3.1.(i) [appellanten] houden samen (direct dan wel indirect) alle aandelen in een tiental in Malta, Bulgarije en op de Marshall Eilanden gevestigde vennootschappen die op het gebied van de scheepvaart actief zijn, waaronder Bergen Shipping Limited (hierna Bergen Shipping) en Ahilleos Maritime Limited (hierna Ahilleos Maritime), en zijn bestuurder daarvan. Deze vennootschappen, die door Deutsche Bank naast [appellanten] zijn gedaagd in het bij de voorzieningenrechter Rotterdam onder zaak-/rolnummer C/10/452313/KG ZA 14-516 aanhangig gemaakte kort geding, zullen hierna met uitzondering van Ahilleos Ship Management EOOD, gezamenlijk worden aangeduid als Bergen Shipping c.s.
(ii) Deutsche Bank heeft bij overeenkomst van 26 november 2009 (hierna: de leningsovereenkomst) aan een aantal van de onder i bedoelde vennootschappen een lening verstrekt. Bergen Shipping c.s. zijn hoofdelijk aansprakelijk voor hetgeen onder die leningsovereenkomst aan Deutsche Bank verschuldigd is of zal worden, voor zover niet als ‘borrower’ dan als ‘guarantor’ (vgl. artikel 17 respectievelijk artikel 18 van de leningsovereenkomst).
(iii) Op of omstreeks 26 november 2009 hebben [appellanten] in het kader van de verstrekking van de onder ii bedoelde lening ieder een verklaring (‘suretyship’) ten gunste van Deutsche Bank ondertekend, waarbij zij hoofdelijke aansprakelijkheid aanvaarden voor de schulden van Bergen Shipping en Ahilleos Maritime, elk tot een maximum van USD 250.000,-, te vermeerderen met rente en kosten. In artikel 17 van deze verklaring is bepaald dat het Nederlandse recht van toepassing is.
(iv) Bij brief van 28 februari 2014 heeft Deutsche Bank de leningsovereenkomst opgezegd, omdat Bergen Shipping c.s. op dat moment gedurende circa een jaar hun uit de overeenkomst voortvloeiende betalingsverplichtingen niet waren nagekomen.
(v) Bij reeds genoemd vonnis van 24 juni 2014 heeft de voorzieningenrechter in de rechtbank Rotterdam Bergen Shipping c.s. (hoofdelijk) veroordeeld tot betaling aan Deutsche Bank van USD 22.161.938,- te vermeerderen met rente, onder verwerping van hun verweer dat op de vordering van Deutsche Bank een bedrag van ten minste USD 240.000,- in mindering moet worden gebracht. In een op diezelfde dag gewezen vonnis (onder zaak-/rolnummer C/10/452312/KG ZA 14-515) heeft deze voorzieningenrechter Bergen Shipping c.s. veroordeeld tot het verstrekken van bescheiden en het in het bezit stellen van Deutsche Bank van een aantal schepen waarop in het kader van de leningsovereenkomst ten behoeve van Deutsche Bank hypotheekrechten zijn gevestigd. Van beide uitspraken is appel ingesteld bij het gerechtshof Den Haag.
(vi) De voorzieningenrechter in de rechtbank Rotterdam heeft zich onbevoegd verklaard om van de tegen [appellanten] ingestelde vorderingen kennis te nemen en de zaak wat deze vorderingen betreft verwezen naar de voorzieningenrechter in de rechtbank Amsterdam. Met het oog op de voortzetting van de procedure voor de voorzieningenrechter in de rechtbank te Amsterdam hebben de advocaten van Deutsche Bank en [appellanten] per e-mail gecorrespondeerd. De voorzieningenrechter heeft uit die correspondentie afgeleid dat partijen in onderling overleg de zaak ter voorzetting bij de rechtbank Amsterdam hebben aangebracht en is tot behandeling van de zaak overgegaan ondanks het feit dat [appellanten] niet ter zitting waren verschenen.