ECLI:NL:GHAMS:2015:752

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
5 maart 2015
Publicatiedatum
6 maart 2015
Zaaknummer
23-002591-14
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis politierechter inzake opzettelijk niet voldoen aan bevel burgemeester

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 5 maart 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte was beschuldigd van opzettelijk niet voldoen aan een bevel van de burgemeester van Amsterdam, dat hem verbood zich in een bepaald gebied te bevinden. Dit bevel was opgelegd op 28 december 2013 en gold tot 27 maart 2014. De verdachte had op 14 maart 2014 niet voldaan aan dit bevel, wat leidde tot zijn vervolging.

De verdediging voerde aan dat het bevel niet rechtsgeldig was, omdat de verdachte slechts één antecedent had en volgens de Algemene Plaatselijke Verordening (APV) meerdere antecedenten vereist zijn voor het opleggen van een gebiedsverbod. Het hof oordeelde echter dat de burgemeester een gebiedsverbod kan opleggen aan personen met antecedenten met betrekking tot overtredingen van de Opiumwet of soortgelijke feiten. Het hof concludeerde dat de verdachte niet als first-offender kon worden aangemerkt, aangezien hij eerder was aangehouden voor een vergelijkbare overtreding.

Het hof vernietigde het vonnis van de politierechter en verklaarde de verdachte schuldig aan het niet voldoen aan het bevel. De verdachte werd veroordeeld tot een taakstraf van 30 uur, subsidiair 15 dagen hechtenis. Het hof hield rekening met de ernst van de overtreding en de omstandigheden waaronder deze was begaan, maar nam ook in overweging dat de verdachte niet eerder voor soortgelijke feiten was veroordeeld. De op te leggen straf werd als passend en geboden beschouwd, met de mogelijkheid van een voorwaardelijke werkstraf.

Uitspraak

Parketnummer: 23-002591-14
Datum uitspraak: 5 maart 2015
TEGENSPRAAK (gemachtigd raadsman)
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 27 juni 2014 in de strafzaak onder parketnummer 13-061972-14 tegen:
[verdachte],
Geboren: te [geboorteplaats]) op [geboortedag] 1988.
Adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
19 februari 2015 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op 14 maart 2014 te 21:25 uur te Amsterdam opzettelijk niet heeft voldaan aan een krachtens artikel 172 en/of 177 van de Gemeentewet en/of 2.9/ 2.9A van de Algemene Plaatselijke Verordening 2008, in elk geval krachtens wettelijk voorschrift, door of namens de burgemeester van Amsterdam (zijnde een ambtenaar met de uitoefening van enig toezicht belast) gegeven bevel, inhoudende -zakelijk weergegeven - om zich uit het overlastgebied 1, althans uit een door de burgemeester aangewezen gebied, te verwijderen en zich daar gedurende 3 maanden niet meer te bevinden (welk bevel aan hem, verdachte, werd opgelegd op 28 december 2013 en geldend is/was tot en met 27 maart 2014).
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de rechtbank.

Bespreking van een ter terechtzitting gevoerd verweer

De raadsman van de verdachte heeft vrijspraak bepleit van het ten laste gelegde. Hij heeft daartoe – kort en zakelijk weergegeven – aangevoerd dat het bevel niet rechtsgeldig is nu sprake moet zijn van meerdere antecedenten op het gebied van het verkopen of aanbieden van drugs of daarop gelijkende waar, terwijl uit de inhoud van het dossier blijkt dat slechts sprake is van één enkel antecedent.
Het hof overweegt hieromtrent het volgende.
De burgemeester kan een gebiedsverbod als bedoeld in artikel 2.9A APV opleggen aan personen die antecedenten hebben ten aanzien van een overtreding met betrekking tot middelen als bedoeld in artikel 2 en 3 van de Opiumwet of daarop gelijkende waar. Bij besluit van 24 december 2013 is de verdachte medegedeeld dat hij zich in de periode van 28 december 2013 tot en met 27 maart 2014 dient te verwijderen uit dealeroverlastgebied DOG 1.1.
Blijkens de toelichting op artikel 2.9A APV moeten antecedenten in dit verband worden uitgelegd als veroordelingen ter zake van voornoemde feiten, dan wel politiemutaties ten aanzien van voornoemde feiten. Niet aannemelijk is geworden dat de uitleg, die in het besluit van 24 december 2013 wordt gegeven aan het begrip antecedenten, afwijkt van de inhoud en strekking van de verordening op basis waarvan het gebiedsverbod is opgelegd.
Met het vereiste dat sprake dient te zijn van antecedenten wordt blijkens de toelichting op artikel 2.9A APV tot uitdrukking gebracht dat deze maatregel niet kan worden ingezet bij zogenaamde first-offenders. Het hof leidt hieruit af dat voor oplegging van een dealerverblijfsverbod voldoende is dat slechts één eerder relevant strafrechtelijk voorval heeft plaatsgevonden. Een grammaticale uitleg van het begrip ‘antecedenten’ noopt niet tot een andere uitleg dan voormelde teleologische uitleg.
Uit de inhoud van het dossier blijkt dat de verdachte, voordat hij op 14 november 2013 is aangehouden wegens overtreding van artikel 2.7 APV, op 8 november 2013 is aangehouden en dat aan hem een
24-uursverbod is opgelegd wegens het verkopen of aanbieden van (nep)verdovende middelen. Naar het oordeel van het hof kan de verdachte derhalve niet worden aangemerkt als een first-offender en is om die reden sprake van een rechtsgeldige grondslag voor het uitvaardigen van het bestreden gebiedsverbod. Het verweer wordt verworpen.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 14 maart 2014 te 21:25 uur te Amsterdam opzettelijk niet heeft voldaan aan een krachtens artikel 2.9A van de Algemene Plaatselijke Verordening 2008, door de burgemeester van Amsterdam (zijnde een ambtenaar met de uitoefening van enig toezicht belast) gegeven bevel, om zich uit een door de burgemeester aangewezen gebied, te verwijderen en zich daar gedurende 3 maanden niet meer te bevinden, welk bevel geldend was tot en met 27 maart 2014.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
opzettelijk niet voldoen aan een bevel, krachtens wettelijk voorschrift gedaan door een ambtenaar met de uitoefening van enig toezicht belast.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De politierechter in de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezen verklaarde veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 30 uur, subsidiair 15 dagen hechtenis.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de rechter in eerste aanleg opgelegd.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan overtreding van een door de Burgemeester van Amsterdam opgelegd gebiedsverbod. Dergelijke verboden hebben tot doel het verstoren van de openbare orde en overlast aan bewoners, bedrijven en toeristen binnen een bepaald gebied tegen te gaan en worden daartoe vanwege het bevoegd gezag gegeven. Door zich niet aan dergelijke verboden te houden frustreert de verdachte het door de gemeente gevoerde beleid op dat gebied. In het voordeel van de verdachte neemt het hof in aanmerking dat uit het uittreksel Justitiële Documentatie van 18 februari 2015 betreffende de verdachte blijkt dat hij wel voor andersoortige feiten maar niet eerder voor soortgelijke feiten onherroepelijk is veroordeeld.
Het hof acht, alles afwegende, een geheel voorwaardelijke werkstraf van na te melden duur passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 63 en 184 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafbestaande uit een werkstraf voor de duur van
30 (dertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
15 (vijftien) dagen hechtenis.
Bepaalt dat de taakstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. G. Oldekamp, mr. M.J.A. Plaisier en mr. H.J.M. Boukema, in tegenwoordigheid van mr. M. Gieske, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 5 maart 2015.
Mr. H.J.M. Boukema is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
=========================================================================
[....]