ECLI:NL:GHAMS:2015:628

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
24 februari 2015
Publicatiedatum
27 februari 2015
Zaaknummer
200.155.116-01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toetsing bevoegdheid verzoeker bewind en beoordeling aanwezigheid gronden bewind

In deze zaak gaat het om de toetsing van de bevoegdheid van de verzoeker tot het instellen van bewind over de goederen van de rechthebbende, alsook de inhoudelijke beoordeling van de gronden voor het bewind. De rechthebbende, geboren op [geboortedatum], is alleenstaand en heeft op 1 september 2014 hoger beroep ingesteld tegen een beschikking van de rechtbank Amsterdam van 9 juli 2014, waarin op verzoek van het Leger des Heils (LdH) de goederen van de rechthebbende onder bewind zijn gesteld. De rechthebbende verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen en het verzoek van het LdH af te wijzen, terwijl het LdH de beschikking wenst te bekrachtigen.

Tijdens de zitting op 15 januari 2015 zijn de rechthebbende, haar advocaat, de heer [X] namens het LdH, de bewindvoerder en de maatschappelijk begeleider van de rechthebbende verschenen. De rechthebbende heeft betoogd dat de heer [X] niet bevoegd was om namens het LdH het bewind te verzoeken, maar het hof oordeelt dat de heer [X] wel degelijk bevoegd was, aangezien hij begeleiding biedt aan de rechthebbende. Het hof concludeert dat de kantonrechter terecht de goederen onder bewind heeft gesteld, gezien de kwetsbare situatie van de rechthebbende, die geestelijk en financieel niet in staat is om haar zaken zelfstandig te regelen.

Het hof wijst de verzoeken van de rechthebbende af en bekrachtigt de beschikking van de kantonrechter. De kosten van de procedure worden gecompenseerd, aangezien er geen aanleiding is om het LdH te veroordelen in de kosten. De beslissing is openbaar uitgesproken op 24 februari 2015.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
Uitspraak: 24 februari 2015
Zaaknummer: 200.155.116/01
Zaaknummer eerste aanleg: 3009001 EB VERZ 14-5094
in de zaak in hoger beroep van:
[appellante],
wonende te [woonplaats],
appellant,
advocaat: mr. N.D.Z.R. Mohamed Hoesein te Rotterdam,
tegen
[X] namens het Leger des Heils,
gevestigd te Amsterdam,
geïntimeerde.

1.Het geding in hoger beroep

1.1.
Partijen worden hierna respectievelijk rechthebbende en het LdH genoemd.
Belanghebbende in deze zaak is mevrouw [A], werkzaam bij Obin Bewindvoering B.V. (hierna tevens: de bewindvoerder).
1.2.
Rechthebbende is op 1 september 2014 in hoger beroep gekomen van de beschikking van 9 juli 2014 van de rechtbank Amsterdam Sectie Kanton, locatie Amsterdam, met kenmerk 3009001 EB VERZ 14-5094.
1.3.
Het LdH heeft op 16 oktober 2014 een verweerschrift ingediend.
1.4.
De zaak is op 15 januari 2015 ter terechtzitting behandeld, alwaar zijn verschenen:
- rechthebbende, bijgestaan door haar advocaat;
- de heer [X] namens het LdH;
- de bewindvoerder;
- de heer [B], maatschappelijk begeleider van rechthebbende.

2.De feiten

Rechthebbende is geboren op [geboortedatum]. Zij is alleenstaand.

3.Het geschil in hoger beroep

3.1.
Bij de bestreden beschikking zijn op verzoek van het LdH de goederen die (zullen) toebehoren aan rechthebbende onder bewind gesteld wegens haar lichamelijke/geestelijke toestand, met benoeming van Obin B.V., correspondentieadres: Postbus 142, 4100 AC Culemborg, tot bewindvoerder.
3.2.
Rechthebbende verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking, het inleidend verzoek van het LdH alsnog af te wijzen, met veroordeling van het LdH in de kosten van de procedure.
3.3.
Het LdH verzoekt - naar het hof begrijpt - de bestreden beschikking te bekrachtigen.

