ECLI:NL:GHAMS:2016:1034

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
21 maart 2016
Publicatiedatum
22 maart 2016
Zaaknummer
23-002649-14
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vrijspraak en veroordeling voor overtreding van de Opiumwet met betrekking tot moord en doodslag

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 21 maart 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Holland. De verdachte was eerder vrijgesproken van het medeplegen van moord/doodslag op [slachtoffer 1] en veroordeeld voor overtreding van de Opiumwet. Het hof heeft de zaak onderzocht naar aanleiding van meerdere zittingen en de vordering van de advocaat-generaal. De verdachte was ten tijde van de behandeling in hoger beroep gedetineerd.

De zaak draait om de dood van [slachtoffer 1], die op 20 december 2011 om het leven is gebracht. De verdachte werd beschuldigd van het medeplegen van deze doodslag, maar het hof oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor betrokkenheid bij een plan om [slachtoffer 1] te beroven of te ontvoeren. De verklaringen van getuigen werden als te onbepaald en speculatief beschouwd. Het hof sprak de verdachte vrij van de tenlasteleggingen met betrekking tot de doodslag, maar bevestigde de veroordeling voor de overtreding van de Opiumwet, waarbij de verdachte zich bedrijfsmatig had beziggehouden met de teelt en verkoop van hennep.

De rechtbank had de verdachte eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van tien jaar, maar het hof kwam tot een andere strafoplegging van vier maanden gevangenisstraf, rekening houdend met de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze waren begaan. De vordering van de benadeelde partij werd niet-ontvankelijk verklaard, omdat de verdachte niet schuldig was bevonden aan de feiten die de schade zouden hebben veroorzaakt.

Uitspraak

parketnummer: 23-002649-14
datum uitspraak: 21 maart 2016
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 17 juni 2014 in de strafzaak onder parketnummer 15-740474-12 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] ,
ten tijde van de behandeling in hoger beroep gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Lelystad.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 16 april 2015, 11 november 2015, 8 februari 2016, 9 februari 2016, 11 februari 2016, 15 februari 2016 en 7 maart 2016 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv), het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in de vervolging

De raadsman heeft betoogd dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vervolging ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde. Volgens de raadsman levert de keuze voor de vervolging van enkel de verdachte voor het stekkenhok in het pand aan de [adres 1] een schending op van het gelijkheidsbeginsel en het verbod van willekeur, nu ook (onder meer) [medeverdachte 1] betrokken was bij dit stekkenhok maar hiervoor niet is vervolgd.
Het hof overweegt hieromtrent het volgende.
Op grond van het opportuniteitsbeginsel, neergelegd in artikel 167, eerste lid, Sv, is aan het openbaar ministerie de bevoegdheid toegekend zelfstandig te beslissen of naar aanleiding van een ingesteld opsporingsonderzoek vervolging moet plaatsvinden. De beslissing van het openbaar ministerie om tot vervolging over te gaan leent zich slechts in zeer beperkte mate voor een inhoudelijke rechterlijke toetsing, in die zin dat slechts in uitzonderlijke gevallen plaats is voor een niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie in de vervolging op de grond dat het instellen of voortzetten van die vervolging onverenigbaar is met beginselen van een goede procesorde.
Met de rechtbank – en op de door de rechtbank genoemde gronden – is het hof van oordeel dat geen sprake is van een zodanige overeenkomst tussen de zaken van de verdachte en onder meer [medeverdachte 1] , dat daaruit de conclusie moet worden getrokken dat het gelijkheidsbeginsel is geschonden en dat kan worden gezegd dat geen redelijk handelend lid van het openbaar ministerie heeft kunnen oordelen dat met (voortzetting van) de vervolging enig door strafrechtelijke handhaving beschermd belang gediend kan zijn.
Het verweer wordt verworpen.

