ECLI:NL:GHAMS:2016:1042

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
22 maart 2016
Publicatiedatum
23 maart 2016
Zaaknummer
200.169.715/01 NOT
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Klacht tegen een notaris inzake onzorgvuldig handelen bij levering van onroerend goed en testamentaire beschikkingen

In deze zaak gaat het om een klacht van klager tegen een notaris, die volgens klager onzorgvuldig heeft gehandeld bij de levering van een gedeelte van een woonhuis en de afhandeling van testamentaire beschikkingen. De klacht bestaat uit negen onderdelen, waarvan de eerste drie zijn afgewezen wegens overschrijding van de driejaarstermijn. Het hof bevestigt de beslissing van de kamer voor het notariaat, die de klacht voor het overige ongegrond heeft verklaard. Klager heeft in 1999 een gedeelte van een woonhuis verkregen van zijn oom, die in 2009 een nieuw testament heeft opgesteld waarin hij zijn zus tot enige erfgenaam benoemde, zonder het eerdere legaat aan klager te vermelden. Klager stelt dat de notaris hem en zijn oom onjuist heeft geadviseerd over de juridische vertaling van hun wensen in de leveringsakte en dat hij onvoldoende heeft geadviseerd na het overlijden van de oom. Het hof oordeelt dat de notaris niet tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld, aangezien hij niet verantwoordelijk is voor de geschillen die na het overlijden van de oom zijn ontstaan. De notaris heeft zijn controlerende en adviserende taak niet verzaakt, en de kosten die klager heeft gemaakt zijn niet te wijten aan onjuist handelen van de notaris. Het hof bevestigt de beslissing van de kamer en verklaart de klacht ongegrond.

Uitspraak

beslissing
___________________________________________________________________ _ _
GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling civiel recht en belastingrecht
zaaknummer : 200.169.715/01 NOT
nummer eerste aanleg : AL/2014/125
beslissing van de notaris- en gerechtsdeurwaarderskamer van 22 maart 2016
inzake
[naam] ,
wonend te [plaats] ,
appellant,
gemachtigde: mr. [naam] te [plaats] ,
tegen
mr. [naam] ,
notaris te [plaats] ,
geïntimeerde.

1.Het geding in hoger beroep

1.1.
Appellant (hierna: klager) heeft op 13 mei 2015 een beroepschrift - met bijlagen - bij het hof ingediend tegen de beslissing van de kamer voor het notariaat in het ressort Arnhem-Leeuwarden (hierna: de kamer) van 15 april 2015 (ECLI:NL:TNORARL:2015:22). De kamer heeft in de bestreden beslissing klager niet-ontvankelijk verklaard in zijn klacht tegen geïntimeerde (hierna: de notaris) voor zover het gaat om de onderdelen 1 tot en met 3 en de klacht voor het overige ongegrond verklaard.
1.2.
Op 18 december 2015 heeft het hof van klager aanvullende stukken ontvangen.
1.3.
De notaris heeft geen gebruik gemaakt van de hem geboden gelegenheid een verweerschrift in te dienen.
1.4.
De zaak is behandeld ter openbare terechtzitting van het hof van 7 januari 2016. Klager, vergezeld van zijn gemachtigde, en de notaris zijn verschenen en hebben het woord gevoerd; de notaris aan de hand van een aan het hof overgelegde pleitnota.

2.Stukken van het geding

Het hof heeft kennis genomen van de inhoud van de door de kamer aan het hof toegezonden stukken van de eerste instantie en de hiervoor vermelde stukken.

