ECLI:NL:GHAMS:2015:62

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
13 januari 2015
Publicatiedatum
19 januari 2015
Zaaknummer
200.153.198-01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Benoeming van een bijzondere curator en omgangsregeling in een familiezaken geschil

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van ouders tegen een beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Holland, waarin hun verzoeken tot het vaststellen van een omgangsregeling met hun kinderen en de benoeming van een bijzondere curator zijn afgewezen. De ouders, aangeduid als de man en de vrouw, zijn op 25 juli 2014 in hoger beroep gekomen van de beschikking van 7 mei 2014. De ouders hebben vier kinderen, waarvan er drie in een instelling verblijven. De ouders hebben beperkte omgang met de kinderen en verzoeken nu om een uitbreiding van deze regeling. Het Gerechtshof Amsterdam heeft de zaak behandeld en de belangen van de kinderen en de ouders tegen elkaar afgewogen. Het hof oordeelt dat er geen sprake is van een belangenstrijd die de benoeming van een bijzondere curator rechtvaardigt. De ouders hebben een conflict met de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering (WSJ), maar dit betreft niet de belangen van de kinderen. Het hof wijst het verzoek van de ouders af en bekrachtigt de eerdere beschikking, omdat de huidige omgangsregeling in het belang van de kinderen is en er geen noodzaak is voor een bijzondere curator. De ouders worden geadviseerd om de communicatie met WSJ te verbeteren om in de toekomst een constructieve omgangsregeling te kunnen realiseren.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
Uitspraak: 13 januari 2015
Zaaknummer: 200.153.198/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/15/209987 / FA RK 14-25
in de zaak in hoger beroep van:

1.[appellant sub 1],

2.
[appellante sub 2],
beiden wonende te [woonplaats],
appellanten,
advocaat: mr. A.Y.M. Jansse te Zeist,
tegen
William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering,
namens
Stichting Bureau Jeugdzorg Noord-Holland,
gevestigd te Diemen,
geïntimeerde.

1.Het geding in hoger beroep

1.1.
Appellanten sub 1 en 2 worden hierna respectievelijk de man en de vrouw en gezamenlijk de ouders genoemd. Geïntimeerde wordt hierna WSJ genoemd.
1.2.
De ouders zijn op 25 juli 2014 in hoger beroep gekomen van een gedeelte van de beschikking van 7 mei 2014 van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Holland, met kenmerk C/15/209987 / FA RK 14-25.
1.3.
De ouders hebben op 10 september 2014 het proces-verbaal van de behandeling van de zaak ter terechtzitting in eerste aanleg van 7 april 2014 ingediend.
1.4.
WSJ heeft op 15 september 2014 een verweerschrift ingediend.
1.5.
De ouders hebben op 30 oktober 2014 een nader stuk ingediend.
1.6.
WSJ heeft op 5 november 2014 nadere stukken ingediend.
1.7.
De zaak is op 6 november 2014 ter terechtzitting behandeld, alwaar zijn verschenen:
  • de ouders, bijgestaan door hun advocaat;
  • de voogd en een medewerker namens WSJ;
  • de heer R. Koops namens de Raad voor de Kinderbescherming, regio Noord-Holland, locatie Haarlem (hierna: de Raad).
1.8.
Het hof heeft bij aan hen gerichte brief van 26 november 2014, de hierna te noemen minderjarigen [X] (hierna: [X]) en [Y] (hierna: [Y]) in de gelegenheid gesteld hun mening kenbaar te maken. Het hof heeft in verband hiermee op 10 december 2014 een stuk ontvangen van de ouders. Op 11 december 2014 heeft het hof van [X] en [Y] schriftelijke verklaringen, die door hen zijn ondertekend op 4 december 2014, ontvangen. Het hof heeft van deze verklaringen op 17 december 2014 aan de ouders en WSJ een korte en zakelijke weergave gezonden en heeft hen in de gelegenheid gesteld daarop te reageren.

