet in mindering wordt gebracht op de duur van de maatregel, teneinde de mogelijkheden van de ISD-maatregel ten volle te kunnen benutten.
Voor zover de raadsman heeft betoogd dat het voorarrest van acht en een halve maand een overschrijding van de redelijke termijn in de zin van art. 6, eerste lid, van het EVRM oplevert overweegt het hof als volgt.
De tijd tussen de inverzekeringstelling en de berechting dient zo kort mogelijk te zijn, zodat een voortvarende behandeling en afdoening van de zaken, zowel in eerste aanleg als in hoger beroep, vereist is. De verdachte is op 5 februari 2015 in verzekering gesteld voor het onder 2 ten laste gelegde feit en op 9 februari 2015 is de voorlopige hechtenis in die zaak geschorst. Vervolgens is de verdachte voor het onder 1 ten laste gelegde feit op 1 juli 2015 in verzekering gesteld en aansluitend is in die zaak de voorlopige hechtenis bevolen. De rechtbank heeft vonnis gewezen op 26 oktober 2015. Het hoger beroep is ingesteld op 30 oktober 2015 en de zaak is in hoger beroep op 15 december 2015 op een pro forma zitting behandeld. De inhoudelijke behandeling in hoger beroep heeft plaatsgevonden op 11 maart 2016. Het vorenstaande in ogenschouw genomen is het hof van oordeel dat geen schending van de redelijke termijn heeft plaatsgevonden en voorts is niet gebleken dat het openbaar ministerie, mede rekening houdend met de systematiek van de ISD-maatregel, niet voortvarend heeft gehandeld, noch heeft getalmd de zaak aan te brengen. Het verweer wordt mitsdien verworpen.

BESLISSING

Het hof:
Bevestigt het vonnis waarvan beroep met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. M.L. Leenaers, M.F.J.M. de Werd en mr. E.H.M. Druijf, in tegenwoordigheid van mr. M. Boelens, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 25 maart 2016.
Mr. E.H.M. Druijf is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.