ECLI:NL:GHAMS:2016:1121

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
24 maart 2016
Publicatiedatum
29 maart 2016
Zaaknummer
23-002308-15
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Diefstal in vereniging met braak tijdens nachtrust, slachtoffer aanwezig in woning

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 24 maart 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam. De verdachte was beschuldigd van diefstal in vereniging, gepleegd op 8 februari 2015 te Diemen, waarbij hij samen met anderen in de woning van het slachtoffer inbrak terwijl deze thuis was. De verdachte had zich toegang verschaft tot de woning door middel van braak, met gebruik van een koevoet en een schroevendraaier. Tijdens de rechtszitting in hoger beroep op 10 maart 2016 heeft de raadsman vrijspraak bepleit, stellende dat de herkenning van de verdachte door verbalisanten op camerabeelden niet deugdelijk was en dat er onvoldoende bewijs was voor een veroordeling. Het hof heeft echter de verklaringen van het slachtoffer en de omstandigheden van de aanhouding van de verdachte als belastend beschouwd. Het hof oordeelde dat de verdachte zich in de nacht van de inbraak in de nabijheid van de woning bevond en geen verklaring heeft gegeven voor zijn aanwezigheid daar. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd en de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier maanden, waarbij het hof de ernst van de inbraak en de impact op het slachtoffer in overweging heeft genomen. De verdachte is schuldig bevonden aan diefstal gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd, gepleegd door twee of meer verenigde personen, met braak.

Uitspraak

parketnummer: 23-002308-15
datum uitspraak: 24 maart 2016
TEGENSPRAAK (gemachtigd raadsman)
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 3 juni 2015 in de strafzaak onder parketnummer 13-654042-15 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1995,
adres: [adres 1]

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 10 maart 2016 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 08 februari 2015 te Diemen, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening in/uit een woning gelegen aan de [adres 2] heeft weggenomen een autosleutel en/of een kussensloop en/of een make-up tas/toilettas met inhoud en/of een jas en/of zeven (merk) tassen met daarin onder andere geld en/of een of meer (bank)passen, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), waarbij verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft/hebben verschaft en/of de/het weg te nemen goed(eren) onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak en/of verbreking, te weten het openbreken en/of forceren van de voordeur van voornoemde woning met een koevoet en/of een schroevendraaier.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot andere beslissingen komt dan de rechtbank.

Overwegingen ten aanzien van het bewijs

De raadsman heeft vrijspraak bepleit van het ten laste gelegde. Daartoe heeft de raadsman aangevoerd dat de herkenning door de verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] van de verdachte als een van de personen die op de camerabeelden van de inbraak te zien zijn, niet deugdelijk is en niet aan het bewijs kan medewerken.
De raadsman heeft voorts aangevoerd dat (ook) de overige stukken van het dossier voor een bewezenverklaring niet toereikend zijn nu aan de loutere aanwezigheid van de verdachte nabij de plaats waar de inbraak had plaatsgevonden niets belastends valt te ontlenen, en de omstandigheid dat de verdachte daaromtrent geen verklaring heeft afgelegd hem niet kan worden tegengeworpen.
Het hof verwerpt dit verweer en overweegt daartoe het volgende.
Door aangeefster [.] is verklaard dat er ’s nachts om 02.38 uur in haar woning, [adres 2] te Diemen, werd ingebroken. Zij lag toen te slapen, werd wakker van een geluid, is gaan kijken en zag drie kennelijke inbrekers in haar woning. Toen de inbrekers zich ontdekt wisten, zijn deze gevlucht. De inmiddels gealarmeerde politie heeft kort daarna drie personen op een parkeerterrein in de nabijheid van de woning waar was ingebroken, gezien. Deze personen vluchtten weg bij de komst van de politie, onder achterlating van diverse goederen die van de inbraak afkomstig waren. Kort daarop zijn drie personen aangehouden, die zich op diverse plekken in de nabijheid verborgen hielden in de bosjes of in tuinen. Ook de verdachte, één van de drie aangehouden personen, is in een tuin aangetroffen, te weten van perceel [adres 3], op aanwijzing van een getuige die een buurvrouw uit het dakraam had horen roepen dat er nog een verdachte in een tuin zat, die over de schutting was geklommen.
De omstandigheden waaronder de verdachte is aangetroffen zijn in hoge mate belastend en vormen een regelrechte aanwijzing dat hij een van de inbrekers was. Van hem mag verwacht worden dat hij, indien hij niettemin om een andere reden had om zich in het holst van de nacht kort na een woninginbraak waarbij de daders op de vlucht waren, in een tuin in de buurt op te houden, nadat hij over een schutting was geklommen, hij zich daarover zou uitlaten. De verdachte heeft echter geen verklaring af willen leggen en zich zowel bij de politie als ter terechtzitting in eerste aanleg en in hoger beroep op zijn zwijgrecht beroepen.
Het hof acht dan ook bewezen dat de verdachte met anderen de hem ten laste gelegde inbraak heeft gepleegd. Hetgeen door de raadsman ten aanzien van het proces-verbaal houdende de herkenning van de verdachte op de camerabeelden door voornoemde verbalisanten is aangevoerd, en het daaraan gekoppelde voorwaardelijk verzoek tot het bevelen van een gezichtsvergelijkend onderzoek, behoeft daarbij geen bespreking, omdat het hof dit proces-verbaal niet tot het bewijs zal bezigen.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 8 februari 2015 te Diemen tezamen en in vereniging met anderen, gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een woning gelegen aan de [adres 2] heeft weggenomen een autosleutel en een kussensloop en een make-up tas/toilettas met inhoud en een jas en zeven (merk)tassen met daarin onder andere geld en (bank)passen, toebehorende aan anderen dan verdachte en/of zijn mededaders, waarbij verdachte en zijn mededaders zich de toegang tot de plaats van het misdrijf hebben verschaft door middel van braak, te weten het forceren van de voordeur van voornoemde woning met een koevoet en een schroevendraaier.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze zijn opgenomen in de bijlage bij dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
diefstal gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd in een woning door iemand die zich aldaar buiten weten of tegen de wil van de rechthebbende bevindt, door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg ten laste gelegde feit bewezen verklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijf maanden.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de rechter in eerste aanleg opgelegd.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte en zijn mededaders zijn in de nacht de woning van het slachtoffer binnengedrongen terwijl het slachtoffer zich in de woning bevond en daar lag te slapen. De verdachte en zijn mededaders zijn planmatig te werk gegaan en de verdachte heeft zich kennelijk slechts laten leiden door een zucht naar financieel gewin ten koste van een ander. Woninginbraken zijn ernstige feiten. Zij veroorzaken niet alleen de nodige materiële en emotionele schade, maar maken ook een forse inbreuk op de privacy van de slachtoffers. Het is voor hen bijzonder onaangenaam en beangstigend om te ervaren dat, terwijl men zelf in de woning aanwezig is, vreemden in die woning binnendringen die persoonlijke bezittingen doorzoeken en wegnemen. Het handelen van verdachte en zijn mededaders draagt dan ook bij aan gevoelens van angst en onveiligheid in de samenleving.
Het hof acht, alles afwegende, een gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op artikel 311 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
4 (vier) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. M. Lolkema, mr. P.A.M. Hoek en mr. M.J.A. Plaisier, in tegenwoordigheid van C. de Beer, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 24 maart 2016.
[....]