3.Feiten

3.1.
Het hof verwijst voor de feiten naar hetgeen de kamer in de bestreden beslissing heeft vastgesteld. Partijen hebben tegen de vaststelling van de feiten door de kamer geen bezwaar gemaakt, zodat ook het hof van die feiten uitgaat.
3.2.
Kort gezegd gaat het in deze zaak om het volgende.
3.2.1.
Bij notariële akte van 14 februari 1990, verleden door mr. [naam] , destijds notaris te [plaats] (hierna: [notaris X] ), heeft de grootvader van klager aan zijn zoon, de oom van klager, geleverd - kort gezegd - het woonhuis met ondergrond, erf en grasland. De levering van het verkochte (circa 75 procent van de opstallen en ondergrond) heeft plaatsgevonden onder het bezwaar van het levenslange zakelijke recht van gebruik en bewoning door de grootvader (en grootmoeder) van klager (hierna gezamenlijk ook te noemen: de grootouders).
3.2.2.
Bij koopovereenkomst van mei 1996, opgesteld door [notaris X] , heeft de oom van klager aan klager verkocht:
“de ongeveer zuidelijke helft van het woonhuis (zijnde het gedeelte dat thans wordt bewoond door de ouders van de verkoper), met ondergrond erf en weiland, gelegen naast en ten zuiden van het verkochte woonhuis, aan de (..), uitmakende een op het terrein kenbaar aangeduid gedeelte ter grootte van ongeveer één hectare;”.
3.2.3.
De oom van klager heeft bij testament van 3 juni 1996, verleden door [notaris X] , over zijn nalatenschap beschikt. Daarin heeft hij onder meer het volgende laten opnemen:
“2. Ik legateer aan de heer [klager][hof: klager]
, (..), het ongeveer noordelijk gedeelte van het woonhuis met ondergrond en erf, groot ongeveer zeven aren vijftig centiaren, aan de (..) (zijnde het niet aan de legataris verkochte gedeelte), zulks tegen inbreng in mijn nalatenschap van (..) (f. 40.000,--).”.
3.2.4.
De notaris heeft in 1998 het protocol van [notaris X] overgenomen.
3.2.5.
Na het overlijden van de grootouders heeft de oom van klager bij notariële akte van 31 maart 1999, verleden door de notaris, ter uitvoering van de onder 3.2.2. vermelde koopovereenkomst ‘de ongeveer zuidelijke helft van het woonhuis’ aan klager geleverd. De onder 3.2.2. genoemde overeenkomst is aan de akte gehecht.
3.2.6.
Bij brief van 28 maart 2000 heeft de notaris onder meer het volgende aan klager geschreven:
“Betreft: schenkingsaangifte
(..)
Bijgaand zend ik u de aangifte naar aanleiding van twee uitvoerige gesprekken welke ik met u heb gevoerd.
De tekst van de aangifte is daarmee in overeenstemming. Slechts op één punt is sprake van een afwijking. U gaf te kennen dat het nieuwe dak slechts voor de helft boven uw woning zit. Uit het taxatie-rapport uit 1990 leid ik evenwel af dat uw deel 75% beslaat. (..)”.
3.2.7.
Bij testament van 13 mei 2009 heeft de oom van klager al zijn voorgaande uiterste wilsbeschikkingen herroepen en de zus van klager, [naam] (hierna: de zus), tot zijn enige erfgenaam benoemd. Het onder 3.2.3. vermelde legaat is niet in dit testament opgenomen.
3.2.8.
Op 21 juli 2012 is de oom van klager overleden.
3.2.9.
Bij brief van 3 november 2012 (met bijlagen) heeft klager aan de notaris uitgelegd hoe hij tegen de zaak aankijkt. Hij heeft onder meer geschreven:
“(..) Op bijlage 5 ziet u het testament van (..) van 3 juni 1996. Dat is het gedeelte dat ik zou kopen na zijn overlijden. En wat nu van mijn zus wordt. Hier staat het ongeveer noordelijke GEDEELTE. En niet ongeveer noordelijke HELFT. Dit gedeelte is dus ongeveer 25% van de woning.
Op bijlage 3C en 6, staat ongeveer de zuidelijke helft, dit had ongeveer 75% van de woning moeten zijn. (..)”.
3.2.10.
De notaris heeft bij brief van 5 november 2012 het volgende aan klager bericht:
“Ik adviseer u, zoals ik eerder ook al aangaf, hetgeen u mij zond aan uw zuster ter beschikking te stellen, zodat zij zich daar zelf een oordeel over kan vormen.
Het gaat er immers niet om mij te overtuigen, maar uw zuster.”.
3.2.11.
De verschillen van inzicht tussen klager en de zus zijn uitgemond in een procedure bij de rechtbank [plaats]. Op 2 december 2013 hebben zij een schikking getroffen.