Tenlastelegging

Gelet op de in eerste aanleg door de rechtbank toegelaten wijziging is aan de verdachte ten laste gelegd dat:
1. primair:
hij op of omstreeks 20 december 2011 te Purmerland, gemeente Landsmeer, en/of (elders) in de Gemeente Landsmeer, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer 1] van het leven heeft beroofd, immers heeft/hebben verdachte en/of (een of meer van) zijn mededader(s) met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, met een vuurwapen een kogel geschoten in/door het hoofd van die [slachtoffer 1] , ten gevolge waarvan voornoemde [slachtoffer 1] is overleden;
1. subsidiair:
[medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 3] en/of [medeverdachte 4] en/of [medeverdachte 1] op of omstreeks 20 december 2011 te Landsmeer, en/of (elders) in de Gemeente Landsmeer, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer 1] van het leven heeft/hebben beroofd, immers heeft/hebben die [medeverdachte 2] en/of die [medeverdachte 3] en/of die [medeverdachte 4] en/of die [verdachte] met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, met een vuurwapen een kogel geschoten in/door het hoofd van die [slachtoffer 1] , tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer 1] is overleden,
welk misdrijf verdachte in of omstreeks de periode van 8 december 2011 tot en met 20 december 2011 te Purmerend en/of te Amsterdam en/of te Purmerland, gemeente Landsmeer en/of (elders) in de gemeente Landsmeer, en/of elders in Nederland opzettelijk heeft uitgelokt door giften en/of beloften aan [medeverdachte 2] en of [medeverdachte 3] en of [medeverdachte 4] en of [medeverdachte 1] en/of door het verschaffen van gelegenheid, middelen en/of inlichtingen, door
- aan die [medeverdachte 2] en/of die [medeverdachte 3] en/of die [medeverdachte 4] te beloven dat (een deel van) de opbrengst van een hennepplantage en/of arbeid door die [medeverdachte 1] voor hem/hun zou zijn, en/of geld toe te zeggen, en/of
- één of meer ontmoeting(en) te organiseren en/of bij te wonen tussen die [medeverdachte 1] en/of die [medeverdachte 2] en/of die [medeverdachte 3] en/of die [medeverdachte 4] , en/of
- door als tussenpersoon op te treden voor contact (en) tussen enerzijds die [medeverdachte 1] en anderzijds die [medeverdachte 2] en/of die [medeverdachte 3] en/of die [medeverdachte 4] , en/of
- die [medeverdachte 2] en/of die [medeverdachte 3] en/of die [medeverdachte 4] (telefonisch) in te lichten over de plaats waar die [medeverdachte 1] die [slachtoffer 1] ging ontmoeten (te weten de Kentucky Fried Chicken te Amsterdam) (welke informatie hem telefonisch was verstrekt door die [medeverdachte 1] ), en/of
- door die [medeverdachte 2] en/of die [medeverdachte 3] en/of die [medeverdachte 4] een vuurwapen van het merk Czeská zbrojovka Uhersky Brod, type 61 (Skorpion), althans een (automatisch) vuurwapen, ter beschikking te stellen;
1. meer subsidiair:
[medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 3] en/of [medeverdachte 4] en/of [medeverdachte 1] op of omstreeks 20 december 2011 te Purmerland, gemeente Landsmeer, en/of (elders) in de Gemeente Landsmeer, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer 1] van het leven heeft/hebben beroofd, immers heeft/hebben die [medeverdachte 2] en/of die [medeverdachte 3] en/of die [medeverdachte 4] en/of die [verdachte] met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, met een vuurwapen een kogel geschoten in/door het hoofd van die [slachtoffer 1] , ten gevolge waarvan voornoemde [slachtoffer 1] is overleden,
tot en/of bij het plegen van welk misdrijf verdachte in of omstreeks de periode van 8 december 2011 tot en met 20 december 2011 te Purmerend en/of te Amsterdam en/of te Purmerland, gemeente Landsmeer en/of (elders) in de gemeente Landsmeer, en/of elders in Nederland opzettelijk gelegenheid, middelen en/of inlichtingen heeft verschaft en/of opzettelijk behulpzaam is geweest door:
- één of meer ontmoeting(en) te organiseren en/of bij te wonen tussen die [medeverdachte 1] en/of die [medeverdachte 2] en/of die [medeverdachte 3] en/of die [medeverdachte 4] , en/of
- door als tussenpersoon op te treden voor contact(en) tussen enerzijds die [medeverdachte 1] en anderzijds die [medeverdachte 2] en/of die [medeverdachte 3] en/of die [medeverdachte 4] , en/of
- die [medeverdachte 2] en/of die [medeverdachte 3] en/of die [medeverdachte 4] (telefonisch) in te lichten over de plaats waar die [medeverdachte 1] die [slachtoffer 1] ging ontmoeten (te weten de Kentucky Fried Chicken te Amsterdam) (welke informatie hem telefonisch was verstrekt door die [medeverdachte 1] ), en/of
- door die [medeverdachte 2] en/of die [medeverdachte 3] en/of die [medeverdachte 4] een vuurwapen van het merk Czeská zbrojovka Uherský Brod, type 61 (Skorpion), althans een (automatisch) vuurwapen, ter beschikking te stellen;
2:
hij in of omstreeks de periode van 01 december 2008 tot en met 8 december 2011 te Amsterdam (in/vanuit een pand aan [adres 1] ), en/of te Purmerend en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, in de uitoefening van een beroep of bedrijf,
(telkens) opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd en/of opzettelijk aanwezig heeft gehad (telkens) (een) groot/grote aantal(len) hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval (telkens) een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van die wet.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere beslissing komt dan de rechtbank ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde.

