ECLI:NL:GHAMS:2015:814

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
17 maart 2015
Publicatiedatum
12 maart 2015
Zaaknummer
200.140.476/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verrekeningsafspraak tussen aandeelhouders en de gevolgen voor vorderingen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellante] tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Holland. [appellante] vorderde betaling van € 61.072,- van [geïntimeerde], die zij meende te vorderen uit opbrengsten van een motverbrandingsinstallatie. De rechtbank had echter geoordeeld dat er een verrekeningsafspraak bestond tussen [geïntimeerde] en de vennootschappen van de echtgenoot van [appellante], [Y]. Deze afspraak hield in dat de vorderingen van [geïntimeerde] op de vennootschappen van [Y] verrekend konden worden met de vordering van [appellante]. Het hof bevestigt dat de feiten zoals vastgesteld door de rechtbank niet in geschil zijn en dat de verrekeningsafspraak bindend is voor [appellante]. Het hof oordeelt dat [appellante] niet kan volstaan met de stelling dat zij geen partij is bij de afspraak, aangezien haar advocaat in eerdere procedures heeft erkend dat haar vordering op [geïntimeerde] onder de verrekeningsafspraak valt. Het hof concludeert dat de vordering van [geïntimeerde] op de vennootschappen van [Y] de vordering van [appellante] overschrijdt, waardoor de vordering van [appellante] niet toewijsbaar is. Het hof bekrachtigt het vonnis van de rechtbank en veroordeelt [appellante] in de proceskosten van het hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team II
zaaknummer : 200.140.476/01
zaak-/rolnummer rechtbank Noord-Holland : C/15/200790 / HA ZA 13-93
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 17 maart 2015
inzake
[appellante],
wonend te [woonplaats],
appellante,
advocaat: mr. I.M.C.A. Reinders Folmer te Amsterdam,
tegen
[geïntimeerde],
gevestigd te Wijdewormer,
geïntimeerde,
advocaat: mr. R.S. Ariëns te Purmerend.

1.Het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna [appellante] en [geïntimeerde] genoemd.
[appellante] is bij dagvaarding van 16 december 2013 in hoger beroep gekomen van een vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 2 oktober 2013, onder bovenvermeld zaak-/rolnummer gewezen tussen [appellante] als eiseres en [geïntimeerde] als gedaagde.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven, met producties;
- memorie van antwoord, met producties;
- akte uitlating producties van de zijde van [appellante], met producties;
- antwoordakte van de zijde van [geïntimeerde], met producties;
- akte uitlating producties van de zijde van [appellante].
[appellante] heeft de zaak ter zitting van 29 augustus 2014 doen bepleiten door mr. J.J. van Deventer, advocaat te Haarlem, aan de hand van pleitnotities die zijn overgelegd. Van de zijde van [geïntimeerde] is, hoewel daartoe behoorlijk ingelicht, niemand ter zitting verschenen.
Ten slotte is arrest gevraagd.
[appellante] heeft geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en - uitvoerbaar bij voorraad - alsnog haar vorderingen, zoals in eerste aanleg ingesteld, volledig zal toewijzen en [geïntimeerde] zal veroordelen tot terugbetaling van het bedrag van € 3.624,- dat laatstgenoemde uit hoofde van voormeld vonnis heeft ontvangen, met wettelijke rente, met beslissing over de proceskosten.
[geïntimeerde] heeft geconcludeerd, zakelijk weergegeven, tot bekrachtiging van het bestreden vonnis, met - uitvoerbaar bij voorraad - beslissing over de proceskosten.
Beide partijen hebben in hoger beroep bewijs van hun stellingen aangeboden.

2.Feiten

De rechtbank heeft in het bestreden vonnis onder 2.1 tot en met 2.6 de feiten vastgesteld die zij tot uitgangspunt heeft genomen. Deze feiten zijn in hoger beroep niet in geschil en dienen derhalve ook het hof als uitgangspunt.

3.Beoordeling

3.1.
Het gaat in deze zaak om het volgende.
3.1.1.
