ECLI:NL:GHAMS:2015:998

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
24 maart 2015
Publicatiedatum
25 maart 2015
Zaaknummer
200.148.264/01 GDW
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Klacht tegen gerechtsdeurwaarder over onvoldoende inspanningen bij vonnisexecutie

In deze zaak gaat het om een klacht van een klager tegen een gerechtsdeurwaarder. De klager verwijt de gerechtsdeurwaarder dat hij zich niet voldoende heeft ingespannen om een vonnis van de kantonrechter te executeren. Het vonnis, dat op 5 oktober 2012 werd uitgesproken, verplichtte de debiteur tot betaling van € 1.344,22 aan de klager. De gerechtsdeurwaarder heeft op 10 oktober 2012 het vonnis betekend, maar de klager stelt dat de gerechtsdeurwaarder daarna onvoldoende actie heeft ondernomen om de betaling te realiseren. De klager heeft zijn onvrede geuit over de gang van zaken en heeft uiteindelijk een klacht ingediend bij de kamer voor gerechtsdeurwaarders.

De kamer heeft de klacht gegrond verklaard en de gerechtsdeurwaarder berispt. De gerechtsdeurwaarder heeft hiertegen hoger beroep aangetekend. Tijdens de behandeling van de zaak op 8 januari 2015 heeft de gerechtsdeurwaarder, bijgestaan door zijn advocaat, zijn standpunt toegelicht. Het hof heeft de stukken van het geding bestudeerd en de feiten zoals vastgesteld door de kamer in de eerdere beslissing in overweging genomen.

Het hof oordeelt dat de klacht van de klager ongegrond is. Het hof heeft geen aanleiding om te twijfelen aan de stellingen van de gerechtsdeurwaarder en concludeert dat deze voldoende inspanningen heeft geleverd om de vordering te incasseren. De klacht wordt afgewezen en de beslissing van de kamer wordt vernietigd. Het hof verklaart de klacht ongegrond en herbevestigt de acties van de gerechtsdeurwaarder als adequaat.

Uitspraak

beslissing
___________________________________________________________________ _ _
GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling civiel recht en belastingrecht
zaaknummer : 200.148.264/01 GDW
nummer eerste aanleg : 425.2013
beslissing van de notaris- en gerechtsdeurwaarderskamer van 24 maart 2015
inzake
[appellant],
gerechtsdeurwaarder te [plaats],
appellant,
gemachtigde: mr. M.J. Koning, advocaat te Amsterdam,
tegen
[geïntimeerde],
wonend te [plaats],
geïntimeerde.

1.Het geding in hoger beroep

1.1.
Appellant (hierna: de gerechtsdeurwaarder) heeft op 25 april 2014 een beroepschrift bij het hof ingediend tegen de beslissing van de kamer voor gerechtsdeurwaarders te Amsterdam (hierna: de kamer) van 18 maart 2014 (ECLI:NL:TGDKG:2014:68). De kamer heeft in de bestreden beslissing de klacht van geïntimeerde (hierna: klager) gegrond verklaard en aan de gerechtsdeurwaarder de maatregel van berisping opgelegd.
1.2.
Klager heeft geen verweerschrift bij het hof ingediend, hoewel het hof klager daartoe in de gelegenheid heeft gesteld.
1.3.
De zaak is behandeld ter openbare terechtzitting van het hof van 8 januari 2015. De gerechtsdeurwaarder, vergezeld van zijn gemachtigde, en klager zijn verschenen en hebben het woord gevoerd.

2.De stukken van het geding

Het hof heeft kennis genomen van de inhoud van de door de kamer aan het hof toegezonden stukken van de eerste instantie en de hiervoor vermelde stukken.

3.De feiten

3.1.
Het hof verwijst voor de feiten naar hetgeen de kamer in de bestreden beslissing heeft vastgesteld. Tegen de vaststelling van die feiten is door de gerechtsdeurwaarder bezwaar gemaakt. De gerechtsdeurwaarder stelt dat hij niet op 5 augustus 2013, maar op 9 juli 2013 voor de tweede keer bij de uitkeringsverstrekker van de debiteur heeft geïnformeerd naar diens inkomen. Het hof zal hiermee (voor zover relevant) bij de beoordeling rekening houden.
3.2.
Kort gezegd gaat het in deze zaak om het volgende.
3.2.1.
Bij vonnis van 5 oktober 2012 van de kantonrechter in de rechtbank Amsterdam is
[naam] (hierna: de debiteur) veroordeeld tot betaling aan klager van € 1.344,22 aan hoofdsom, vermeerderd met rente en kosten.
3.2.2.
Op 10 oktober 2012 heeft een toegevoegd kandidaat-gerechtsdeurwaarder, werkzaam op het kantoor van de gerechtsdeurwaarder, op basis van een losse opdracht van de toenmalige advocaat van klager (hierna: de advocaat) het vonnis betekend. De gerechtsdeurwaarder heeft hierna de stukken aan de advocaat geretourneerd.
3.2.3.
Bij brief van 13 februari 2013 heeft de advocaat de executie van het vonnis opgedragen aan de gerechtsdeurwaarder en hem daartoe opnieuw de grosse van dat vonnis toegezonden.

