ECLI:NL:GHAMS:2016:1109

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
24 maart 2016
Publicatiedatum
29 maart 2016
Zaaknummer
23-003897-15
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de politierechter inzake rijden zonder geldig rijbewijs

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 24 maart 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in 1988, was op 10 december 2013 aangehouden voor het rijden zonder geldig rijbewijs in Amsterdam Zuidoost. De tenlastelegging stelde dat de verdachte wist of redelijkerwijs moest weten dat zijn rijbewijs ongeldig was verklaard. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte op 15 december 2011 op de hoogte was gesteld van de ongeldigverklaring van zijn rijbewijs, en dat hij redelijkerwijs had moeten weten dat hij niet in het bezit was van een geldig rijbewijs op het moment van de aanhouding. Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd en de verdachte schuldig bevonden aan het rijden zonder geldig rijbewijs, zoals vastgelegd in artikel 9, tweede lid, van de Wegenverkeerswet 1994. De politierechter had de verdachte eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee weken, waarvan één week voorwaardelijk. In hoger beroep heeft de advocaat-generaal dezelfde straf gevorderd. Het hof heeft de straf bepaald op één week gevangenisstraf, zonder voorwaardelijk deel, en heeft daarbij rekening gehouden met de ernst van het feit en de omstandigheden van de verdachte, die op dat moment in het buitenland in detentie verbleef.

Uitspraak

parketnummer: 23-003897-15
datum uitspraak: 24 maart 2016
TEGENSPRAAK (gemachtigde raadsvrouw)
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 10 februari 2015 in de strafzaak onder parketnummer 96-271483-14 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1988,
adres: [adres]

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 10 maart 2016 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de raadsvrouw naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij, op of omstreeks 10 december 2013, te Amsterdam Zuidoost, gemeente Amsterdam, terwijl hij wist of redelijkerwijs moest weten dat een op zijn naam gesteld rijbewijs voor een of meer categorieën van motorrijtuigen, te weten categorie B, ongeldig was verklaard en aan hem daarna geen ander rijbewijs voor het besturen van een motorrijtuig van de betrokken categorie of categorieën was afgegeven, op de weg, de Bijlmerdreef, als bestuurder een motorrijtuig, te weten een personenauto, van die categorie of categorieën heeft bestuurd.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof andere gronden aan zijn beslissing ten grondslag legt.

Bewijsoverweging

Op 10 december 2013 is de verdachte aangehouden wegens het rijden zonder geldig rijbewijs. De verdediging stelt dat de verdachte op 10 december 2013 niet wist dat per 15 december 2011 zijn rijbewijs ongeldig was verklaard, daar de verdachte veel in het buitenland verblijft.
Het hof overweegt hierover het volgende.
Blijkens een de verdachte betreffend Uittreksel Justitiële Documentatie van 26 februari 2016 heeft de politierechter te ’s‑Gravenhage op 17 januari 2014 geoordeeld dat de verdachte zich op 1 juli 2013 schuldig heeft gemaakt aan overtreding van artikel 9, tweede lid, Wetboek van Strafrecht (Sr).
Het hof leidt hieruit af dat de verdachte toen de verdachte op 10 december 2013 wederom werd staande gehouden voor overtreding van artikel 9, tweede lid, Sr hij redelijkerwijs had moeten weten dat zijn rijbewijs ongeldig was verklaard. Bovendien is uit het dossier gebleken dat de brief met de mededeling dat het rijbewijs van de verdachte ongeldig is verklaard naar het GBA adres van de verdachte is verzonden en niet retour gekomen.
Het hof acht aldus bewezen dat de verdachte op 10 december 2013 redelijkerwijs moest weten dat zijn rijbewijs ongeldig was verklaard.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij, op 10 december 2013, te Amsterdam Zuidoost, gemeente Amsterdam, terwijl hij redelijkerwijs moest weten dat een op zijn naam gesteld rijbewijs, te weten categorie B, ongeldig was verklaard en aan hem daarna geen ander rijbewijs voor het besturen van een motorrijtuig van de betrokken categorie was afgegeven, op de weg, de Bijlmerdreef, als bestuurder een motorrijtuig, te weten een personenauto, van die categorie heeft bestuurd.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het aanwenden van een rechtsmiddel zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
overtreding van artikel 9, tweede lid, van de Wegenverkeerswet 1994.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De politierechter in de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg ten laste gelegde bewezen verklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twee weken, waarvan één week voorwaardelijk.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de rechter in eerste aanleg opgelegd.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het besturen van een auto zonder dat hij daartoe een geldig rijbewijs in zijn bezit had. Dit is een ernstig feit, omdat daardoor de verkeersveiligheid in gevaar kan worden gebracht. Uit mededelingen van de raadsvrouw begrijpt het hof dat de verdachte thans in het buitenland in detentie verkeert. Het hof ziet daarin aanleiding af te zien van het opleggen van een voorwaardelijk strafdeel.
Het hof acht, alles afwegende, een gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 9 en
176 van de Wegenverkeerswet 1994.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
1 (één) week.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. M. Lolkema, mr. P.A.M. Hoek en mr. M.J.A. Plaisier, in tegenwoordigheid van C. de Beer, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 24 maart 2016.
=========================================================================
[....]