4.Standpunt van klager

Klager verwijt de notaris – kort samengevat – het volgende.
i. De notaris heeft klager en zijn oom onjuist geadviseerd ten aanzien van de wijze waarop hun wensen juridisch vertaald zouden moeten worden in de leveringsakte van 31 maart 1999.
ii. De notaris had klager en zijn oom moeten adviseren het woonhuis te splitsen.
iii. De notaris heeft in 2000 expliciet aan klager laten weten dat klager 75 procent van het woonhuis in eigendom had. De notaris was reeds op de hoogte van een overbouw.
iv. Bij de wijziging van het testament van de oom van klager in 2009, heeft de notaris onvoldoende bezien welk deel van het woonhuis onder algemene titel werd nagelaten aan de zus.
v. Na het overlijden van de oom van klager in 2012, was de notaris niet in staat aan te geven welk deel van het woonhuis en het perceel aan klager toebehoorde, hetgeen de discussie met de zus heeft doen escaleren. Op dat moment had de notaris partijen actief dienen te adviseren op welke wijze de onduidelijkheden weggenomen hadden kunnen worden.
vi. Uit de onder 3.2.10. genoemde brief van 5 november 2012 valt op te maken dat het de notaris ook niet duidelijk was wat er bij het testament van 13 mei 2009 was geregeld. Ten onrechte verwees hij klager en de zus naar elkaar om dit verder uit te zoeken.
vii. De notaris heeft na het overlijden van de oom van klager zijn controlerende en adviserende taak onvoldoende uitgeoefend.
viii. Door het handelen van de notaris heeft klager financieel nadeel geleden. Naast de kosten van de gerechtelijke procedure die hij heeft gemaakt, heeft klager aan de zus € 80.000,- betaald voor het deel dat in 1999 niet aan klager is geleverd. Daarnaast verbeurt klager een boete als hij het woonhuis binnen tien jaar na levering vervreemdt.
ix. Klager heeft aanzienlijke kosten moeten maken, te weten proceskosten in de procedure bij de rechtbank [plaats] en kadaster- en notariskosten (die zijn ontstaan na de schikking die klager met de zus heeft getroffen).

5.Standpunt van de notaris

De notaris heeft verweer gevoerd. Het standpunt van de notaris wordt, voor zover relevant, hieronder besproken.