4.Beoordeling van het hoger beroep

4.1.
Ingevolge artikel 1:432, lid 2 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan instelling van het bewind worden verzocht door (onder meer) de instelling die aan de rechthebbende begeleiding biedt. Rechthebbende heeft in haar meest verstrekkende grief betoogd dat de heer [X] niet bevoegd was om namens het LdH te verzoeken de goederen die aan haar (zullen) toebehoren onder bewind te stellen. Ter zitting in hoger beroep heeft mr. Mohamed Hoesein dit betoog desgevraagd aldus toegelicht dat zij stelt dat slechts “AWBZ- erkende instellingen” bevoegd zijn om een verzoek als hier bedoeld te doen. Het hof ziet in de wettekst, noch in de Memorie van Toelichting (Tweede Kamer, vergaderjaar 2011-2012,33 054, nr. 3) aanknopingspunten om een dergelijke eis aan de om een bewind verzoekende instelling te stellen. Wel kan uit de wetsgeschiedenis worden afgeleid dat het moet gaan om een instelling die bij of krachtens de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (thans: Wet Maatschappelijke Ondersteuning) aan de betrokkenen begeleiding biedt gericht op het behouden van structuur in en regie over het dagelijks leven. Vast staat dat de heer [X] uit hoofde van zijn functie bij het LdH deze begeleiding biedt aan rechthebbende (zoals woonbegeleiding en ondersteuning bij het op orde houden van haar geldzaken). Het hof heeft geen aanknopingspunten te betwijfelen dat deze begeleiding door LdH is gegrond op het bij of krachtens de AWBZ (WMO) bepaalde. Door rechthebbende is daartegenover onvoldoende onderbouwd dat deze begeleiding niet bij of krachtens de AWBZ (WMO) wordt gefinancierd. Het hof acht daarmee voldaan aan de in artikel 1:432, lid 2 BW gestelde vereisten voor indiening van het onderhavige verzoek.
4.2.
Ter beoordeling aan het hof ligt voor de vraag of de kantonrechter terecht en op juiste gronden de goederen die (zullen) toebehoren aan rechthebbende onder bewind heeft gesteld wegens haar lichamelijke of geestelijke toestand als bedoeld in artikel 1:431 lid 1 sub a BW.
4.3.
Rechthebbende stelt – kort samengevat – dat er in het verleden weliswaar sprake was van financiële problematiek maar dat zij reeds is aangevangen met het zoeken van vrijwillige hulp, te weten begeleiding en advies om haar financiële zaken op orde te krijgen. In het vrijwillig kader zijn voldoende mogelijkheden beschikbaar voor een structurele oplossing voor haar schulden, zodat er geen gronden zijn voor een onderbewindstelling, aldus rechthebbende.
4.4.
Het LdH is van mening dat bewind noodzakelijk is. De heer [X] heeft daartoe ter zitting in hoger beroep verklaard dat rechthebbende reeds jarenlang een grote schuldenlast heeft en haar woning is kwijtgeraakt als gevolg van huurschulden. De GGD heeft haar bij het LdH aangemeld omdat zij als oudere dakloze vrouw niet in staat was tussen andere daklozen te wonen. Rechthebbende huurt momenteel een woning van het LdH. In zijn hoedanigheid van medewerker bij het LdH biedt de heer [X] sinds eind 2011 woonbegeleiding aan rechthebbende en tracht hij haar te helpen haar geldzaken op orde te krijgen. De samenwerking tussen hen was aanvankelijk goed, maar na een paar maanden ontstond een strijd, omdat rechthebbende het ten behoeve van haar uit fondsen vrijgekomen geld zelf wilde besteden, waarmee het LdH uiteindelijk heeft ingestemd. Hun aanvankelijke contact van minstens twee keer per week is vervolgens teruggelopen naar een noodzakelijk contact van eenmaal per twee of drie weken. Rechthebbende belt soms op om hem uit te schelden en hem ervan te betichten dat hij seks met haar wil. Ze vindt dat ze het allemaal zelf kan. Zij vraagt anderen wel om hulp, maar maakt vervolgens ruzie waardoor er, afgezien van het LdH, niemand (meer) is die haar helpt. Zij verblijft af en toe onverwacht en ongepland voor langere tijd in Ghana en wordt dan daardoor gekort op haar uitkering, waardoor zij haar (huur)lasten niet kan betalen. Zij dreigt nu opnieuw te worden ontruimd. Ze laat bovendien anderen haar bankpasjes gebruiken. Haar schuldenproblematiek is inmiddels opgelopen tot circa € 20.000,-, aldus de heer [X] ter zitting in hoger beroep.
De bewindvoerder onderschrijft de mening van het LdH.
Rechthebbende erkent het bestaan van de schulden en de aflossingsproblemen. Ter zitting in hoger beroep heeft zij verklaard dat zij haar bankpasje aan de zoon van een vriend heeft gegeven om haar te helpen met de boodschappen. Hij heeft haar later verteld dat de heer [X] geld van de rekening had gehaald. Het is onverklaarbaar dat na een - vanwege ziekte verlengd - verblijf in 2014 van tien maanden in Ghana de elektriciteit en de verwarming in haar woning afgesloten bleken te zijn, aldus rechthebbende ter zitting.
4.5.
Het hof is op grond van het voorgaande van oordeel dat sprake is van een zorgelijke situatie. Rechthebbende is geestelijk en financieel gezien een zeer kwetsbare vrouw die onvoldoende regie over haar leven heeft en dringend hulp behoeft bij het regelen van haar geldzaken. Anders dan zij stelt, is naar het oordeel van het hof niet aannemelijk geworden dat rechthebbende daadwerkelijk openstaat voor hulpverlening in een vrijwillig kader. Zo heeft zij zich niet gemeld bij de gemeentelijke schuldhulpverlening of de gemeentelijke kredietbank. Ook de heer[B], haar begeleider tijdens de zitting, staat haar blijkens zijn verklaring ter zitting (vooralsnog) niet in financiële zin bij en heeft geen ervaring met schulphulpverlening. Op grond van al hetgeen hiervoor is weergegeven en is overwogen, is het hof dan ook van oordeel dat de kantonrechter terecht en op goede gronden de goederen die aan rechthebbende (zullen) toebehoren onder bewind heeft gesteld. De omstandigheid dat gedurende het huidige bewind vooralsnog geen aanvang is gemaakt met schuldhulpverlening, maakt het oordeel van het hof niet anders, nu de oorzaak daarvan voornamelijk is gelegen in het langdurige verblijf van rechthebbende in Ghana waardoor haar uitkering was gekort en er onvoldoende financiële stabiliteit bestond om met schuldhulpverlening te starten.
Nu rechthebbende geen grieven heeft gericht tegen de benoeming van Obin B.V. als bewindvoerder, zal het hof de bestreden beschikking bekrachtigen.
4.6.
Gelet op de uitkomst van de procedure bestaat geen aanleiding om het LdH te veroordelen in de kosten van de procedure zoals door rechthebbende is verzocht. Deze kosten dienen te worden gecompenseerd.
4.7.
Dit leidt tot de volgende beslissing.

5.Beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep;
wijst af het in hoger beroep meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. A. van Haeringen, mr. M.F.G.H. Beckers en mr. A.R. Sturhoofd in tegenwoordigheid van mr. C.M. van Harten als griffier, en in het openbaar uitgesproken op 24 februari 2015.