Vrijspraak van het onder 1 ten laste gelegde

Inleiding
Op 20 december 2011 zijn [slachtoffer 2] (hierna: [slachtoffer 2] ) en [slachtoffer 3] (hierna: [slachtoffer 3] ) dood aangetroffen op de parkeerplaats bij het Burgtpad aan de Purmerlanderrijweg in de gemeente Landsmeer. Beiden bleken om het leven te zijn gekomen als gevolg van meerdere schotverwondingen. Kort daarop werd melding gemaakt van de vermissing van [slachtoffer 1] , die volgens zijn familie bevriend was met het slachtoffer [slachtoffer 2] .
Op donderdag 19 januari 2012 is bij de meldkamer van de regiopolitie Zaanstreek Waterland de melding binnengekomen dat ter hoogte van perceel 100 aan de Kanaaldijk te Landsmeer een lichaam in het water is gezien. Ter plaatse troffen medewerkers van de politie in het water het lichaam van een man aan, die later de vermiste [slachtoffer 1] (hierna: [slachtoffer 1] ) bleek te zijn.
Uit nader onderzoek is gebleken dat [slachtoffer 1] op 20 december 2011 op de Kanaaldijk te Landsmeer door een schot door het hoofd om het leven is gebracht. Kort daarna zijn [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] van het leven beroofd op het Burgtpad. Bij beide gebeurtenissen waren [medeverdachte 1] (hierna te noemen: [medeverdachte 1] ), [medeverdachte 2] (hierna te noemen: [medeverdachte 2] ), [medeverdachte 3] (hierna te noemen: [medeverdachte 3] ) en [medeverdachte 4] (hierna te noemen: [medeverdachte 4] ) aanwezig.
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van doodslag op [slachtoffer 1] , dan wel de uitlokking hiervan of de medeplichtigheid hieraan. Betrokkenheid bij de dood van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] wordt de verdachte niet verweten.
Standpunt van het openbaar ministerie
De advocaat-generaal heeft gesteld dat de verdachte, die op 20 december 2011 niet aanwezig is geweest op de Kanaaldijk waar [slachtoffer 1] om het leven is gebracht, zo nauw en bewust heeft samengewerkt met de uitvoerders van de doodslag dat hij zich aldus schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van de doodslag op [slachtoffer 1] .
Daartoe heeft de advocaat-generaal aangevoerd dat de verdachte meerdere motieven had om [slachtoffer 1] te willen ‘aanpakken’. [medeverdachte 1] , een vriend van de verdachte, had een schuld van € 50.000 bij [slachtoffer 1] . Om deze schuld af te lossen werd [medeverdachte 1] door middel van intimidatie en geweld gedwongen voor [slachtoffer 1] te werken in een hennepkwekerij in Nijkerk, die hij, [slachtoffer 1] , van [medeverdachte 1] had afgepakt, en een hennepkwekerij in Zaandam. [medeverdachte 1] heeft hierover zijn beklag gedaan bij de verdachte, die het tot zijn taak rekende om [medeverdachte 1] van de dwang van [slachtoffer 1] te verlossen. Voorts was [slachtoffer 1] op de hoogte van de hennepkwekerij die de verdachte en [medeverdachte 1] hadden opgezet in Amsterdam aan de [adres 1] . [slachtoffer 1] oefende druk uit op de verdachte teneinde deze kwekerij over te nemen, nadat de verdachte had geweigerd met [slachtoffer 1] in zee te gaan.
Voorgaande motieven van de verdachte om [slachtoffer 1] aan te pakken, zijn volgens het openbaar ministerie samengekomen op 20 december 2011. De verdachte zag de oplossing voor ‘het probleem [slachtoffer 1] ’ in de ontvoering dan wel beroving van [slachtoffer 1] , waarvoor hij [medeverdachte 2] heeft ingeschakeld. Ondersteuning hiervoor ziet het openbaar ministerie in de verklaringen van de getuigen [getuige 1] ,
[getuige 2] , [getuige 3] , [getuige 4] , [getuige 5] en [getuige 6] .
Op 20 december 2011 heeft in de namiddag op de Ivoorkust te Purmerend een ontmoeting plaatsgevonden tussen de verdachte, [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] , [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] . Vervolgens fungeerde de verdachte als tussenpersoon in telefonische contacten tussen [medeverdachte 1] (die op 20 december 2011 een ontmoeting had met [slachtoffer 1] bij de fastfood-keten Kentucky Fried Chicken (KFC) in Amsterdam nabij de Jan van Galenstraat) en [medeverdachte 2] . Op 20 december 2011 om 20.37 uur – kort nadat [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] van het leven zijn beroofd – heeft [medeverdachte 2] telefonisch contact opgenomen met de verdachte. Opvallend is dat daarna geen enkel telefonisch contact meer heeft plaatsgevonden tussen [medeverdachte 2] en de verdachte.