6.Beoordeling

Ontvankelijkheid
Driejaarstermijn
6.1.
Op grond van artikel 99 lid 15 van de Wet op het notarisambt kan een klacht slechts worden ingediend gedurende drie jaren na de dag waarop de klachtgerechtigde van het handelen of nalaten van een notaris dat tot tuchtrechtelijke maatregelen aanleiding kan geven, heeft kennisgenomen. Volgens vaste rechtspraak van het hof begint de driejaarstermijn te lopen op het moment waarop een klager van het handelen/nalaten van de notaris op enigerlei wijze is gebleken. Niet doorslaggevend is het moment waarop een klager de betekenis van het handelen/nalaten ten volle begrijpt.
6.2.
Evenals de kamer is het hof van oordeel dat ten tijde van het indienen van de klachtbrief van 2 oktober 2014 de driejaarstermijn voor het indienen van de klachtonderdelen i. tot en met iii. ruimschoots is verstreken. De kamer heeft terecht overwogen dat hetgeen waarover klager in deze onderdelen klaagt en de feiten die daaraan ten grondslag liggen aan klager al geruime tijd, in ieder geval ruim voor 2 oktober 2011, bekend waren. Klager is dan ook niet-ontvankelijk in de klachtonderdelen i. tot en met iii.
Redelijk belang
6.3.
Met de kamer is het hof van oordeel dat klager kan worden ontvangen in klachtonderdeel iv. Het hof neemt de gronden daartoe van de kamer over en maakt deze tot de zijne.
Klachtonderdeel iv.
6.4.
De kamer heeft ten aanzien van klachtonderdeel iv. voorts het volgende overwogen. Met de keuze van de oom van klager om de zus tot enig erfgename te benoemen, komt een deel van het woonhuis aan de zus toe. De notaris hoefde in die tijd de later (na het overlijden van de oom van klager) ontstane discussie tussen klager en de zus niet te voorzien of met een nauwkeurige omschrijving van de nalatenschap te voorkomen. De kamer achtte in dit verband van belang dat de notaris onbetwist heeft gesteld dat bij het opmaken van de in 3.2.5. genoemde akte van 31 maart 1999 door de oom van klager noch door klager zelf te kennen is gegeven dat de omschrijving van het verkochte en geleverde niet juist zou zijn. Bovendien, aldus nog steeds de kamer, zou de notaris een andere of nadere omschrijving in het testament van het tot de nalatenschap van de oom behorende gedeelte van het woonhuis hebben moeten afstemmen met klager, hetgeen niet mogelijk was. Wat dat betreft is door de notaris terecht gewezen op de voor hem geldende geheimhoudingsplicht. De notaris mocht niet aan klager mededelen dat er een testament zou worden opgesteld, laat staan dat hij iets over de inhoud van het testament zou kunnen communiceren. Ook heeft de notaris terecht gewezen op het aspect dat een testament weer kan worden herroepen, aldus de kamer.
6.5.
Het hof verenigt zich met het oordeel van de kamer ten aanzien van klachtonderdeel iv. en de gronden waarop het berust. In hoger beroep zijn geen feiten of omstandigheden naar voren gebracht die een ander oordeel rechtvaardigen. Dit betekent dat klachtonderdeel iv. ongegrond is.
Klachtonderdelen v. en vi.
6.6.
In de kern zien deze klachtonderdelen op de door de notaris in acht genomen terughoudendheid om uitsluitsel te geven over de omvang van het eigendom van klager ten aanzien van het woonhuis. Een oordeel daaromtrent is indien, zoals in het onderhavige geval, daarover tussen mede-eigenaren een geschil is ontstaan, voorbehouden aan de burgerlijke rechter. De notaris heeft zich derhalve terecht van een oordeel ter zake onthouden. Niet betwist is voorts dat de notaris meer dan eens heeft aangeboden om met klager en de zus te spreken over de ontstane situatie. De notaris heeft naar het oordeel van het hof juist gehandeld door dit aanbod te doen en hem valt op dit punt dan ook geen tuchtrechtelijk verwijt te maken. Deze klachtonderdelen zijn dan ook, zoals de kamer ook heeft geoordeeld, ongegrond.
Klachtonderdeel vii.
6.7.
Het verwijt van klager dat de notaris na het overlijden van de oom van klager onvoldoende heeft gecontroleerd en geadviseerd, is door de kamer niet gevolgd en ongegrond verklaard. Naast het feit dat er één erfgenaam (de zus) was die kennelijk geen behoefte had om advies te krijgen van de notaris of overleg te plegen, is volgens de kamer niet gebleken van verzoeken van klager die door de notaris zijn genegeerd. Het klachtonderdeel is volgens de kamer niet afdoende onderbouwd, terwijl ook overigens niet gebleken is van klachtwaardig handelen.
6.8.
Naar het oordeel van het hof heeft de kamer dit klachtonderdeel op juiste gronden ongegrond verklaard. In hoger beroep zijn geen argumenten naar voren gebracht die een ander oordeel rechtvaardigen.
Klachtonderdelen viii. en ix.
6.9.
Deze klachtonderdelen zien in de kern op de kosten die klager stelt te hebben moeten maken om het woonhuis geheel in eigendom te verkrijgen. Nu, zoals uit het vooroverwogene volgt, niet aannemelijk is dat de door klager gestelde kosten veroorzaakt zijn door onjuist handelen van de notaris, zijn deze klachtonderdelen ongegrond.
6.10.
Hetgeen partijen verder nog naar voren hebben gebracht, kan buiten beschouwing blijven omdat het niet van belang is voor de beslissing in deze zaak.
6.11.
Het hiervoor overwogene leidt tot de volgende beslissing.

7.Beslissing

Het hof bevestigt de bestreden beslissing.
Deze beslissing is gegeven door mrs. A.M.A. Verscheure, C.H.M. van Altena en C.P. Boodt en in het openbaar uitgesproken op 22 maart 2016 door de rolraadsheer.