ECLI:NL:GHAMS:2015:997

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
10 maart 2015
Publicatiedatum
24 maart 2015
Zaaknummer
200.152.367-01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontheffing van het gezag over kinderen die al langere tijd uit huis zijn geplaatst

In deze zaak gaat het om de ontheffing van het gezag van de moeder over haar twee kinderen, [kind A] en [kind B], die al geruime tijd in een pleeggezin verblijven. De moeder is in hoger beroep gekomen van een beschikking van de rechtbank Noord-Holland, waarin zij ontheven werd van het gezag over haar kinderen. De kinderen zijn sinds respectievelijk mei 2010 en december 2008 uit huis geplaatst en verblijven in een perspectief biedend pleeggezin. De moeder heeft in het verleden te maken gehad met huiselijk geweld en middelengebruik, maar heeft sinds 2010 een positieve ontwikkeling doorgemaakt. Echter, het hof oordeelt dat zij ongeschikt is om haar zorgplicht te vervullen, gezien de hechtingsproblematiek van de kinderen en de onduidelijkheid die de jaarlijkse verlengingen van de ondertoezichtstelling met zich meebrengen. De Raad voor de Kinderbescherming heeft verzocht om de ontheffing van het gezag, en het hof heeft geoordeeld dat het belang van de kinderen zwaarder weegt dan het belang van de moeder. De beschikking van de rechtbank wordt bekrachtigd.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
Uitspraak: 10 maart 2015
Zaaknummer: 200.152.367/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/15/208500 / FA RK 13-3972
in de zaak in hoger beroep van:
[appellante],
wonende te [woonplaats],
appellante,
advocaat: mr. M.J. Meijer te Haarlem,
tegen
Raad voor de Kinderbescherming, regio Noord-Holland, locatie Haarlem,
gevestigd te Haarlem,
geïntimeerde.

1.Het geding in hoger beroep

1.1.
Partijen worden hierna respectievelijk de moeder en de Raad genoemd.
1.2.
De moeder is op 11 juli 2014 in hoger beroep gekomen van de beschikking van 28 mei 2014 van de rechtbank Noord-Holland, met kenmerk C/15/208500 / FA RK 13-3972.
1.3.
De Raad heeft op 28 augustus 2014 een verweerschrift ingediend.
1.4.
De zaak is op 30 oktober 2014 ter terechtzitting behandeld.
1.5.
Ter terechtzitting zijn verschenen:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat en vergezeld van haar partner de heer [Y];
- de Raad, vertegenwoordigd door mevrouw [A];
- Bureau Jeugdzorg Noord-Holland, vertegenwoordigd door de gezinsmanager (hierna: BJZNH);
- mevrouw [B] (hierna: de pleegmoeder van de hierna te noemen minderjarige [kind A]);
- de heer [C] en mevrouw [D] (hierna: de pleegouders van de hierna te noemen minderjarige [kind B]);
- een pleegzorgmedewerker van UKE.
1.6.
[X] (hierna: de vader) is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.

2.De feiten

2.1.
De moeder en de vader hebben een relatie gehad. Uit hun relatie zijn geboren [...] [in] 2004 (hierna: [kind A]) en [...] [in] 2005 (hierna: [kind B]). [kind A] en [kind B] worden hierna gezamenlijk ook “de kinderen” genoemd. [kind A] is door de vader erkend. [kind A] verblijft sinds mei 2010 in het huidige perspectief biedende pleeggezin, [kind B] sinds december 2008.
2.2.
Bij beschikking van 11 april 2006 van de kinderrechter in de rechtbank Haarlem (hierna: de kinderrechter) zijn de kinderen voorlopig onder toezicht gesteld, welke ondertoezichtstelling vervolgens definitief is uitgesproken en thans nog voortduurt tot 11 april 2015.
2.3.
Bij beschikking van 11 juli 2007 van de kinderrechter is een machtiging verleend tot uithuisplaatsing van de kinderen. Deze machtiging is nadien telkens verlengd, laatstelijk tot 11 april 2015.
2.4.
Bij de stukken in het dossier bevindt zich onder meer een rapport van de Raad van 7 november 2013.

3.Het geschil in hoger beroep

3.1.
Bij de bestreden beschikking is, op verzoek van de Raad, de moeder ontheven van het gezag over de kinderen en is BJZNH benoemd tot voogdes over hen.
3.2.
De moeder verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking, het inleidend verzoek van de Raad alsnog af te wijzen.
3.3.
De Raad verzoekt het door de moeder ingestelde hoger beroep ongegrond te verklaren en de bestreden beschikking te bekrachtigen.

