In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 24 maart 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam. De verdachte was beschuldigd van diefstal in vereniging, gepleegd op 8 februari 2015 te Diemen, waarbij hij samen met anderen in de woning van het slachtoffer inbrak terwijl deze thuis was. De verdachte had zich toegang verschaft tot de woning door middel van braak, met gebruik van een koevoet en een schroevendraaier. Tijdens de rechtszitting in hoger beroep op 10 maart 2016 heeft de raadsman vrijspraak bepleit, stellende dat de herkenning van de verdachte door verbalisanten op camerabeelden niet deugdelijk was en dat er onvoldoende bewijs was voor een veroordeling. Het hof heeft echter de verklaringen van het slachtoffer en de omstandigheden van de aanhouding van de verdachte als belastend beschouwd. Het hof oordeelde dat de verdachte zich in de nacht van de inbraak in de nabijheid van de woning bevond en geen verklaring heeft gegeven voor zijn aanwezigheid daar. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd en de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier maanden, waarbij het hof de ernst van de inbraak en de impact op het slachtoffer in overweging heeft genomen. De verdachte is schuldig bevonden aan diefstal gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd, gepleegd door twee of meer verenigde personen, met braak.