In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 23 maart 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam van 23 oktober 2014. De verdachte, geboren in 1993, was beschuldigd van inbraak in een woning te Amsterdam op 12 april 2014, waarbij twee revolvers zijn weggenomen. Het hof heeft het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep gehouden op 11 maart 2015 en 9 maart 2016. De verdachte werd bijgestaan door een raadsvrouw en de advocaat-generaal heeft een vordering ingediend. De tenlastelegging omvatte diefstal met braak, waarbij de verdachte en een mededader zich toegang tot de woning hebben verschaft door het forceren van een balkondeur.
Het hof heeft de verklaringen van getuigen, waaronder die van 'getuige 3', als betrouwbaar beoordeeld en deze gebruikt voor het bewijs. De verdediging voerde aan dat de verdachte vrijgesproken moest worden op basis van een alternatieve verklaring, maar het hof verwierp dit argument. Uiteindelijk oordeelde het hof dat de verdachte wettig en overtuigend schuldig was aan de ten laste gelegde feiten.
De rechtbank had de verdachte eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier maanden, waarvan één maand voorwaardelijk. In hoger beroep heeft het hof de straffen heroverwogen, rekening houdend met de ernst van het feit en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Het hof besloot af te wijken van de eerder opgelegde gevangenisstraf en legde in plaats daarvan een gevangenisstraf van zestien dagen en een taakstraf van 240 uren op. Het hof heeft de verdachte een laatste kans geboden om zijn leven positief te veranderen, zonder dat hij opnieuw in detentie hoeft te gaan.