In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 25 maart 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Holland. De verdachte, geboren in Mexico, werd beschuldigd van het opzettelijk invoeren van cocaïne in Nederland op 3 augustus 2015 via de luchthaven Schiphol. Tijdens de controle werd in de bodem van de hondenkennel van de verdachte een hoeveelheid cocaïne aangetroffen, met een nettogewicht van 1.992,9 gram. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte op de hoogte was van de aanwezigheid van de cocaïne en dat er geen bijzondere omstandigheden waren die haar verweer konden ondersteunen. De verdachte had verklaard dat ze de hondenkennel had geruild met een onbekende man, maar het hof achtte deze verklaring onaannemelijk. Het hof oordeelde dat de verdachte opzettelijk de cocaïne had ingevoerd en verwierp het verweer van de raadsman. De rechtbank had de verdachte eerder veroordeeld tot 24 maanden gevangenisstraf, en het hof bevestigde deze straf, waarbij het de ernst van het feit en de gevolgen voor de volksgezondheid in overweging nam. De persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals het overlijden van haar zoon en haar gezondheidsproblemen, werden niet als voldoende verzachtend beschouwd. Het hof verklaarde de in beslag genomen gelden verbeurd, aangezien deze waren bestemd voor de reis naar Bilbao. De uitspraak is gedaan door een meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam.