In deze zaak gaat het om een klacht van klager tegen een notaris, die volgens klager onzorgvuldig heeft gehandeld bij de levering van een gedeelte van een woonhuis en de afhandeling van testamentaire beschikkingen. De klacht bestaat uit negen onderdelen, waarvan de eerste drie zijn afgewezen wegens overschrijding van de driejaarstermijn. Het hof bevestigt de beslissing van de kamer voor het notariaat, die de klacht voor het overige ongegrond heeft verklaard. Klager heeft in 1999 een gedeelte van een woonhuis verkregen van zijn oom, die in 2009 een nieuw testament heeft opgesteld waarin hij zijn zus tot enige erfgenaam benoemde, zonder het eerdere legaat aan klager te vermelden. Klager stelt dat de notaris hem en zijn oom onjuist heeft geadviseerd over de juridische vertaling van hun wensen in de leveringsakte en dat hij onvoldoende heeft geadviseerd na het overlijden van de oom. Het hof oordeelt dat de notaris niet tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld, aangezien hij niet verantwoordelijk is voor de geschillen die na het overlijden van de oom zijn ontstaan. De notaris heeft zijn controlerende en adviserende taak niet verzaakt, en de kosten die klager heeft gemaakt zijn niet te wijten aan onjuist handelen van de notaris. Het hof bevestigt de beslissing van de kamer en verklaart de klacht ongegrond.