ECLI:NL:GHAMS:2015:933

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
12 maart 2015
Publicatiedatum
19 maart 2015
Zaaknummer
14/00463
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring bezwaar Kennisgeving van vermindering navorderingsaanslag inkomstenbelasting

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende, aangeduid als [X] te [Z], tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 25 juni 2014. De rechtbank had het bezwaar van belanghebbende tegen een Kennisgeving van vermindering van een navorderingsaanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor het jaar 1996 niet-ontvankelijk verklaard. De Kennisgeving was op 7 oktober 2013 door de inspecteur van de Belastingdienst, kantoor Alkmaar, verzonden. Belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen deze Kennisgeving, waarin de inspecteur de vermindering van de navorderingsaanslag aankondigde, maar de inspecteur verklaarde het bezwaar niet-ontvankelijk op 25 februari 2014. De rechtbank bevestigde deze beslissing in haar uitspraak.

Belanghebbende heeft vervolgens hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof Amsterdam, dat op 12 maart 2015 uitspraak deed. Het Hof oordeelde dat de Kennisgeving van vermindering geen voor bezwaar vatbare beschikking was, en dat er derhalve geen mogelijkheid bestond om bezwaar te maken tegen deze Kennisgeving. Het Hof bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het bezwaar van belanghebbende terecht niet-ontvankelijk was verklaard. Het Hof voegde hieraan toe dat de inspecteur de Kennisgeving had verzonden in overeenstemming met de onherroepelijke rechterlijke uitspraken van de Hoge Raad en de hoven Amsterdam en Den Haag.

De uitspraak van het Hof werd gedaan door mr. E.F. Faase, lid van de belastingkamer, en mr. E.G. van der Laan als griffier. De beslissing werd openbaar uitgesproken op 12 maart 2015. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

kenmerk 14/00463
12 maart 2015
uitspraak van de negende enkelvoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X]te [Z], belanghebbende,
tegen de uitspraak in de zaak met kenmerk AWB 14/262 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) van 25 juni 2014 in het geding tussen
belanghebbende
en
de inspecteur van de Belastingdienst, kantoor Alkmaar, de inspecteur.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De inspecteur heeft belanghebbende bij een zogenoemde Kennisgeving van vermindering van 7 oktober 2013 in kennis gesteld van de vermindering van de aan haar opgelegde navorderingsaanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor het jaar 1996.
1.2.
Het daartegen ingestelde bezwaar is door de inspecteur bij uitspraak van 25 februari 2014 niet-ontvankelijk verklaard.
1.3.
Het daartegen ingestelde beroep is door de rechtbank in haar in de aanhef vermelde uitspraak ongegrond verklaard.
1.4.
Het tegen deze uitspraak ingestelde hoger beroep is bij het gerechtshof ingekomen op 11 juli 2014. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 februari 2015. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.

2.Feiten

2.1.
De rechtbank heeft in haar uitspraak de navolgende feiten vastgesteld. Belanghebbende wordt daarin aangeduid als ‘eiseres’ en de inspecteur als ‘verweerder’.
“1. Verweerder heeft aan eiseres een navorderingsaanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 1996 (hierna: de navorderingsaanslag) opgelegd. Bij arrest van 22 maart 2013 heeft de Hoge Raad beslist dat het met betrekking tot de navorderingsaanslag [ingestelde] beroep in cassatie niet-ontvankelijk is.
2. Verweerder heeft naar aanleiding van dat arrest eiseres met een zogenoemde Kennisgeving van vermindering van 7 oktober 2013 in kennis gesteld van de vermindering van de navorderings-aanslag. De daarbij als bijlage gevoegde brief van 7 oktober 2013 luidt – voor zover hier van belang – als volgt:
“ (…)
Op 22 maart 2013 (12/05075) (…) heeft de Hoge Raad definitief uitspraak gedaan in het geschil tussen u en de Inspecteur over de bovengenoemde aanslagen. Op grond daarvan moesten de opgelegde aanslagen (belastingen, heffingsrente en boete) verminderd worden overeenkomstig de daaraan voorafgaande uitspraken van het Gerechtshof Amsterdam en het Gerechtshof Den Haag.
Ik heb de verminderingen opgemaakt en doe ze u hierbij toekomen. Voor de vertraging in de administratieve verwerking bied ik u mijn verontschuldigingen aan.
(…)
Voor de volledigheid deel ik u mede dat tegen deze verminderingen geen bezwaar en/of beroep openstaat. Het gaat nl. om kennisgevingen van de administratieve verwerking van de onherroepelijk vaststaande rechterlijke uitspraken. (…)”
3. Eiseres heeft bij brief van 12 november 2013 bezwaar tegen de Kennisgeving van vermindering gemaakt. In het bezwaar verzoekt eiseres om de belastingvrije som van fl. 14.006 van haar echtgenoot aan haar over te dragen. In reactie daarop schrijft verweerder op
2 december 2013 – voor zover hier van belang – het volgende:
“(…)
U schrijft dat u bezwaar heeft tegen ‘de manier waarop de vermindering is berekend’. U verzoekt om de niet gebruikte belasting vrije som van f 14.006 van uw echtgenote [de rechtbank leest hier echtgenoot] aan u over de dragen.
De navorderingsaanslag inkomstenbelasting /premie volksverzekeringen 1996 is verminderd naar aanleiding van het beroep in cassatie. Tijdens de behandeling van het beroep is uitdrukkelijk de vraag aan de orde geweest welke elementen er in aanmerking moesten worden genomen voor de berekening van de vermindering van de belasting en de boete.
Het verzoek om overdracht van de belastingvrije som is daarbij niet gehonoreerd. Verder is er, voor zover ik weet, om overdracht van de belastingvrije som bij het doen van de aangifte niet verzocht.
Hier wordt niet op teruggekomen.
Gelet op het bovenstaande wordt brief niet in behandeling genomen als een verzoek om vermindering of als een bezwaarschrift. (…)”
4. Eiseres heeft naar aanleiding van de reactie van 2 december 2013 beroep bij de rechtbank ingesteld. Bij uitspraak van 25 februari 2014 heeft verweerder het bezwaar van eiseres niet-ontvankelijk verklaard.”
2.2.
Tegen deze door de rechtbank vastgestelde feiten zijn door partijen geen bezwaren ingebracht, zodat ook het Hof daarvan zal uitgaan. Het Hof voegt daaraan het volgende toe.
2.3.
Tegen de (in het citaat sub 2 van de uitspraak van de rechtbank bedoelde) uitspraak van het gerechtshof Amsterdam inzake de onderhavige navorderingsaanslag IB/PVV 1996 heeft belanghebbende beroep in cassatie ingesteld. De Hoge Raad heeft de uitspraak van het hof Amsterdam voor wat betreft de aan belanghebbende opgelegde boete vernietigd en verwezen naar het gerechtshof Den Haag. Voor wat betreft de enkelvoudige belasting heeft hij het cassatieberoep met toepassing van artikel 81 RO verworpen. Tegen de daaropvolgende (in het citaat sub 2 van de uitspraak van de rechtbank bedoelde) uitspraak van het gerechtshof Den Haag heeft belanghebbende wederom beroep in cassatie aangetekend.
Dat beroep is (bij het sub 1 van de uitspraak van de rechtbank bedoelde arrest) door de Hoge Raad niet ontvankelijk verklaard. De inspecteur heeft daarop de navorderingsaanslag IB/PVV 1996 bij de onderhavige ‘Kennisgeving’ verminderd overeenkomstig de uitspraken van het hof Den Haag (wat betreft de verschuldigde IB/PVV) en dit Hof (wat betreft de boete).

