3.2.Kort gezegd gaat het in deze zaak om het volgende.
3.2.1.Echtgenoten [naam] (hierna: erflater) en [naam] (hierna: erflaatster) hadden samen een dochter, klaagster 2. Daarnaast had erflaatster een dochter uit een eerdere relatie, klaagster 3. Klaagster 3 heeft twee zoons, klager 1 en [naam] (hierna: [zoon] ).
3.2.2.Erflater is op 13 november 2008 overleden. Erflaatster heeft de nalatenschap van erflater als testamentair erfgename zuiver aanvaard.
3.2.3.Erflaatster is overleden op 26 oktober 2012. Erflaatster had bij (aanvullend) testament over haar nalatenschap beschikt en daarbij klager 1 en [zoon] (voor gelijke delen) tot haar erfgenamen benoemd.
3.2.4.Klaagster 2 (als legitimaris van erflater en erflaatster) en klaagster 3 (als legitimaris van erflaatster) hebben op 17 december 2013 bij afzonderlijke schriftelijke verklaringen aanspraak gemaakt op hun legitieme porties.
3.2.5.Op 16 januari 2014 is ten overstaan van de kandidaat-notaris mr. [naam] , als waarnemer van mr. [naam] , notaris te [plaats] , een verklaring van erfrecht opgesteld. Hierin is onder meer opgenomen hetgeen hiervoor onder 3.2.1. tot en met 3.2.3. is vermeld. In deze verklaring van erfrecht is geen melding gemaakt van de schriftelijke verklaringen van klaagsters 2 en 3 met betrekking tot het inroepen van hun legitieme.
3.2.6.De notaris heeft op 18 februari 2014 een notariële akte met als titel “VERKLARING VAN GERECHTIGDHEID” verleden (hierna: de akte). De akte luidt voor zover hier van belang als volgt.
“Heden (..) verscheen voor mij (..), notaris (..): de heer [zoon] , (..).
De comparant verklaarde:
- op (..) is (..) overleden: de heer[erflater]; (..) de overledene was gehuwd met [erflaatster] , die vervolgens is overleden op (..). Zulks blijkens een verklaring van erfrecht de dato (..) (16-01-2014) waarvan een kopie aan deze akte is gehecht;
- hij tezamen met zijn broer [klager 1] (..) gerechtigd is tot de nalatenschap van“erflater”en“erflaatster”voormeld en mitsdien ieder voor (..) (50 %);
- dat hij deze nalatenschap zuiver heeft aanvaardt en dat de rekeningen bij [bank] nummers (..) geïnd worden;
- uit de brief de dato (..) (10-02-2014) blijkt dat zijn broer [klager 1] voornoemd – evenals zijn broer - akkoord is gegaan met uitkering van zijn helft van de nalatenschap waardoor hij na ontvangst daarover zelfstandig kan beschikken, onder de verplichting om de over zijn erfdeel verschuldigde erfbelasting aan de Belastingdienst te voldoen;
- dat diverse kosten van beide genoemde nalatenschappen zijn voldaan;
- dat mitsdien ieder van de genoemde broers gerechtigd zijn tot ieder hun eigen helft van beide nalatenschappen.
De comparant is mij, notaris, bekend.
Waarvan akte, is verleden te (..) op de datum (..).
Na zakelijke opgave van de inhoud van deze akte is deze na volledige voorlezing door de comparant en mij, notaris, ondertekend.”
3.2.7.[zoon] heeft op basis van voormelde akte bij [bank] (hierna: de bank) de helft van de gelden die destijds op de ervenrekening bij de bank stonden, uitgekeerd gekregen.
3.2.8.Op 28 april 2014 is door mr. [naam] , notaris te [plaats] , een nieuwe verklaring van erfrecht opgesteld.
3.2.9.Bij brief van 16 juni 2014 heeft mr. [naam] , destijds advocaat van klager 1, de notaris onder meer het volgende geschreven.