[X] (verder: [X]), enig aandeelhouder en bestuurder van [geïntimeerde], en [appellante] hebben gezamenlijk een bedrijfspand in eigendom gehad. Het bedrijfspand werd verhuurd aan [Z] International B.V. (verder: [Z]). [geïntimeerde] heeft in 2003 voor het pand een motverbrandingsinstallatie aangeschaft, welke installatie eveneens werd verhuurd aan [Z]. [geïntimeerde] droeg zorg voor de facturering en inning van de huur van de motverbrandingsinstallatie. Partijen hebben afgesproken dat de huurpenningen voor de helft ten gunste kwamen van [appellante].
3.1.2.
[geïntimeerde] is een beheermaatschappij van vijf (besloten) vennootschappen, waaronder [W] B.V. (verder: [W]). [W] houdt zich bezig met administratieve en fiscale zakelijke dienstverlening en heeft administratieve en fiscale werkzaamheden verricht voor enkele aan [Y] (verder: [Y]), echtgenoot van [appellante], verbonden vennootschappen, waaronder Freedreams Ltd, Freedreams Distribution B.V. en [Y] [geïntimeerde]
3.1.3.
[Y] heeft bij e-mailbericht van 2 april 2009 aan [X] geschreven:
‘Nu wij, in goed onderling overleg, hebben besloten dat de door jouw kantoor geleverde administratieve en fiscale diensten met ingang van het boekjaar 2006 zullen worden overgenomen door Jongenelen en Tholhuijsen te Roosendal rest ons nog de afhandeling van jouw nota’s. Zoals diverse malen besproken zullen we het jouw toekomende bedrag verrekenen met de door jouw ontvangen bedragen van [Z] en welke voor 50% ten gunste van mij/Wannie komen. (…)
Ik stel voor dat we in de komende weken een en ander op een rijtje gaan zetten en afspreken hoe de afrekening eruit gaat zien.’
[X] heeft vervolgens bij e-mailbericht van 19 juli 2010 aan [Y] het volgende geschreven:
‘Ingevolge jouw verzoek geef ik je onderstaand een overzicht van onze financiële aangelegenheden toekomen.
(…)
Op grond van het bovenstaande totaal te verrekenen (…)€ 61.072 per persoon.
Volgens onze afspraak worden de openstaande facturen van jouw toebehorende ondernemingen verrekend met het jou toekomende deel ad € 61.072.
De navolgende bedragen staan open:
(…)
- openstaande declaraties Freedreams Ltd 14.806,68
- openstaande declaraties Freedreams Distribution BV 2.463,78
- openstaande declaratives [Y] Beheer BV 47.221,55
- openstaande declaraties Promotours 1.368,50
--------------------
Totaal te verrekenen 65.860,51.
[Y] heeft dezelfde dag per e-mailbericht aan [X] geschreven:
‘Wil je mij een specificatie sturen van de declaraties?’
3.1.4.
Op 23 oktober 2010 heeft [X] vier e-mailberichten, telkens met een bijlage, aan [Y] verzonden. De e-mailberichten houden respectievelijk in:
‘Bijgaand de openstaande declaraties Freedreams Ltd., welke verrekend dienen te worden’,
‘Bijgaand de openstaande declaraties Freedreams Distribution BV, welke verrekend dienen te worden’.
‘Bijgaand de openstaande declaraties [Y] Beheer BV, welke verrekend dienen te worden’.
en
‘Bijgaand de openstaande declaratie Stichting Promotours, welke verrekend dient te worden’.
3.2.