3.Geschil in hoger beroep

Evenals bij de rechtbank is bij het Hof primair in geschil of het bezwaar van belanghebbende terecht door de inspecteur niet-ontvankelijk is verklaard.

4.Beoordeling van het geschil

4.1.
De rechtbank heeft over de ontvankelijkheid van het bezwaar in haar uitspraak het volgende geoordeeld:
“8. Op 22 maart 2013 heeft de Hoge Raad beslist dat het door eiseres ingestelde cassatieberoep met betrekking tot de aan haar opgelegde navorderingsaanslag niet-ontvankelijk is. De daaraan voorafgaande rechterlijke uitspraken van de hoven Amsterdam en Den Haag zijn daardoor onherroepelijk komen vast te staan.
9. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen de zogenoemde Kennisgeving van vermindering van 7 oktober 2013 van de navorderingsaanslag. Deze vermindering betreft de uitvoering c.q. administratieve verwerking van de onherroepelijk vaststaande rechterlijke uitspraken. Het is niet mogelijk opnieuw in bezwaar en beroep te gaan hiertegen. Het bezwaarschrift kan ook niet worden aangemerkt als een verzoek om herziening van het arrest op de voet van het bepaalde in artikel 8:119 van de Awb. De Kennisgeving van vermindering kan ook niet worden aangemerkt als een voor bezwaar vatbare beschikking. Verweerder heeft het bezwaar van eiseres dan ook terecht niet-ontvankelijk verklaard.”
4.2.
Nu het Hof dit oordeel en de gronden waarop het berust, juist acht, neemt het Hof deze over. Het Hof voegt daaraan nog het volgende toe.
4.3.
Gelet op het in artikel 26 Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) vervatte, voor belastingzaken geldende gesloten stelsel van rechtsmiddelen, is slechts beroep mogelijk tegen de in het eerste lid van dit artikel genoemde categorie besluiten, te weten “een belastingaanslag, daaronder begrepen de in artikel 15 voorgeschreven verrekening” of “een voor bezwaar vatbare beschikking”. De onderhavige Kennisgeving is niet bij of ingevolge de belastingwet aangewezen als een voor bezwaar vatbare beschikking en valt evenmin onder de andere in artikel 26, eerste lid, AWR genoemde categorie besluiten. Tegen de Kennisgeving (het besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)) stond derhalve geen beroep open bij de bestuursrechter.
Ingevolge artikel 7:1 Awb dient degene aan wie het recht is toegekend tegen een besluit beroep op een bestuursrechter in te stellen, alvorens beroep in te stellen, tegen dat besluit bezwaar te maken. Dit voorschrift heeft tot gevolg dat tegen het onderhavige besluit, de Kennisgeving, evenmin het rechtsmiddel van bezwaar openstond.
Uit het vorenoverwogene volgt dat de inspecteur het bezwaar van belanghebbende tegen de Kennisgeving terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard.
Slotsom
4.4.
De slotsom is dat het hoger beroep ongegrond is en dat de uitspraak van de rechtbank dient te worden bevestigd.

5.Kosten

Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de kosten op de voet van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

6.Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
De uitspraak is gedaan door mr. E.F. Faase, lid van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. E.G. van der Laan als griffier. De beslissing is op 12 maart 2015 in het openbaar uitgesproken.
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1.. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.