De verklaring van de verdachte dat de (telefonische) contacten op 20 december 2011 betrekking hadden op het leveren van hennepstekken door [medeverdachte 1] is volgens het openbaar ministerie niet geloofwaardig, omdat in elk geval na de ontmoeting op de Ivoorkust duidelijk was dat [medeverdachte 1] geen stekken zou leveren die avond, en [medeverdachte 2] , [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] bij de KFC [medeverdachte 1] in de gaten hielden.
Gelet op het voorgaande acht het openbaar ministerie bewezen dat sprake was van een gezamenlijk plan en een gezamenlijke uitvoering, welke uitvoering heeft geresulteerd in de dood van [slachtoffer 1] . De beschuldiging dat, zoals de tenlastelegging inhoudt, de verdachte een vuurwapen ter beschikking heeft gesteld, handhaaft het openbaar ministerie niet langer, maar dat doet niet af aan voormelde conclusie. Hoewel niet kan worden vastgesteld dat er een plan was om [slachtoffer 1] om het leven te brengen, acht het openbaar ministerie bewezen dat de verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat [slachtoffer 1] bij de uitvoering van het plan tot ontvoering dan wel beroving zou komen te overlijden.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van het onder 1 primair, 1 subsidiair en 1 meer subsidiair ten laste gelegde.
Oordeel van het hof
Anders dan de advocaat-generaal is het hof van oordeel dat uit de verklaringen van de getuigen [getuige 1] , [getuige 2] , [getuige 3] , [getuige 4] , [getuige 5] en [getuige 6] niet de conclusie kan worden getrokken dat de verdachte betrokken was bij een plan om [slachtoffer 1] te beroven of te ontvoeren (dan wel van het leven te beroven). De verklaringen van deze getuigen zijn daarvoor te onbepaald, speculatief en ook op punten (innerlijk) tegenstrijdig. Het hof heeft bij de beoordeling van de verklaringen van deze getuigen mede het tijdsverloop tussen de gebeurtenissen waarover wordt verklaard en het afleggen van de verklaringen in aanmerking genomen, en het feit dat de getuigen voorafgaand aan hun verklaringen kennis hadden van hetgeen op de Kanaaldijk had plaatsgevonden. Bovendien betrekt het hof bij dit oordeel dat het verklaringen betreffen die voor een belangrijk deel bestaan uit beschrijvingen van hetgeen de getuige van een ánder zou hebben gehoord.
Met betrekking tot de (telefonische) contacten op 20 december 2011 tussen de verdachte en de overige betrokkenen kan naar het oordeel van het hof het volgende worden vastgesteld.
  • Op 20 december 2011 heeft in de namiddag op de Ivoorkust te Purmerend een ontmoeting plaatsgevonden tussen de verdachte, [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] , [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] . [medeverdachte 1] heeft verklaard dat de verdachte hem naar de Ivoorkust heeft meegenomen omdat er mensen waren die hem ( [medeverdachte 1] ) wilden ontmoeten. [medeverdachte 1] heeft voorts verklaard dat de verdachte hem bij die afspraak aanbood om een ‘oogje in het zeil te houden’ bij zijn ontmoeting met [slachtoffer 1] later die dag. [medeverdachte 3] heeft verklaard dat bij die ontmoeting op de Ivoorkust is afgesproken dat [medeverdachte 1] zou worden beschermd.
  • Nadat [medeverdachte 1] van [slachtoffer 1] had vernomen dat deze hem wilde ontmoeten bij de Kentucky Fried Chicken in Amsterdam nabij de Jan van Galenstraat, heeft [medeverdachte 1] naar de verdachte gebeld dat hij naar de KFC ging. De verdachte heeft dit vervolgens doorgegeven aan [medeverdachte 2] .