[appellante] heeft in eerste aanleg gevorderd [geïntimeerde] te veroordelen tot betaling van € 61.072,- in hoofdsom, te vermeerderen met rente en kosten. Zij had daartoe aangevoerd, zakelijk weergegeven, dat de huuropbrengsten van de onder 3.1.1 genoemde motverbrandingsinstallatie gelijkelijk zouden worden verdeeld tussen haar en [geïntimeerde] en dat [geïntimeerde] haar in dit verband nog het door haar gevorderde bedrag in hoofdsom verschuldigd is. [geïntimeerde] heeft zich verweerd door te stellen dat zij met ([Y] en) [appellante] is overeengekomen dat de opbrengsten van de motverbrandingsinstallatie zouden worden verrekend met de openstaande facturen van [W], gericht aan de ondernemingen van [Y]. Omdat deze facturen een bedrag van in totaal € 65.860,51 betreffen, heeft [appellante] niets meer van haar te vorderen, zo stelde [geïntimeerde]. De rechtbank heeft in het bestreden vonnis overwogen dat tussen partijen niet in geschil is dat [appellante] in verband met opbrengsten uit de aanschaf en verhuur van de motverbrandingsinstallatie een vordering heeft op [geïntimeerde] ten bedrage van € 61.072,- en dat de vordering van [appellante] dan ook, althans wat betreft de hoofdsom, in beginsel toewijsbaar is. [appellante] heeft ter comparitie erkend dat [geïntimeerde] en [W] enerzijds en (vennootschappen van) haar echtgenoot [Y] anderzijds een verrekeningsafspraak hebben gemaakt, inhoudende dat vorderingen van [W] op de aan [Y] gelieerde vennootschappen ter zake van openstaande declaraties kunnen worden verrekend met de onderhavige vordering van [appellante] op [geïntimeerde]. Hiermee staat vast, zo overweegt de rechtbank, dat sprake is van een verrekeningsafspraak. De rechtbank overweegt voorts dat [appellante] de met stukken onderbouwde stellingen van [geïntimeerde] met betrekking tot de omvang van de vordering van [W] op de aan [Y] gelieerde vennootschappen, onvoldoende gemotiveerd heeft weersproken zodat als vaststaand wordt aangenomen dat deze vordering € 65.860,51 bedraagt en aldus het door [appellante] gevorderde bedrag overschrijdt. De rechtbank heeft op grond van een en ander de vordering van [appellante] afgewezen en haar in de proceskosten veroordeeld.
3.3.
Grief I is gericht tegen het oordeel van de rechtbank dat vaststaat dat sprake is van een verrekeningsafspraak. [appellante] voert bij haar grief aan dat zij weliswaar heeft erkend dat een verrekeningsafspraak is gemaakt tussen [Y], namens zijn vennootschappen, en [X], namens [W] en/of [geïntimeerde], maar dat zij daarmee niet heeft erkend dat zij partij is bij deze afspraak. [geïntimeerde] heeft niets aangevoerd waaruit zou blijken dat zij partij is geworden bij deze afspraak, zo stelt [appellante]. Het hof overweegt naar aanleiding van deze grief het volgende. De advocaat van [appellante] (en [Y]) heeft, blijkens het door [geïntimeerde] daarvan overgelegde proces-verbaal, ter gelegenheid van een comparitie van partijen d.d. 23 januari 2012, gehouden in een eerder tussen [X] enerzijds en [appellante] en [Y] anderzijds gevoerde procedure en een daaraan gelieerde tussen [appellante] enerzijds en [X] anderzijds gevoerde procedure, verklaard dat in het e-mailbericht van [Y] (hof: het hiervoor onder 3.1.2 geciteerde e-mailbericht) wordt gedoeld op verrekening van enerzijds de openstaande nota’s van [W] (en een thans niet van belang zijnde vordering van [X] privé op [Y] en [appellante]) en anderzijds het tegoed van [appellante] in verband met de motverbrandingsinstallatie. In het vonnis van 14 maart 2012, gewezen in de hiervoor bedoelde zaken, worden de stellingen van [appellante] gelijkluidend weergegeven. De advocaat van [appellante] heeft ter comparitie in eerste aanleg in het onderhavige geschil, zo blijkt uit het daarvan opgemaakte proces-verbaal, verklaard dat de bevoegdheid van [geïntimeerde] om facturen van [W], gericht aan [Y] of diens vennootschappen, te mogen verrekenen met ‘een vordering van [Y] in privé/[appellante]’, wordt erkend. Het hof is van oordeel dat [appellante] in dit hoger beroep, tegen de achtergrond van deze eerdere stellingnames, niet kan volstaan met de enkele stelling dat zij slechts heeft erkend dat zij wetenschap heeft van de afspraak tussen [Y] en [X] en niet heeft erkend dat zij partij is geworden bij deze afspraak. In de eerder door haar gevoerde procedure heeft haar advocaat immers mede namens haar uitdrukkelijk erop gewezen dat háár vordering op [geïntimeerde] in verband met de motverbrandingsinstallatie onderwerp van de verrekeningsafspraak was, terwijl in dit geding in eerste aanleg ondubbelzinnig en zonder voorbehoud namens haar is erkend dat de facturen van [W] betreffende de vennootschappen van haar echtgenoot verrekend mochten worden met háár vordering. Dat [appellante] niet aanwezig was bij de comparitie of dat haar advocaat niet bevoegd zou zijn haar gebondenheid aan de afspraak te erkennen, dient - wat daarvan ook zij - voor haar rekening te blijven. Een en ander brengt mee dat het ervoor moet worden gehouden dat [appellante] is gebonden aan de verrekeningsafspraak. De grief faalt.
