In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 25 maart 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 26 oktober 2015. De verdachte, geboren in 1975 en thans gedetineerd, was in eerste aanleg veroordeeld voor gekwalificeerde diefstal en heling. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank bevestigd, maar voegde een nadere overweging toe met betrekking tot de oplegging van de ISD-maatregel. Het hof oordeelde dat er voldaan was aan de voorwaarden voor deze maatregel, zoals gesteld in artikel 38m van het Wetboek van Strafrecht. De verdachte had eerder al meerdere veroordelingen en het recidivegevaar werd als hoog ingeschat. De verdediging betoogde dat de ISD-maatregel niet opgelegd moest worden, omdat er geen onderbouwd advies van de reclassering was en de feiten als gering werden beschouwd. Het hof verwierp dit verweer en oordeelde dat de ISD-maatregel noodzakelijk was voor de beveiliging van de maatschappij en ter beëindiging van de recidive. Het hof benadrukte dat de maatregel ook gericht is op gedragsbeïnvloeding en dat de verdachte de kans moet krijgen om aan zijn verslavingsproblematiek te werken. De ISD-maatregel werd opgelegd voor de maximale duur van twee jaar, zonder dat de tijd in voorlopige hechtenis in mindering werd gebracht. Het hof concludeerde dat er geen schending van de redelijke termijn had plaatsgevonden en bevestigde het vonnis van de rechtbank.