4.Beoordeling van het hoger beroep

4.1.
Nu het inleidend verzoekschrift in deze zaak is ingediend op 8 november 2013, dus vóór 1 januari 2015, is op grond van artikel 28 lid 1 van de Overgangswet nieuw Burgerlijk Wetboek op de beoordeling daarvan het recht van toepassing zoals dat gold vóór 1 januari 2015.
Op grond van het bepaalde in artikel 1:266 (oud) van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) kan, mits het belang van het kind zich daartegen niet verzet, een ouder van het gezag over een of meer van zijn kinderen worden ontheven op de grond dat die ouder ongeschikt of onmachtig is zijn plicht tot verzorging en opvoeding te vervullen.
In het geval een ouder zich verzet tegen de ontheffing over een of meer van zijn kinderen, kan op grond van artikel 1:268 lid 2, aanhef en onder a (oud), BW ontheffing worden uitgesproken, indien na een ondertoezichtstelling van ten minste zes maanden blijkt, of na een uithuisplaatsing krachtens het bepaalde in artikel 1:261 (oud) BW van meer dan een jaar en zes maanden gegronde vrees bestaat, dat deze maatregel – door de ongeschiktheid of onmacht van een ouder om zijn plicht tot verzorging en opvoeding te vervullen – onvoldoende is om de dreiging als bedoeld in artikel 1:254 (oud) BW af te wenden.
4.2.
De moeder stelt dat niet aan de gronden voor ontheffing van het gezag is voldaan. Het is niet duidelijk waaruit blijkt dat zij ongeschikt of onmachtig zou zijn om haar plicht tot verzorging en opvoeding te vervullen. Zij heeft thans haar leven op de rails en probeert in het belang van de kinderen te handelen. Zij houdt zich de laatste maanden afzijdig wat betreft de zorgtaken voor de kinderen, hetgeen ten goede komt aan de rust, regelmaat en duidelijkheid die de kinderen nodig hebben, en zorgt dat de kinderen niet in een loyaliteitsconflict komen. Als de moeder haar zorgtaken niet zou nakomen, kan zij via de ondertoezichtstelling, door een dwangsomaanschrijving, hiertoe gedwongen worden. Een ontheffing is derhalve niet nodig en niet in het belang van de kinderen, aldus de moeder.
4.3.
De Raad voert aan dat hoewel de opvoedingssituatie bij de vrouw is verbeterd, zij onmachtig is om de kinderen de specifieke zorg en aansturing te geven die zij nodig hebben. De kinderen verblijven inmiddels langdurig in een perspectief biedend pleeggezin en hebben zich, ondanks hun hechtingsproblematiek, kunnen hechten aan hun opvoeders. Zij ontwikkelen zich positief en hebben recht op en behoefte aan duidelijkheid over hun opvoedingsperspectief. Een ontheffing is derhalve in het belang van de kinderen, aldus de Raad.
4.4.
Uit de stukken in het dossier en het verhandelde ter zitting is het volgende gebleken.
[kind A] en [kind B] hebben in hun vroege jeugd gebrek gehad aan basale verzorging, veiligheid en stabiliteit. Voor hun uithuisplaatsing was sprake van huiselijk geweld door de vader, pedagogische onmacht bij de ouders en een uithuiszetting van het gezin.
[kind A] heeft te kampen met hechtingsproblematiek vanwege zijn belaste verleden. Hij heeft voordat hij in het huidige perspectief biedende pleeggezin is gekomen met een groot aantal wisselende opvoeders te maken gehad en in respectievelijk een crisispleeggezin, een schakelgezin en, vanwege ernstige gedragsproblemen, een opvoedgezin van de Bascule gewoond.
[kind B] is een bovengemiddeld intelligente jongen en vraagt om veel uitdaging en stimulans. Gedragsmatig neigt hij ernaar de grenzen op te zoeken en hij laat zich niet automatisch structureren, aansturen en corrigeren. [kind B] heeft eveneens te kampen met hechtingsproblematiek, waardoor hij niet toekomt aan ontwikkeltaken. Voorts is sprake van een onrijpe emotionele ontwikkeling, waardoor hij een kwetsbare jongen is, en bestaan zorgen over zijn gedrag. Hij neigt tot internaliserende gedragsproblemen, zoals zich minderwaardig en schuldig voelen en denken dat niemand van hem houdt.