2.De feiten

2.1.
De ouders zijn op 15 juni 1990 gehuwd. Uit hun huwelijk zijn geboren [A] (hierna: [A]) op 4 november 1994, [X] op 28 mei 1997, [Y] op 8 augustus 2000 en [P] (hierna: [P]) op 24 januari 2007. [X], [Y] en [P] worden hierna gezamenlijk ook de kinderen genoemd.
2.2.
Bij beschikking van 8 november 2011 van de rechtbank Amsterdam zijn de ouders ontheven van het gezag over [A], [X], [Y] en [P], en is Stichting Bureau Jeugdzorg Noord-Holland met de voogdij over hen belast, welke voogdij zal worden uitgevoerd door WSJ. Die beschikking is bekrachtigd bij beschikking van dit hof van 7 augustus 2012.
2.3.
[X] en [Y] verblijven sinds 2009 in een (AWBZ-)instelling van de J.P. van den Bentstichting in Haalderen (hierna: Van den Bent). De ouders bezoeken hen aldaar eenmaal per zes weken gedurende een uur; dit bezoek vindt onder begeleiding plaats. Daarnaast hebben de ouders wekelijks telefonisch contact met [X] en [Y], waarbij wordt meegeluisterd door een medewerker van Van den Bent. [P] verblijft op een bij WSJ bekend adres. De ouders hebben al meer dan vijf jaren geen contact met hem gehad.

3.Het geschil in hoger beroep

3.1.
Bij de bestreden beschikking is – voor zover thans van belang – afgewezen het verzoek van de ouders:
tot benoeming van een bijzondere curator voor de kinderen;
tot vaststelling van een omgangsregeling met [X] en [Y] waarbij de omgangsregeling wordt opgebouwd:
  • de eerste drie maanden na afgifte van de beschikking hebben de ouders onbegeleid omgang met hen eens in de vier weken op zaterdag van 12.00 uur tot 17.00 uur;
  • de regeling kan daarna worden uitgebreid naar eens in de veertien dagen onbegeleide omgang van 12.00 uur tot 17.00 uur op zaterdag;
  • op de verjaardagen van de kinderen en familieleden is er onbegeleide omgang waarbij [X] en [Y] bij de ouders op bezoek komen. De verjaardagen zijn: 24 januari [P], 10 februari vader, 14 april opa, 28 mei [X], 23 juni moeder, 25 juni trouwdag ouders, 11 juli oma, 8 augustus [Y], 4 november [A];
3. tot vaststelling van een omgangsregeling met [P] waarbij de omgangsregeling wordt opgebouwd:
  • de eerste zes maanden na afgifte van de beschikking hebben de ouders onbegeleid eens in de vier weken op zaterdag van 12.00 uur tot 15.00 uur omgang met hem op zijn huidige verblijfplaats;
  • de regeling kan daarna worden uitgebreid voor de duur van drie maanden naar onbegeleide omgang eens in de vier weken op zaterdag van 12.00 uur tot 17.00 uur op zijn huidige verblijfplaats;
  • de regeling kan vervolgens worden uitgebreid naar onbegeleide omgang eens in de veertien dagen op zaterdag van 12.00 uur tot 17.00 uur op zijn huidige verblijfplaats.
3.2.
De ouders verzoeken, met vernietiging van de bestreden beschikking in zoverre, alsnog een bijzondere curator voor de kinderen te benoemen alsmede – naar het hof begrijpt – primair een omgangsregeling tussen de ouders en de kinderen vast te stellen als hierboven onder 3.1 onder 2 en 3 is weergegeven, subsidiair een zodanige omgangsregeling vast te stellen als het hof juist zal achten en meer subsidiair een onderzoek te gelasten door de Raad naar de best vorm te geven omgangsregeling.
3.3.
WSJ verzoekt de ouders niet-ontvankelijk te verklaren in hun verzoek in hoger beroep, dan wel hun verzoek af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.

