ECLI:NL:GHAMS:2015:604

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
27 januari 2015
Publicatiedatum
26 februari 2015
Zaaknummer
200.142.665/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake kinderalimentatie en incidenteel appel

In deze zaak gaat het om een hoger beroep betreffende de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van een minderjarige, die voortvloeit uit een eerdere beschikking van de rechtbank Amsterdam. De man is in hoger beroep gekomen van de beschikking van 4 december 2013, waarin een bijdrage van € 514,25 per maand werd vastgesteld. De vrouw heeft in het hoger beroep verzocht om de bijdrage te verhogen naar € 616,- per maand, en heeft tevens incidenteel appel ingesteld. Tijdens de zitting is de financiële situatie van beide partijen uitvoerig besproken, waarbij de man zijn draagkracht als zeer beperkt heeft gepresenteerd, terwijl de vrouw aanvoert dat haar inkomen onder de bijstandsnorm ligt. Het hof heeft vastgesteld dat de man onvoldoende inzicht heeft gegeven in zijn financiële situatie, waardoor het hof genoodzaakt was om uit te gaan van de door de vrouw gestelde behoefte van de minderjarige. Uiteindelijk heeft het hof de bestreden beschikking vernietigd en de bijdrage vastgesteld op € 461,- per maand, met ingang van 4 december 2013. De vrouw heeft geen belang meer bij haar verzoek tot uitvoerbaarheid bij voorraad, nu de beschikking is vernietigd. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van het Gerechtshof Amsterdam op 27 januari 2015.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
Uitspraak: 27 januari 2015
Zaaknummer: 200.142.665/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/13/533941 / FA RK 13-187
Beschikking van de meervoudige familiekamer
in de zaak in hoger beroep van:
[…],
wonende te […],
appellant,
advocaat: mr. M.P. Lettinga te Ouderkerk aan de Amstel,
tegen
[…],
wonende te […],
geïntimeerde,
advocaat: mr. G.Th. Offreins te Amsterdam.

1.Het geding in hoger beroep

1.1.
Partijen worden hierna respectievelijk de man en de vrouw genoemd.
1.2.
De man is op 28 februari 2014 in hoger beroep gekomen van de beschikking van 4 december 2013 van de rechtbank Amsterdam, met kenmerk C/13/533941 / FA RK 13-187.
1.3.
De vrouw heeft op 24 april 2014 een verweerschrift ingediend en heeft daarbij een verzoek ingediend de besteden beschikking uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
1.4.
De man heeft op 6 augustus 2014 een verweer op het verzoek van de vrouw ingediend.
1.5.
De man heeft op 24 april 2014 nadere stukken ingediend.
1.6.
De vrouw heeft op 7 augustus 2014 nadere stukken ingediend.
1.7.
De zaak is op 18 augustus 2014 ter terechtzitting behandeld.
1.8.
Ter terechtzitting zijn verschenen:
- de man, bijgestaan door zijn advocaat;
- de vrouw, bijgestaan door haar advocaat;.
1.9.
Zoals afgesproken bij de behandeling ter zitting heeft de man nog stukken aan het hof toegezonden, welke zijn ingekomen op 15 en 16 september 2014. De vrouw heeft daarvan afschriften ontvangen en heeft per brief, ingekomen op 16 oktober 2014, op deze stukken gereageerd.

