In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 10 maart 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in Groot-Brittannië in 1983 en thans zonder bekende woon- of verblijfplaats, was eerder bij verstek veroordeeld voor culpose brandstichting, waarbij een gasfles explodeerde en gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar ontstond. De tenlastelegging betrof een incident dat plaatsvond op 8 juli 2005 te Amsterdam.
Het hof heeft vastgesteld dat de verjaring van het recht tot strafvervolging is ingetreden. De advocaat-generaal stelde dat de verjaring tijdig was gestuit door het opnemen van de verdachte in het opsporingsregister, maar het hof oordeelde dat dit niet kan worden aangemerkt als een daad van vervolging. De mededeling van de uitspraak van de politierechter was op 5 januari 2007 gedaan, maar de betekening aan de verdachte vond pas plaats op 25 augustus 2015. Tussen deze data was meer dan zes jaar verstreken, waardoor het recht op strafvervolging door verjaring was vervallen.
Het hof heeft het vonnis waarvan beroep vernietigd en de officier van justitie niet-ontvankelijk verklaard in zijn strafvervolging. Deze beslissing is genomen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarbij de rechters M. Lolkema, P.A.M. Hoek en M.J.A. Plaisier aanwezig waren. De uitspraak benadrukt het belang van tijdige vervolging en de gevolgen van verjaring in strafzaken.