3.4.
De grieven II tot en met IV richten zich tegen het oordeel van de rechtbank dat vaststaat dat [W] een vordering op de vennootschappen van [Y] heeft ten bedrage van € 65.860,51, en tegen de overwegingen die tot dat oordeel hebben geleid. [appellante] voert bij deze grieven, samengevat, het volgende aan. [geïntimeerde] heeft geen facturen in het geding gebracht maar slechts - niet ondertekende -sommaties met betrekking tot de facturen. Ook heeft [geïntimeerde] niet voor alle facturen urenspecificaties in het geding gebracht. [geïntimeerde] heeft haar beroep op verrekening dan ook onvoldoende met stukken onderbouwd. De rechtbank had de verzameling e-mailberichten die [geïntimeerde] heeft overgelegd evenmin mogen aanmerken als een gedocumenteerde onderbouwing van het bestaan en de hoogte van de vordering van [W] op de vennootschappen van haar echtgenoot. De desbetreffende e-mailberichten tonen slechts aan dat enkele onbeduidende administratieve zaken tussen partijen aan de orde zijn geweest. [Y] kent de door [geïntimeerde] genoemde facturen helemaal niet en heeft deze nooit ontvangen. [geïntimeerde] heeft ook desgevraagd nagelaten de ontbrekende facturen en specificaties op te sturen. [Y] had bij het aangaan van de verrekeningsafspraak geen aanleiding om te verwachten dat er nog fors voor werkzaamheden van [W] moest worden betaald, en al helemaal niet over een ver verleden. De facturen, in elk geval de factuur van 18 januari 2005, is/zijn grotendeels verjaard. De facturen die dateren van na de verrekeningsafspraak vallen in elk geval niet onder die afspraak. Het hof ziet aanleiding de grieven gezamenlijk te behandelen en overweegt naar aanleiding daarvan het volgende.
3.5.