  • Om 16.57 uur kwam [medeverdachte 1] samen met [slachtoffer 2] (die hij heeft opgehaald bij het pannenkoekenhuis De Boffert) aan bij de KFC. Tien minuten later arriveerde [slachtoffer 1] met zijn broer [getuige 7] bij de KFC in een Volkswagen Polo. [slachtoffer 1] stapte uit en nam plaats in de Mercedes van [medeverdachte 1] . Weer zeven minuten later, om 17.14 uur, is de Renault Megane met daarin [medeverdachte 2] , [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] het parkeerterrein van de KFC opgereden. Om 19.49 uur arriveerde [slachtoffer 3] bij de KFC in een Peugeot 207.
  • Nadat [medeverdachte 2] bij de KFC was gearriveerd, belde hij naar de verdachte. Om 17.40 uur is een persoon naar de passagierskant van de Polo gelopen en opende het portier. Een minuut later belde [medeverdachte 2] naar de verdachte. Om 18.48 uur is [medeverdachte 2] uit de auto gestapt, heeft een rondje gelopen en heeft hij na enkele minuten weer plaatsgenomen in de Renault Megane. Vervolgens heeft hij wederom telefonisch contact opgenomen met de verdachte.
  • Om 19.49 kwam een grijze Peugeot het parkeerterrein oprijden, met daarin [slachtoffer 3] . [slachtoffer 3] voegde zich bij [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] , en zij zijn gedurende zeven minuten met elkaar in gesprek geweest.
  • Om 20.02 uur is [medeverdachte 1] met [slachtoffer 1] in zijn auto weggereden bij de KFC, direct gevolgd door de Peugeot 207 met daarin [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] en de Renault Megane met [medeverdachte 2] , [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] .
  • Om 20.37 uur heeft [medeverdachte 2] telefonisch contact opgenomen met de verdachte. De verdachte heeft hierover verklaard dat [medeverdachte 2] zei dat de pleuris was uitgebroken en dat [medeverdachte 1] naar hem toe zou komen. Kort daarop kwam [medeverdachte 1] bij de verdachte thuis, hij vertelde over gebeurtenissen op de Kanaaldijk en het Burgtpad.
Ook op grond van voornoemde (telefonische) contacten, waarbij na de ontmoeting op de Ivoorkust sprake was van opmerkelijke belrondjes, kan niet bewezen worden dat de verdachte betrokken was bij een plan om [slachtoffer 1] te beroven, te ontvoeren dan wel om het leven te brengen. Het feit dat de verdachte [medeverdachte 1] in contact heeft gebracht met [medeverdachte 2] – in samenhang bezien met de diverse telefonische contacten tussen de verdachte, [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] – rechtvaardigt die conclusie niet, nu aan die (telefonische) contacten - waarvan de inhoud niet meer kan worden achterhaald - onvoldoende duiding kan worden gegeven.
Het hof volgt de rechtbank evenmin in haar conclusie dat kan worden vastgesteld dat de verdachte door [medeverdachte 2] steeds op de hoogte werd gehouden van de gang van zaken bij de KFC. Uit de stukken van het dossier volgt immers dat [medeverdachte 2] niet alle handelingen van [slachtoffer 1] bij de KFC doorgaf aan de verdachte; gedurende het laatste uur dat de betrokkenen bij de KFC hebben gestaan heeft geen telefonisch contact meer heeft plaatsgevonden tussen [medeverdachte 2] en de verdachte, en er was evenmin telefonisch contact op het moment dat [medeverdachte 1] en [slachtoffer 1] wegreden bij de KFC.
Aldus acht het hof niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het tenlastegelegde medeplegen dan wel uitlokking van, dan wel medeplichtigheid bij of tot, de doodslag op [slachtoffer 1] . Gelet op het voorgaande zal het hof de verdachte vrijspreken van hetgeen onder 1 primair, 1 subsidiair en 1 meer subsidiair is ten laste gelegd.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
2.
hij op of omstreeks de periode van april 2011 tot en met 8 december 2011 te Amsterdam (in een pand aan [adres 1] ) en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, in de uitoefening van een beroep of bedrijf, opzettelijk heeft geteeld en verkocht en afgeleverd en verstrekt en vervoerd en opzettelijk aanwezig heeft gehad, een groot aantal hennepplanten.
Hetgeen onder 2 meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. De bewijsmiddelen zijn opgenomen in de bijlage die bij dit arrest is gevoegd en daarvan deel uitmaakt.