4.Beoordeling van het hoger beroep

Benoeming van een bijzondere curator
4.1.
Het hof zal allereerst het verzoek van de ouders een bijzondere curator te benoemen beoordelen. Daarbij gaat het hof ervan uit dat zij hierom hebben verzocht met het oog op de door hen verzochte omgangsregeling.
4.2.
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:250 Burgerlijk Wetboek (BW) benoemt de rechter een bijzondere curator wanneer de belangen van (één der) met het gezag belaste ouders dan wel van de voogd of de beide voogden in strijd zijn met die van de minderjarige in aangelegenheden betreffende diens verzorging en opvoeding. De rechter kan slechts tot de benoeming overgaan indien hij dit in het belang van de minderjarige noodzakelijk acht, daarbij in het bijzonder de aard van deze belangenstrijd in aanmerking genomen.
4.3.
De ouders stellen dat sprake is van strijdigheid van de belangen van de kinderen en die van de ouders en WSJ. Weliswaar wordt vanuit al deze belangen volgens de ouders hetzelfde beoogd – namelijk dat de kinderen in een veilige omgeving kunnen opgroeien, waarvan onderdeel uitmaakt dat zij goed contact hebben met de ouders –, maar in de uitvoering worden niet al deze belangen meegenomen. De noodzaak tot het benoemen van een bijzondere curator volgt uit de onenigheid die bestaat tussen de ouders en WSJ. De bijzondere curator zal als onafhankelijke derde kunnen beoordelen wat in het belang van de kinderen is en welke invloed de onenigheid op hen heeft. Bovendien is een bijzondere curator noodzakelijk om te kunnen beoordelen welke omgangsregeling in het belang van de kinderen is, aldus de ouders.
WSJ heeft het standpunt van de ouders betwist.
4.4.
Het hof volgt de stelling van de ouders niet. Zoals zij zelf te kennen hebben gegeven, speelt de belangentegenstelling waarvan in deze zaak sprake is, niet tussen enerzijds de kinderen en anderzijds (één van) de ouders dan wel WSJ, maar tussen de ouders en WSJ onderling. Voor de situatie dat sprake is van een dergelijke belangentegenstelling is de mogelijkheid tot het benoemen van een bijzondere curator niet bedoeld. De enkele omstandigheid dat de kinderen in de ogen van de ouders belang hebben bij een uitgebreidere omgang met hen, terwijl WSJ de huidige omgangsregeling wenst te handhaven, maakt niet dat bemiddelend optreden van een bijzondere curator nodig is ten behoeve van de kinderen. Nu geen sprake is van een belangenstrijd in de zin van artikel 1:250 BW, zal het verzoek van de ouders worden afgewezen.
Omgangsregeling
4.5.
Het hof zal vervolgens de door de ouders verzochte omgangsregeling beoordelen. Deze behelst een uitbreiding van de omgang zoals de ouders die thans met [X] en [Y] hebben en voorts het vaststellen van een omgangsregeling tussen [P] en hen.
4.6.
Bij het beantwoorden van de vraag of een omgangsregeling al dan niet dient te worden vastgesteld, heeft te gelden dat deze slechts kan worden afgewezen, indien zich ontzeggingsgronden zoals vermeld in artikel 1:377a lid 3 BW voordoen. Ingeval de vraag voorligt of een bestaande omgangsregeling moet worden gewijzigd, dient het hof bij de beoordeling daarvan een zodanige beslissing te nemen als hem in het belang van de kinderen voorkomt.
4.7.
