ECLI:NL:GHAMS:2016:1014

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
9 maart 2016
Publicatiedatum
18 maart 2016
Zaaknummer
23-004114-15
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van overtreding van een gebiedsverbod; geen sprake van (voorwaardelijk) opzet

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 9 maart 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte was beschuldigd van het niet naleven van een gebiedsverbod dat hem was opgelegd door de burgemeester van Amsterdam. Het hof oordeelde dat de overheid verplicht is om een gebiedsverbod op een deugdelijke manier aan de betrokken burger kenbaar te maken. De verdachte had aangevoerd dat hij niet op de hoogte was van het gebiedsverbod, en het hof volgde deze stelling. Het hof stelde vast dat de mededelingen die aan de verdachte waren gedaan over het voornemen van de politie om hem voor te dragen voor een gebiedsverbod, onvoldoende waren om aan te nemen dat de verdachte op de hoogte was van het verbod. De verdachte had verklaard dat hij niet had gezien dat het verbod was uitgevaardigd en niet wist wanneer het in zou gaan. Het hof concludeerde dat het verzuim van de overheid om de nodige inspanningen te verrichten om het verbod kenbaar te maken, leidde tot de vrijspraak van de verdachte. Het hof vernietigde het vonnis waarvan beroep en sprak de verdachte vrij van het ten laste gelegde feit.

Uitspraak

parketnummer: 23-004114-15
datum uitspraak: 9 maart 2016
TEGENSPRAAK (gemachtigd raadsman)
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 9 oktober 2015 in de strafzaak onder parketnummer 13-145494-15 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
[adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 24 februari 2016 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op 20 juli 2015 te 17.03 uur te Amsterdam opzettelijk niet heeft voldaan aan een krachtens artikel 172 en/of 177 van de Gemeentewet en/of 2.9A van de Algemene Plaatselijke Verordening 2008, in elk geval krachtens wettelijk voorschrift, door of namens de burgemeester van Amsterdam (zijnde een ambtenaar met de uitoefening van enig toezicht belast) gegeven bevel, inhoudende -zakelijk weergegeven- om zich uit het dealeroverlastgebied (DOG) 1.2, althans uit een door de burgemeester aangewezen gebied, te verwijderen en zich daar gedurende 6 maanden niet meer te bevinden, terwijl tijdens het plegen van dit misdrijf nog geen twee jaren waren verlopen sedert een vroegere veroordeling van verdachte wegens een gelijk misdrijf onherroepelijk was geworden (15 juli 2015).
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof komt tot een andere beslissing omtrent de bewijsvraag dan de politierechter.

Vordering van het openbaar ministerie

De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een taakstraf van 120 uur, subsidiair 60 dagen hechtenis en 1 maand gevangenisstraf voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.

Vrijspraak

Uit het daarvan opgemaakte proces-verbaal volgt dat de verdachte op 31 mei 2015 bij gelegenheid van zijn verhoor als verdachte in het kader van een andere strafzaak door de verhorende verbalisant is medegedeeld dat hij bij de burgemeester van Amsterdam zou worden voorgedragen voor een bevel zich gedurende een periode van drie tot zes maanden niet te bevinden in het dealeroverlastgebied 1.2 te Amsterdam onder de toevoeging dat zo’n voordracht doorgaans door de burgemeester wordt gevolgd. De verdachte is bij die gelegenheid voorts door de verbalisant medegedeeld dat de beslissing van de burgemeester op die voordracht binnen drie tot vier weken naar het door verdachte opgegeven postadres zou worden gestuurd en dat de beslissing, in het geval dat die brief als onbestelbaar retour zou komen, in dagblad Metro en in Echo zou worden gepubliceerd.
Het in deze zaak van belang zijnde, op de verdachte betrekking hebbende bevel van zich gedurende zes maanden – van 20 juni 2015 tot en met 19 december 2015 – niet op te houden in het dealeroverlastgebied 1.2, is uitgevaardigd op 17 juni 2015 namens de burgemeester van Amsterdam. De verdachte heeft op de terechtzitting in eerste aanleg verklaard dat hij niet heeft gezien dat het verbod was uitgevaardigd en niet wist wanneer het in zou gaan. Bij die stand van zaken zal het aannemen van de wetenschap van het bestaan van het verbod uit de stukken van het dossier hebben te volgen.
Het hof stelt vast dat de brief houdende voormeld gebiedsverbod naar het door de verdachte bij gelegenheid van zijn verhoor op 31 mei 2015 opgegeven adres is verstuurd, namelijk [adres]. De brief is blijkens de vrachtbrief in het dossier aldaar uitgereikt aan de receptie en niet aan de verdachte in persoon. In het dossier bevindt zich een advertentie in het dagblad Metro van 17 juni 2015 betrekking hebbend op de beslissing omtrent verdachte, er is echter geen aanwijzing dat de verdachte deze heeft gelezen.
In aanmerking genomen dat van de overheid gevergd kan worden dat een gebiedsverbod als het onderhavige, dat uit de aard daarvan beperkingen in de bewegingsvrijheid voor de betrokken burger meebrengt, op deugdelijke wijze aan die burger kenbaar wordt gemaakt, zou reeds het verzuim de nodige inspanningen daartoe te verrichten moeten leiden tot het oordeel dat de verdachte in zijn stelling, dat hij niet wist van bedoeld gebiedsverbod, gevolgd moet worden, zodat hij bij gebreke van opzet moet worden vrijgesproken van het ten laste gelegde.
Door de advocaat-generaal is naar voren gebracht dat het feit dat hij niet op de hoogte was van de beslissing voor rekening en risico moet komen van de verdachte, gelet op de mededelingen die door de politie zijn gedaan bij gelegenheid van zijn verhoor op 31 mei 2015 en het gegeven dat hem eerder gebiedsverboden zijn opgelegd. Het hof begrijpt het standpunt van de advocaat-generaal aldus dat van de verdachte mocht worden verwacht dat hij zich ervan zou vergewissen of een gebiedsverbod voor hem gold voordat hij zich in het overlastgebied begaf.
Het enkele gegeven dat de verdachte mededelingen zijn gedaan omtrent het voornemen van de politie hem voor te dragen voor een gebiedsverbod en over de wijze waarop de beslissing van de burgemeester zou worden bekendgemaakt, acht het hof in het onderhavige geval ontoereikend. In dat verband hecht het hof betekenis aan het feit dat de verdachte slechts is aangekondigd dat een voordracht zou volgen, waarvan dus formeel nog geen sprake was, en dat de uitkomst van die voordracht evenmin vaststond. De door de politie ten overstaan van de verdachte op basis van hun ervaring verwoorde prognose maakt dit oordeel niet anders. Bij die stand van zaken en gelet op de hiervoor genoemde verantwoordelijkheid van de overheid burgers op een adequate wijze te informeren over verstrekkende beslissingen die hen aangaan, voert het naar het oordeel van het hof te ver het nalaten van het doen van nader onderzoek voor rekening van de verdachte te laten komen, in dier voege dat met dat nalaten het bewijs van het ten laste gelegde opzet zou zijn gegeven.
Nu in het dossier overige concrete aanknopingspunten op grond waarvan verdachtes wetenschap van het bestaan van het gebiedsverbod kan worden vastgesteld ontbreken, zal het hof de verdachte vrijspreken van het hem ten laste gelegde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. J.J.I. de Jong, mr. G. Oldekamp en mr. E.H.M. Druijf, in tegenwoordigheid van mr. J.G.W. van Rede, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 9 maart 2016.
Mr. E.H.M. Druijf en mr. J.G.W. van Rede zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.