“Op 2 april 2014, maar ook wel daarvoor via notaris mr. [naam] , is door mijn cliënt de heer [klager 1] gevraagd om een kopie van de brief van 10 februari 2014, waarnaar u in uw verklaring van gerechtigdheid van 18 februari 2014 verwijst, te willen zenden aan notaris mr. [naam] (..). Op 6 mei 2014 heb ik u andermaal namens mijn cliënt aangeschreven, u een aantal vragen over de door u afgegeven verklaring gesteld en gevraagd mij bovenbedoelde brief tezamen met uw reactie vóór 12 mei aanstaande te willen doen toekomen. Ik heb niets vernomen en heb op 15 mei 2014 u mijn email opnieuw doen toekomen, zij het nu per aangetekende brief. Gedagtekend 21 mei 2014, door mij ontvangen op 22 mei 2014, reageerde u daarop. U bevestigde de ontvangst van mijn brief en schreef dat u “voor de partijverklaring overlag zal plegen met uw cliënt”. U schreef ook “Daarna kom ik erop terug”. Ik heb daarop (zie bijlage) op 23 mei 2014 bijgaande email gestuurd, welke niets aan duidelijkheid te wensen overliet.
Tot op heden heb ik echter niets (meer) van u vernomen. (..) Zoals ik u heb laten weten is bovenbedoelde brief cruciaal, omdat mijn cliënt beweert dat op deze brief niet zijn handtekening draagt en wanneer er onder zijn naam al een handtekening prijkt, deze niet van hem is.”
3.2.10.Bij brief van 26 juni 2014 heeft de notaris aan mr. [advocaat] het volgende bericht.
“(..) Vertrouwelijk heb ik aan collega notaris [naam] een kopie van de partijakte van 18 februari 2014 doen toekomen.
De vragen welke u daarover stelt kan ik, zoals gezegd niet beantwoorden.
Voor de eventuele gevolgen die de [bank] daaraan ten onrechte zou hebben verbonden, verwijs ik u naar deze bank.”
3.2.11.Op voormelde brief heeft mr. [advocaat] op 2 juli 2014 de volgende reactie gegeven.
“Uw brief van 26 juni jl. geeft geen antwoord op mijn vragen.
U stuurt mij ook niet het document waarnaar u in de partijakte verwijst en door mijn cliënt de heer [klager 1] zou zijn getekend. (..)
De partijakte die u aan uw collega gestuurd heeft is in het bezit van mijn cliënt, maar daar zat niet bovenbedoeld document bij. Deze is door uw collega ook opgevraagd, maar tot op heden heeft u deze niet toegezonden, omdat deze kwijtgeraakt zou zijn.”
3.2.12.De notaris heeft – in het kader van een op verzoek van mr. [advocaat] gestart bemiddelingstraject van de Koninklijke Notariële Beroepsorganisatie (hierna: KNB) – bij e-mail van 17 juli 2014 aan de KNB het volgende bericht.
“(..)
Nu mijn cliënt het betreffende stuk niet wenst af te geven kan ik dat niet als notaris gaan doen in strijd met de geheimhoudingsplicht.
Dat de collega daar wel voor heeft gekozen is voor zijn rekening.
Mijn cliënt heeft een advocaat ingehuurd (..).
Ik verwijs heer [advocaat] naar deze advocaat (..).”
3.2.13.Bij brief van 21 juli 2014 heeft de gemachtigde van klagers aan de notaris meegedeeld dat zij, als opvolger in het dossier van haar kantoorgenoot mr. [advocaat] , naast de belangen van klager 1, ook de belangen van klaagsters 2 en 3 behartigt en dat klagers de notaris aansprakelijk houden voor de door hen geleden schade. De notaris heeft bij e-mail van 1 augustus 2014 aan de gemachtigde van klagers meegedeeld dat de stukken ter overleg aan de verzekeraar zijn gezonden en haar verzocht – mede vanwege zijn aanstaande vakantie – over vier weken te mogen reageren.
3.2.14.De gemachtigde van klagers heeft bij e-mail van 24 september 2014 de notaris (nogmaals) verzocht om inhoudelijk te reageren op genoemde brief van 21 juli 2014, althans haar de reactie van de verzekeraar te doen toekomen. Klagers hebben bij brief van 11 augustus 2015 de aansprakelijkstelling gehandhaafd. De verzekeraar heeft op 31 augustus 2015 meegedeeld dat inhoudelijk op de kwestie zou worden teruggekomen.