De ouders stellen dat de huidige zeer beperkte omgangsregeling, respectievelijk het ontbreken van een omgangsregeling met de kinderen niet in het belang van de kinderen is; de door de ouders verzochte omgangsregeling komt aan de belangen van de kinderen wel tegemoet. Gebleken is dat de omgang met [X] en [Y] goed verloopt; beiden ervaren de omgang als plezierig en zij kijken uit naar het contact met de ouders. Daarnaast is het in [P] belang dat hij zijn ouders leert kennen en zo te weten kan komen waar hij vandaan komt. Bovendien draagt uitbreiding respectievelijk het opstarten van de omgang bij aan het bestendigen van de voor de kinderen belangrijk geachte duidelijkheid en zekerheid over hun verblijfssituatie. Het is niet nodig dat de omgang onder begeleiding plaatsvindt. Thans wordt het belang van de kinderen ondergeschikt gemaakt aan de moeizame relatie tussen WSJ en de ouders, die erdoor wordt gekenmerkt dat WSJ nastreeft de ouders volledig aan de kant te zetten in hun rol van ouder. Zodoende gebruikt WSJ de kinderen om de ouders te straffen. Er dient bij het beoordelen van hun omgangsverzoek te worden getoetst aan de ontzeggingsgronden van artikel 1:377a lid 3 BW, aldus de ouders.
4.8.
WSJ betwist het standpunt van de ouders. De boosheid van de ouders jegens WSJ, die maakt dat zij niet willen communiceren dan wel samenwerken met de voogd, staat in belangrijke mate in de weg aan (uitbreiding van de) omgang met de kinderen. De ouders weigeren zich erbij neer te leggen dat de kinderen elders verblijven. De ouders houden zich niet aan de gemaakte bezoekafspraken en met name de vrouw brengt haar wensen dienaangaande op dwingende wijze naar voren, hetgeen verwarring en onzekerheid veroorzaakt bij de kinderen, met name [Y]. Voor [X] en [Y], die een verstandelijke beperking hebben, is het echter noodzakelijk dat de vastgestelde, zorgvuldig geplande bezoekregeling wordt nageleefd, teneinde rust en duidelijkheid voor hen te creëren voorafgaand aan en tijdens een bezoek. Omgangsbegeleiding is nodig vanwege de heftige emoties die de ouders jegens [X] en [Y] uiten over hun huidige verblijfplaats en de volwassenenzaken waarmee de ouders hen belasten. De houding van de ouders en hun voormelde gedragingen tijdens de bezoeken aan [X] en [Y] maken dat thans niet op een verantwoorde manier een omgangsregeling kan worden vastgesteld met [P], die erg kwetsbaar is. Hierom acht WSJ het niet in het belang van [X] en [Y] de bestaande omgang met hen uit te breiden en de ten aanzien van [P] omgang op te starten.
Ter zitting in hoger beroep heeft WSJ te kennen gegeven te willen bezien of het mogelijk is enig contact tussen [P] en de ouders tot stand te brengen. Hij is begonnen vragen te stellen over zijn ouders en waarom hij zijn broers niet mag zien. Het zou goed zijn voor [P] als er enig contact met hen tot stand zou komen, maar daarvoor moeten er wel goede afspraken kunnen worden gemaakt met de ouders, aldus WSJ.
4.9.
De Raad heeft ter zitting in hoger beroep verklaard dat, hoewel de omgang tussen de ouders en [X] en [Y] goed verloopt, deze blijkens de rapportages in het dossier belastend is voor de kinderen. De zorgelijke strijd tussen de ouders en WSJ maakt het moeilijk om een samenwerkingsrelatie met de ouders tot stand te brengen, zodat WSJ voortdurend moet zoeken naar wat haalbaar is aan omgang. De Raad heeft geadviseerd de bestreden beschikking met betrekking tot [X] en [Y] te bekrachtigen. Ten aanzien van [P] heeft de Raad te kennen gegeven zich te refereren aan het oordeel van het hof.
4.10.
Het hof overweegt als volgt. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is naar voren gekomen dat de strijd die de ouders met WSJ voeren bijzonder hevig en fel van toon is. De ouders hebben jarenlang ernstige en grove bedreigingen geuit jegens medewerkers van WSJ en Van den Bent. Zij zijn door de ouders beschuldigd van seksueel misbruik van de kinderen en kindermishandeling, met aankondiging van het doen van aangifte tegen hen. De ouders geven duidelijk te kennen het oneens te zijn met de wijze waarop de kinderen worden verzorgd en opgevoed en verder wordt de medicatie van de kinderen ter discussie gesteld. Zij hebben meerdere malen gedreigd de kinderen te zullen ophalen en mee te nemen. Ten aanzien van de omgang stellen zij zich uitermate dwingend op; zo dient deze plaats te vinden op door hen gewenste momenten. Ter zitting in hoger beroep is gebleken dat de ouders het op alle vlakken oneens zijn met WSJ, dat het niet is gelukt de communicatie tussen de ouders en WSJ van de grond te krijgen en dat er geen afspraken met de ouders met het oog op de toekomst kunnen worden gemaakt. Gelet hierop en op de verbetenheid van de strijd van de ouders met WSJ, valt niet te verwachten dat enige verbetering zal optreden in de samenwerking tussen de ouders en WSJ met betrekking tot de omgang.
Het hof acht het evenwel van groot belang dat er verbetering in de relatie tussen de ouders en WSJ optreedt, nu dit een voorwaarde is om de omgang op een constructieve wijze tot stand te kunnen brengen dan wel uit te bouwen. Het feit dat de ouders niet in staat zijn om op een constructieve manier met WSJ en Van den Bent te communiceren staat in de weg aan het maken van afspraken over (uitgebreidere) omgang zoals door de ouders is verzocht. Daar komt bij dat uit de stukken voldoende aannemelijk is geworden dat [X] en [Y] door de ouders worden betrokken in hun strijd met WSJ en Van den Bent, hetgeen schadelijk is voor de kinderen. Alle drie kinderen hebben een verstandelijke beperking. Bovendien is [P], blijkens een verslag van 13 maart 2014 naar aanleiding van een onderzoek door een klinisch psycholoog tevens kinder- en jeugdtherapeut, een kwetsbare jongen met angsten en stress, die ook snel vermoeid is en niet veel aan kan. Volgens de voogd is [P] niet sterk genoeg om belast te worden met de problemen van de ouders en de strijd die zij met WSJ voeren.
Het hof acht het hierdoor niet in het belang van [X] en [Y] de thans geldende omgangsregeling uit te breiden. Anders dan de ouders hebben betoogd, hoeft de thans geldende regeling van de omgang met [X] en [Y] niet te worden getoetst aan de ontzeggingsgronden van artikel 1:377a lid 3 BW. Van ontzegging van het recht op omgang met [X] en [Y] is geen sprake. Het vorenoverwogene leidt er wel toe dat omgang van de ouders met [P] ernstig nadeel zou opleveren voor zijn geestelijke of lichamelijke ontwikkeling, zodat voldoende grond in de zin van voormeld wetsartikel aanwezig is om het recht op omgang van de ouders met [P] te ontzeggen. Hierom zal het verzoek van de ouders een omgangsregeling met [P] vast te stellen worden afgewezen. De conclusie van het hiervoor overwogene is dat de bestreden beschikking dient te worden bekrachtigd.
4.11.
HHHet verzoek van de ouders een onderzoek door de Raad te gelasten naar de best vorm te geven omgangsregeling, zal worden afgewezen. Het hof acht zich voldoende voorgelicht om zonder een dergelijk onderzoek een beslissing in de voorliggende zaak te kunnen nemen.
4.12.
Gelet op de uitlatingen van WSJ ter zitting in hoger beroep, gaat het hof ervan uit dat WSJ alert blijft op de mogelijkheid om in de toekomst omgang tussen de ouders en [P] tot stand te brengen en, zodra dit verantwoord is daarin stappen te zetten. Hetzelfde geldt ten aanzien van de mogelijkheid om in de toekomst de omgang met [X] en [Y] uit te breiden.
4.13.
Dit leidt tot de volgende beslissing.

5.Beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
wijst af het in hoger beroep meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. R.G. Kemmers, mr. M. Wigleven en mr. J.W. van Zaane in tegenwoordigheid van mr. F.L.A. Straathof als griffier, en in het openbaar uitgesproken op 13 januari 2015 door de oudste raadsheer.