4.Het standpunt van klager

Klager verwijt de gerechtsdeurwaarder dat hij zich niet voldoende heeft ingespannen om voormeld vonnis te executeren. Hij wordt door zijn advocaat en de gerechtsdeurwaarder al zeven maanden van het kastje naar de muur gestuurd. Klager stelt dat de gerechtsdeurwaarder ten onrechte niets heeft gedaan met de informatie over de verhaalsmogelijkheden die zowel hij als zijn advocaat heeft verstrekt aan (het kantoor van) de gerechtsdeurwaarder, inhoudende dat de debiteur in een koophuis woont en op een Harley Davidson rijdt.

5.Het standpunt van de gerechtsdeurwaarder

5.1.
De gerechtsdeurwaarder heeft de stellingen van klager betwist en heeft zich als volgt verweerd.
5.2.
Direct na de ontvangst van de opdracht van de advocaat heeft de gerechtsdeurwaarder gepoogd beslag te leggen op de inboedel van de debiteur, doch tevergeefs. Nadat de debiteur de gerechtsdeurwaarder op 15 februari 2013 had medegedeeld een schuldhulpverleningstraject te volgen bij de Stichting [naam], heeft de gerechtsdeurwaarder op 19 februari 2013 informatie opgevraagd bij de uitkeringsverstrekker van de debiteur omtrent diens inkomen. Hieruit kwam op 7 maart 2013 via het UWV naar voren dat de debiteur een WW-uitkering ontving van rond de € 855,- netto per vier weken, alsmede dat er een beslag van de belastingdienst op de uitkering rustte. Op 9 juli 2013 informeerde de gerechtsdeurwaarder voor een tweede maal bij het UWV en op 5 augustus 2013 werd bericht ontvangen dat het beslag van de belastingdienst nog steeds op de uitkering rustte.
5.3.
In hoger beroep betwist de gerechtsdeurwaarder enige informatie omtrent verhaalsmogelijkheden te hebben ontvangen van klager, dan wel de advocaat. Pas nadat klager een klacht had ingediend bij de kamer (mei/juni 2013), is de gerechtsdeurwaarder op de hoogte geraakt van deze eventuele verhaalsmogelijkheden alsmede van het feit dat klager ontevreden was over zijn handelen.

6.De beoordeling

6.1.
Het hof is van oordeel dat de klacht van klager geen doel treft en overweegt daartoe het volgende.
6.2.
Het hof stelt voorop geen aanleiding te zien om te twijfelen aan de juistheid van de stellingen van de gerechtsdeurwaarder zoals vermeld onder 5.2. Klager heeft daartegen onvoldoende aangevoerd.
6.3.
Het betoog van klager dat de gerechtsdeurwaarder ten onrechte niets heeft gedaan met de melding(en) over de verhaalsmogelijkheden kan naar het oordeel van het hof – gelet op de gemotiveerde betwisting door de gerechtsdeurwaarder – geen stand houden.
6.3.1.
Niet gebleken is dat de informatie over de (eventuele) verhaalsmogelijkheden door klager aan de gerechtsdeurwaarder is verstrekt, althans dat deze informatie de gerechtsdeurwaarder heeft bereikt. Klager heeft ter zitting in hoger beroep weliswaar gesteld dat hij de hierboven vermelde verhaalsmogelijkheden in april/mei 2013 telefonisch aan een medewerker van het kantoor van de gerechtsdeurwaarder heeft doorgegeven, hetgeen het hof aannemelijk acht, maar tegelijkertijd is door klager gesteld dat aan hem tijdens datzelfde telefonische contact werd medegedeeld dat – nu niet hij, maar zijn advocaat de opdrachtgever was – deze informatie niet kon worden ‘meegenomen’. Het hof acht deze mededeling, in het midden gelaten of deze daadwerkelijk is gedaan, overigens alleszins begrijpelijk.
6.3.2.
Voorts is naar het oordeel van het hof niet aangetoond dat de advocaat, als opdrachtgever van de gerechtsdeurwaarder, op zijn beurt de desbetreffende informatie aan de gerechtsdeurwaarder heeft verstrekt. De gerechtsdeurwaarder heeft dit weersproken en enig bewijsstuk daarvan is niet in het geding gebracht. Weliswaar heeft klager ter onderbouwing van zijn klacht een aantal stukken (e-mail correspondentie met zijn advocaat) ingediend, maar die zien op de periode van vóór de desbetreffende opdracht aan de gerechtsdeurwaarder (oktober 2012-februari 2013) en doen derhalve voor de klacht tegen de gerechtsdeurwaarder niet ter zake.
6.4.
Het voorgaande in acht genomen, alsmede in aanmerking genomen de verrichte acties van de gerechtsdeurwaarder om de vordering bij de debiteur te incasseren, is het hof van oordeel dat de gerechtsdeurwaarder voldoende voortvarend te werk is gegaan. De klacht is ongegrond.
6.5.
Nu het hof tot een ander oordeel komt dan de kamer, kan de beslissing van de kamer niet in stand blijven.
6.6.
Hetgeen partijen verder nog naar voren hebben gebracht, kan buiten beschouwing blijven omdat het niet van belang is voor de beslissing in deze zaak.
6.7.
Het hiervoor overwogene leidt tot de volgende beslissing.

7.De beslissing

Het hof:
- vernietigt de beslissing van de kamer en, opnieuw rechtdoende:
- verklaart de klacht ongegrond.
Deze beslissing is gegeven door mrs. J.C.W. Rang, L.J. Saarloos en A.W. Jongbloed en in het openbaar uitgesproken op 24 maart 2015 door de rolraadsheer.