Het hof zal allereerst beoordelen of beëindiging van de partneralimentatie voor de vrouw ingrijpend is. Bij die beoordeling komt het aan op de situatie voor en na 16 november 2013, zijnde de datum waarop de wettelijke alimentatieduur is geëindigd. Het wegvallen van de aanspraken van de vrouw op een WAO-uitkering en een bijdrage van [kind A] in het kostgeld is in dat kader niet relevant, reeds nu die inkomstencomponenten ruimschoots vóór 16 november 2013 zijn geëindigd. Het antwoord op de vraag of het kostgeld van [kind A] als een werkelijke inkomstenbron kan worden aangemerkt, kan daarmee in het midden blijven.
Rond 16 november 2013 ontving de vrouw een AOW-uitkering en een pensioenuitkering van Aegon. Gelet op de hoogte van die uitkeringen, alsmede de hoogte van de door de man tot 16 november 2013 betaalde partneralimentatie heeft het wegvallen van die alimentatie geleid tot een ingrijpende inkomensterugval voor de vrouw.
Ten aanzien van de vraag of sprake is van een uitzonderlijke situatie als hiervoor genoemd overweegt het hof als volgt.
Niet in geschil is dat de vrouw tijdens het huwelijk de zorg had voor de kinderen en dat zij gedurende het huwelijk arbeidsongeschikt is geraakt ten gevolge waarvan zij na het huwelijk geen mogelijkheid had tot het verrichten van loonvormende werkzaamheden. Dat gegeven vormt in de onderhavige situatie evenwel geen bijzondere of uitzonderlijke omstandigheid, reeds nu de partneralimentatie na het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd van de vrouw is geëindigd en het gebrek aan arbeidscapaciteit van de vrouw in zoverre geen rol meer speelt.
Met de man is het hof van oordeel dat van de vrouw kan worden gevergd dat zij een goedkopere huurwoning betrekt en dat zij huurtoeslag aanvraagt, teneinde haar lasten zodanig te beperken dat zij met de door haar te ontvangen AOW-uitkering en (nog te ontvangen) pensioenuitkeringen tot financiële zelfstandigheid geraakt. De stelling van de vrouw dat een woning met een lagere huur die tegemoet komt aan haar handicap thans niet voorhanden is, acht het hof, bij gebrek aan nadere (schriftelijke) onderbouwing niet aannemelijk geworden, nu vaststaat dat zij sinds 1981 woonduur heeft opgebouwd die zij kan benutten bij het zoeken naar een andere woning via Woningnet. Verder heeft de vrouw onvoldoende aangetoond dat zij, met het door haar ter zitting in hoger beroep gestelde vermogen van € 15.000,-, niet in aanmerking komt, althans binnen afzienbare tijd in aanmerking zal komen voor huurtoeslag.
Ter zitting in hoger beroep is gebleken dat de vrouw na het beëindigen van de alimentatieverplichting haar vermogen heeft aangewend om in de kosten van haar levensonderhoud te voorzien. Het hof is van oordeel dat, gelet op de hoogte van het door de vrouw gestelde vermogen, van haar kan worden gevergd dat zij tot het moment waarop zij een woning met een lagere huur kan betrekken en/of in aanmerking komt voor huurtoeslag, verder op haar vermogen inteert teneinde in de kosten van haar levensonderhoud te voorzien. Daarbij speelt een rol dat de vrouw vanaf 1 december 2014 weer kan beschikken over aanvullende inkomsten in de vorm van eerder genoemd flexpensioen.