De moeder heeft een belaste voorgeschiedenis met huiselijk geweld en middelengebruik, waarin ook sprake is van hechtingsproblematiek. Zij heeft sinds 2010 een positieve ontwikkeling doorgemaakt ten aanzien van haar persoonlijke problematiek, maar zij was en is niet in staat de kinderen voldoende en constante duidelijkheid en structuur te bieden. Zij zit ten aanzien van de opvoeding van de kinderen niet op dezelfde lijn als de deskundigen en schat de (hechtings)problematiek van de kinderen anders in dan de deskundigen. Door regelmatig in hoger beroep te gaan tegen beslissingen van de kinderrechter ten aanzien van (onder meer) de uithuisplaatsing van de kinderen, verstoort zij het hechtingsproces van de kinderen bij de pleegouders en hun positieve ontwikkeling in het pleeggezin. Voorts belast de moeder de kinderen met de strijd die zij voert tegen beslissingen van BJZNH of de kinderrechter, waardoor de kinderen onduidelijkheid ervaren en hun gevoel van onveiligheid toeneemt.
Gebleken is dat de opvoedingssituatie van de kinderen moet voldoen aan specifieke voorwaarden, gelet op hun problematiek. [kind B] vraagt, meer dan een gemiddelde leeftijdsgenoot, om structuur, begrenzing, stabiliteit, erkenning, stimulans en geborgenheid. Zijn opvoeder dient derhalve meer dan gemiddeld geduld te hebben, inzicht te hebben in zijn ontwikkelingsbehoeften, flexibel te zijn en te kunnen omgaan met tegenslagen en frustraties. Ook [kind A] heeft specifieke begeleiding nodig gelet op zijn gedragsproblematiek, waaronder woede-uitbarstingen.
Het gaat goed met [kind B] bij de pleegouders, zij bieden hem een duidelijk en consequent opvoedingsklimaat met voldoende veiligheid en structuur. Er is sprake van hechting tussen [kind B] en de pleegouders. Met [kind A] gaat het eveneens goed bij de pleegouders, hij ontwikkelt zich thans voorspoedig.
4.5.
Hoewel het te prijzen valt dat de moeder een positieve ontwikkeling heeft doorgemaakt, acht het hof op grond van het voorgaande voldoende aannemelijk geworden dat zij ongeschikt is om haar plicht tot verzorging en opvoeding van de kinderen te vervullen. Daar komt bij dat [kind A] sinds zijn (bijna) derde jaar en [kind B] sinds zijn eerste jaar niet meer bij de moeder wonen en inmiddels respectievelijk ruim vier jaar en zes jaar bij hun pleegouders verblijven; zij zijn daar gehecht en ontwikkelen zich goed. Het perspectief op plaatsing van de kinderen bij de moeder ontbreekt. De moeder heeft onvoldoende feiten of omstandigheden aangevoerd die tot een ander oordeel kunnen leiden.
Voorts is voldoende aannemelijk geworden dat de maatregel van ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van de kinderen onvoldoende is om de dreiging als bedoeld in artikel 1:254 (oud) BW af te wenden.
De pleegouders van [kind A] en van [kind B] hebben ter zitting meegedeeld dat de kinderen en zij zelf veel onrust ervaren rondom de jaarlijkse verlengingen van de ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing. Aan het belang van de kinderen bij duidelijkheid over hun opvoedperspectief en bij stabiliteit en continuïteit in hun opvoedingssituatie bij de pleegouders dient met het oog op hun verdere ontwikkeling zwaarwegende betekenis te worden toegekend. Dat belang weegt zwaarder dan het belang van de moeder bij afwijzing van het verzoek tot ontheffing. [kind A] en [kind B] zijn inmiddels respectievelijk tien jaar en negen jaar en zullen zich, naarmate zij ouder worden, steeds meer bewust worden van de jaarlijks terugkerende verlengingen.
Dat de moeder zich de laatste maanden afzijdig houdt wat betreft de zorgtaken voor de kinderen, zoals zij stelt, valt te prijzen en geeft de kinderen meer rust, maar voorkomt niet dat een jaarlijkse verlenging van de maatregel van ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing steeds weer onzekerheid over het toekomstperspectief van de kinderen zal meebrengen. Hiermee wordt niet tegemoet gekomen aan het belang van de kinderen als hiervoor omschreven. Uit het voorgaande volgt tevens dat het belang van de kinderen zich niet tegen de ontheffing verzet.
Gezien het voorgaande is aan de voorwaarden voor ontheffing van de moeder van het gezag over de kinderen voldaan.
4.6.
Dit leidt tot de volgende beslissing.

5.Beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep.
Deze beschikking is gegeven door mr. M. Wigleven, mr. M.F.G.H. Beckers en mr. J.W. Brunt in tegenwoordigheid van mr. D.M. Jansen als griffier, en in het openbaar uitgesproken op 10 maart 2015.