[Y] verwijst in zijn e-mailbericht van 2 april 2009 aan [X], waarin de verrekeningsafspraak wordt bevestigd zoals hiervoor onder 3.1.3 weergegeven, naar de afhandeling van ‘jou[w] nota’s’. [X] heeft vervolgens bij zijn e-mailbericht van 19 juli 2010 aan [Y] - eveneens hiervoor onder 3.1.3 weergegeven - geschreven welk zijnerzijds te verrekenen bedrag er in totaal openstond, en hij heeft dit totaalbedrag uitgesplitst naar een bedrag per vennootschap. Daarna heeft [X] bij zijn zijn hiervoor onder 3.1.4 weergegeven e-mailberichten van 23 oktober 2010 aan [Y] sommaties doen toekomen waarin per vennootschap de openstaande facturen worden opgesomd en per factuur het factuurnummer, de factuurdatum, het factuurbedrag en het nog openstaande bedrag worden vermeld. Bij deze e-mailberichten heeft [X] tevens als bijlage gevoegd facturen, gedateerd 1 november 2009 en gericht aan respectievelijk Freedreams Ltd, Freedreams Distribution BV en [Y] Beheer BV en met betrekking tot [Y] Beheer BV nog een tweede factuur, gedateerd 21 oktober 2010, alle met bijbehorende urenspecificatie. [Y] heeft daarop gereageerd door te verzoeken hem een specificatie toe te zenden van de declaraties. Het hof leidt uit een en ander af dat [Y] de facturen van [W] wel heeft ontvangen. [Y] geeft in zijn eerstgenoemde e-mailbericht zelf aan dat sprake is van nota’s die nog afgehandeld dienen te worden. Op grond daarvan staat vast dat [Y] in elk geval een aantal onbetaald gebleven facturen kende. Hij reageert vervolgens niet op het door [X] per vennootschap uitgesplitste bedragen. Deze bedragen waren voor hem kennelijk geen verrassing. Nadat hij op 23 oktober 2010 kennis heeft genomen van de data en bedragen van de onderliggende facturen, verzoekt hij slechts om specificaties daarvan. [Y] vraagt niet om toezending van de facturen en wijst evenmin erop dat hij bepaalde facturen niet zou hebben ontvangen. Dat had wel voor de hand gelegen als hij de door [X] in zijn sommaties opgesomde facturen (al dan niet deels) niet eerder had ontvangen. Aldus staat bij gebrek aan een gemotiveerde betwisting van de zijde van [appellante] in dit geding vast dat [Y] de facturen heeft ontvangen.
3.6.
Van onvoldoende betekenis is dat [geïntimeerde] de facturen niet eerder in het geding heeft gebracht dan, naar aanleiding van de onderhavige grieven, bij haar memorie van antwoord. [appellante] was immers, zo blijkt uit het voorgaande, op de hoogte van de verrekeningsafspraak en tevens daaraan gebonden. Het had dan ook voor de hand gelegen dat zij, indien zij de te verrekenen facturen niet kende, zich tot [Y] of [geïntimeerde] had gewend om daarvan kennis te nemen. Niet is gesteld of gebleken dat zij dit heeft gedaan en daarop geen reactie heeft gekregen. In eerste aanleg heeft [appellante] evenmin op duidelijke wijze aangevoerd dat zij de facturen niet kende; namens haar is ter comparitie alleen aangevoerd dat [Y] de facturen en sommaties die als bijlage bij het e-mailbericht van 23 oktober 2010 waren gevoegd, op dat moment voor het eerst zag. In haar inleidende dagvaarding is [appellante] in het geheel niet op de verrekening of de te verrekenen facturen ingegaan, terwijl zij bekend was met de afspraak tot verrekening. De gevolgen van deze handelwijze, waaronder de wijze van procederen, dienen voor haar rekening te blijven. [appellante] heeft bovendien de gelegenheid gehad en genomen bij akte te reageren op de alsnog bij memorie van antwoord overgelegde facturen.
3.7.
[appellante] heeft bij de onderhavige grieven nog een beroep gedaan op verjaring van de oudste facturen, met name de factuur van 18 januari 2005. Het hof overweegt dat [geïntimeerde] terecht erop heeft gewezen dat ingevolge artikel 6:131 BW de bevoegdheid tot verrekening niet eindigt door verjaring. Dit wordt niet anders doordat de verrekening in dit geval plaatsvindt tussen andere partijen dan de oorspronkelijke schuldeiser en schuldenaar van de te verrekenen vordering. Dat gebeurt immers op grond van een afspraak tussen de betrokken partijen, terwijl [appellante] niet heeft gesteld dat het de bedoeling van partijen bij deze afspraak was dat de verrekening slechts betrekking had op nog niet verjaarde nota’s van de zijde van [W].
3.8.