Nadere overweging omtrent de partiële vrijspraak

Standpunt van het openbaar ministerie
Onder verwijzing naar de door de rechtbank gebezigde bewijsmiddelen heeft de advocaat-generaal zich op het standpunt gesteld dat de verdachte zich (al) vanaf 1 december 2008 schuldig heeft gemaakt aan de ten laste gelegde overtreding van de Opiumwet.
Standpunt van de verdediging
De verdachte heeft de onder 2 ten laste gelegde overtreding van de Opiumwet bekend, met uitzondering van de tenlastegelegde periode. De verdediging heeft daarbij aangevoerd dat niet kan worden bewezen dat de verdachte reeds in 2008 met het stekkenhok in het pand aan de [adres 1] is begonnen.
Oordeel van het hof
Het hof overweegt het volgende over de periode waarin de verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan het tenlastegelegde Opiumwetdelict. Zowel de verdachte als [medeverdachte 1] hebben verklaard dat in januari 2011 begonnen is met de opbouw van het stekkenhok in het pand aan de [adres 1] . Uit de verklaring van [medeverdachte 1] volgt voorts dat in maart/april 2011 begonnen is met de teelt van hennep. Dat de verdachte het pand al huurde vanaf 1 december 2008 alsmede de verklaring van de getuige Piet dat hij halverwege 2009 hennep heeft geroken in dat pand, kan een bewezenverklaring van de pleegperiode vanaf 1 december 2008 niet dragen. Evenmin kan op grond van de bewijsmiddelen worden vastgesteld dat de verdachte reeds voor april 2011 een stekkenhandel voerde. De verklaringen van [medeverdachte 1] op dossierpagina VE1: 344 en ter terechtzitting in eerste aanleg zijn daartoe onvoldoende specifiek.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 2 bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 2 bewezen verklaarde levert op:
medeplegen van in de uitoefening van een beroep of bedrijf opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod,
en
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod, terwijl het feit betrekking heeft op een grote hoeveelheid van het middel.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het onder 2 bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De rechtbank Noord-Holland heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder 1 primair, impliciet subsidiair (medeplegen doodslag op [slachtoffer 1] ) en onder 2 bewezen verklaarde (opzettelijk handelen in strijd met artikel 3 van de Opiumwet, meermalen gepleegd) veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van tien jaren, met aftrek van voorarrest.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte en het openbaar ministerie hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder 1 primair, impliciet subsidiair en onder 2 ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van veertien jaren, met aftrek van voorarrest.
Het hof spreekt de verdachte vrij van hetgeen onder 1 primair, subsidiair en meer subsidiair ten laste is gelegd en komt reeds daarom tot een andere strafoplegging dan door de advocaat-generaal is gevorderd.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich bedrijfsmatig bezig gehouden met de handel in en het telen van hennep. Hij heeft met behulp van anderen een stekkenhok opgezet met een aanzienlijke hoeveelheid planten. Daarnaast verkocht de verdachte stekken afkomstig van een ander stekkenhok door aan anderen. Het hof is van oordeel dat verdachte door zijn handelen heeft meegewerkt aan het in stand houden van de vraag naar en het gebruik van hennep, hetgeen criminaliteit bevordert en de volksgezondheid schaadt.
Het hof acht, alles afwegende, een gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 6.620,00. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 5.030,00. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De verdachte wordt niet schuldig verklaard ter zake van het onder 1 primair, subsidiair en meer subsidiair ten laste gelegde handelen waardoor de gestelde schade zou zijn veroorzaakt. De benadeelde partij kan daarom in de vordering niet worden ontvangen.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet en artikel 47 en 57 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1 primair, 1 subsidiair en 1 meer subsidiair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 2 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 2 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
4 (vier) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij]
Verklaart de benadeelde partij [benadeelde partij] in de vordering tot schadevergoeding niet-ontvankelijk.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. M.J.A. Plaisier, mr. P.A.M. Hoek en mr. M. Lolkema, in tegenwoordigheid van mr. N.J. Ros, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 21 maart 2016.