Voorts heeft [appellante] bij haar grieven gesteld dat de facturen, gedateerd 1 november 2009 en daarna, niet onder de verrekeningsafspraak vallen. Het hof overweegt dat [Y] en/of [appellante], tot aan dit hoger beroep, niet een dergelijke uitleg van de afspraak hebben voorgestaan. [Y] heeft niet erop gewezen dat deze facturen niet onder de afspraak vielen, terwijl hij naar aanleiding van de e-mailberichten van 23 oktober 2010 in elk geval wist dat [geïntimeerde] ook deze facturen wenste te verrekenen. Uit de specificaties blijkt bovendien dat met deze facturen werkzaamheden zijn gedeclareerd die grotendeels dateren van vóór 2 april 2009, de datum waarop [Y] de verrekeningsafspraak aan [X] heeft bevestigd. In het licht van een en ander had [appellante] specifieke feiten of omstandigheden dienen aan te voeren die de door haar voorgestane uitleg van de verrekeningsafspraak ondersteunen. Nu zij dat heeft nagelaten, gaat het hof voorbij aan haar stelling dienaangaande.
3.9.
[appellante] heeft daarnaast nog aangevoerd dat [Y] nimmer specificaties heeft ontvangen van de facturen, anders dan de facturen die hem bij de e-mailberichten van 23 oktober 2010 zijn toegezonden. [appellante] heeft bij haar grieven echter ook hieraan geen specifieke conclusie verbonden zodat het hof daaraan voorbijgaat.
3.10.
Tenslotte heeft [appellante] bij de onderhavige grieven nog aangevoerd dat [W] in de periode ná 2006 niet of nauwelijks werkzaamheden voor de vennootschappen van [Y] heeft verricht, en dat bepaalde werkzaamheden (‘de in concept aangeleverde stukken over 2005’) van geen waarde waren. [appellante] heeft echter niet specifiek aangegeven welke van de gespecificeerde werkzaamheden of uren [W] na 2006 ten onrechte in rekening heeft gebracht, terwijl zij wel beschikt over de urenspecificaties met betrekking tot de facturen van 1 november 2009, betrekking hebbend op werkzaamheden gedurende de jaren 2007 en 2008. [appellante] heeft bovendien niet aangevoerd dat [Y] heeft geklaagd over de kwaliteit van de verrichte werkzaamheden, of over de hoeveelheid bestede uren, laat staan dat hij daar verder actie op heeft ondernomen. Het hof gaat dan ook voorbij aan de hiervoor weergegeven stellingen van [appellante].
3.11.
[appellante] heeft haar stelling dat [X] en [Y] zakelijke partners waren en de administratieve afhandeling van diverse zaken hen beide aanging en dus niet zijn te beschouwen als in zijn opdracht verricht, evenmin op voldoende concrete wijze uitgewerkt. Het hof gaat ook daaraan voorbij.
3.12.
De conclusie van een en ander is dat ook de grieven II tot en met IV falen.
3.13.
[geïntimeerde] heeft bij haar memorie van antwoord een aantal facturen en betalingsherinneringen in het geding gebracht. [appellante] heeft naar aanleiding daarvan bij akte nog aangevoerd dat [geïntimeerde] welbewust facturen, sommaties en andere stukken - kennelijk doelt zij op urenspecificaties - aan haar heeft onthouden zodat niet, althans niet eenvoudig is vast te stellen dat de verrekeningsvordering bestaat, althans zodat zij geen deugdelijk verweer kan voeren. Gelet op hetgeen hiervoor onder 3.5 en 3.6 is overwogen, kan echter niet worden geconcludeerd dat [geïntimeerde] welbewust facturen heeft onthouden aan [appellante]. Het hof overweegt voorts dat de stelling dat [appellante] niet heeft beschikt over sommaties, niet tot een duidelijke conclusie leidt. Daarnaast heeft te gelden dat het feit dat [Y] in de loop der jaren heeft nagelaten specificaties te verzoeken voor zijn rekening, en daarmee voor rekening van [appellante] dient te blijven.
3.14.
[appellante] heeft bij haar akte nog aangevoerd dat het erop lijkt dat [geïntimeerde], althans [W], nieuw briefpapier heeft gebruikt om (valselijke) sommaties te fabriceren. Wat daarvan verder zij, dit maakt nog niet dat de vennootschappen van [Y] de gefactureerde bedragen niet verschuldigd zijn. [appellante] voert bij haar akte bovendien aan dat uit een door haar overgelegd betalingsoverzicht van de bank van Freedreams Ltd blijkt dat deze vennootschap de factuur van 28 november 2001 ten bedrage van € 4.061,33 reeds heeft voldaan. Het hof gaat voorbij aan dit - door [geïntimeerde] overigens betwiste - verweer nu [appellante] dit bij haar grieven had moeten aanvoeren; zij was immers reeds op de hoogte van de datum en het bedrag van de te verrekenen factuur zodat zij de betaling daarvan eerder had kunnen traceren.
3.15.
[appellante] heeft bij haar akte voorts aangevoerd dat de factuur van 18 januari 2004 niet juist kan zijn omdat deze betrekking heeft op werkzaamheden over de periode augustus tot en met november 2004, en dat de specificatie behorend bij de factuur van 2 september 2004 ongeloofwaardig en te vaag is en dat deze factuur ten dele slaat op werkzaamheden ten aanzien van Woodvision BV en een hypotheek en ten onrechte zijn door belast aan [Y] Beheer BV. [geïntimeerde] wijst in de akte van haar zijde vervolgens erop dat de factuurdatum van 18 januari 2004 een vergissing is en dat uit de latere sommaties blijkt dat dit 18 januari 2005 had moeten zijn. Zij wijst bovendien erop dat Woodvision BV een 100% deelneming van [Y] Beheer BV was, zoals blijkt uit een door haar overgelegde jaarrekening uit 1999. Het hof is van oordeel dat, voor zover [appellante] deze klachten al niet eerder had moeten brengen, geconcludeerd kan worden dat [geïntimeerde] een en ander met haar met stukken onderbouwde stellingen voldoende heeft weerlegd.
3.16.
[geïntimeerde] heeft bij haar antwoordakte nog een aantal producties overgelegd waaruit zou moeten blijken dat zij in de jaren 2004 tot en met 2006 werkzaamheden voor de vennootschappen van [Y] heeft verricht. Voor zover [appellante] bij haar laatste akte heeft aangevoerd dat [Y] voor deze werkzaamheden al lang heeft betaald middels wel door haar ontvangen en betaalde facturen, zal het hof aan dit verweer als tardief voorbijgegaan, terwijl bovendien heeft te gelden dat [appellante] dit verweer op onvoldoende wijze nader heeft geconcretiseerd en onderbouwd. Voor zover [appellante] de waarde van de werkzaamheden voor [Y] betwist, gaat het hof daaraan voorbij omdat [Y] niet tijdig daarover heeft geklaagd.
3.17.
Hetgeen [appellante] voor het overige bij haar akte heeft aangevoerd, is of onvoldoende geconcretiseerd of niet van belang voor de in dit geding te nemen beslissingen.
3.18.
Het hof komt op grond van een en ander tot de conclusie dat [geïntimeerde] de omvang van de te verrekenen vordering voldoende met stukken heeft onderbouwd en [appellante] daar tegenover haar betwisting daarvan onvoldoende heeft gemotiveerd. Nu de te verrekenen vordering de vordering van [appellante] in omvang overtreft, is de vordering van [appellante] niet toewijsbaar.
3.19.
Dit betekent dat ook grief V, welke is gericht tegen de proceskostenveroordeling van [appellante] in eerste aanleg, faalt.
3.20.[appellante] heeft geen voldoende concrete feiten gesteld die, indien bewezen, tot andere oordelen zouden leiden dan hiervoor gegeven. Haar bewijsaanbod zal dan ook worden gepasseerd.
3.21.
De slotsom is dat de grieven falen. Het vonnis waarvan beroep zal worden bekrachtigd. [appellante] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden verwezen in de kosten van het geding in hoger beroep.

4.Beslissing

Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
veroordeelt [appellante] in de kosten van het geding in hoger beroep, tot op heden aan de zijde van [geïntimeerde] begroot op € 1.862,- aan verschotten en € 4.893,- voor salaris;
verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. W.H.F.M. Cortenraad, D. Kingma en M.L.D. Akkaya en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 17 maart 2015.