2.De feiten

2.1.
Het hof heeft, voor zover hierna bedragen zijn genoemd, deze telkens afgerond, tenzij anders vermeld.
2.2.
Partijen zijn [in] 2007 gehuwd. Hun huwelijk is op 1 mei 2013 ontbonden door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking van 10 april 2013 in de registers van de burgerlijke stand. Uit hun huwelijk is geboren […] [in] 2009 (hierna: [de minderjarige]). [de minderjarige] verblijft bij de vrouw.
2.3.
Ten aanzien van
de manis het volgende gebleken.
Hij is geboren [in] 1968. Hij is alleenstaand.
Hij ontving van 21 mei 2012 tot en met 4 maart 2014 een uitkering op grond van de Werkeloosheidswet (hierna: WW).
Deze uitkering bedroeg van 21 mei 2012 tot en met 17 juni 2012 € 2.486,- bruto per vier weken. Van 12 augustus 2013 tot en met 29 december 2013 bedroeg zijn WW-uitkering
€ 2.540,- bruto per vier weken. Van 30 december 2013 tot en met 26 januari 2014 bedroeg zijn WW-uitkering € 2.552,- bruto per vier weken.
Van 3 oktober 2011 tot 3 oktober 2013 ontving hij een uitkering van BNP Paribas op grond van een werkloosheidsverzekering van € 754,- netto per maand.
Van 27 mei 2013 tot en met 2 juni 2013 ontving hij een uitkering op grond van de Ziektewet van € 682,- bruto per week.
Hij was directeur-groot aandeelhouder van een besloten vennootschap; […] (hierna: [de onderneming]). Het bedrijfsresultaat van die onderneming bedroeg respectievelijk, volgens de aanslag vennootschapsbelasting, in het tijdvak 2011/2012 € 10.000,- en in het jaar 2013 € 4.033,-.
Het salaris dat hij uit [de onderneming] ontving, bedroeg volgens de salarisspecificatie van augustus 2013 € 1.343,- bruto per maand en volgens de specificaties van september 2013 tot en met december 2013 € 1.478,- bruto per maand, inclusief vakantietoeslag.
[de onderneming] is thans niet actief.
Met ingang van 25 november 2013 tot 31 maart 2014 had hij, uit hoofde van een samenwerkingsovereenkomst tussen uitzendonderneming [B.V.1] en [de onderneming], inkomsten ten bedrage van € 35,- per uur exclusief BTW met een werkduur van 32 uur per week.
Met ingang van 3 januari 2014 drijft hij een eenmanszaak; […] (hierna: de eenmanszaak).
Van 14 april 2014 tot 1 januari 2015 heeft hij uit hoofde van een overeenkomst van opdracht tussen [B.V.2] en de eenmanszaak inkomsten ten bedrage van € 42,50 per uur exclusief BTW met een werkduur van 36 uur per week.
In verband met de hypothecaire lening gevestigd op de door de man bewoonde (voormalig echtelijke) woning betaalt hij € 1.366
,-per maand aan rente en € 243,- per maand aan spaarpremie. Aan premie voor de levensverzekering die verband houdt met de hypothecaire lening, betaalt hij € 80,- per maand. Hij heeft de gebruikelijke andere eigenaars- en woonlasten.
Aan premie voor een zorgverzekering betaalt hij € 120,
-per maand.
Hij is eigenaar van twee woningen te [a], aan de [adres 1] en de [adres 2], die te koop staan en thans verhuurd worden. Hij betaalt € 1.041,- per maand aan hypotheekrente voor de woning aan de [adres 1] en € 144,- per maand als bijdrage aan de Vereniging van Eigenaren (hierna: VVE).
Hij betaalt € 656,- per maand aan hypotheekrente voor de woning aan de [adres 2] en
€ 84,- per maand als bijdrage aan de VVE.
Volgens het door partijen in januari 2013 overeengekomen ouderschapsplan heeft de man omgang met [de minderjarige] iedere donderdag en zaterdag, waarbij [de minderjarige] bij hem overnacht, alsmede gedurende de helft van de schoolvakanties.
2.4.
Ten aanzien van
de vrouwis het volgende gebleken.
Zij is geboren [in] 1980. Zij vormt met [de minderjarige] een eenoudergezin.
Zij ontvangt in 2014 een kindgebonden budget van € 1.017,- per jaar.
Zij is sinds 13 juni 2012 werkzaam in loondienst bij [bedrijf]
Blijkens de jaaropgave over 2013 van [bedrijf] bedroeg haar fiscaal loon in dat jaar
€ 12.734,-.
Volgens de jaaropgave over 2013 van de gemeente Amstelveen bedroeg haar uitkering op grond van de Wet Werk en Bijstand in dat jaar € 1.588,-.
Haar salaris bedroeg volgens de salarisspecificaties over mei, juni en juli 2014 respectievelijk € 1.312,-, € 1.216,- en € 1.231,- bruto per maand, exclusief vakantietoeslag.
Aan huur/en enige servicekosten betaalt zij € 606,- per maand. De huurtoeslag bedraagt
€ 271,- per maand.
Aan premie voor een zorgverzekering betaalt zij € 120,- per maand. Zij ontvangt een zorgtoeslag van € 72,- per maand.

3.Het geschil in hoger beroep

3.1.
Bij de bestreden beschikking is, op verzoek van de vrouw een door de man te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [de minderjarige] bepaald van € 514,25 per maand. De beschikking is niet uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
3.2.
De man verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking, naar het hof begrijpt, het inleidend verzoek van de vrouw alsnog af te wijzen, dan wel een bijdrage vast te stellen die het hof juist acht.
3.3.
De vrouw verzoekt het verzoek van de man niet-ontvankelijk dan wel ongegrond te verklarende en de bestreden beschikking te bekrachtigen. Ter zitting in hoger beroep heeft zij incidenteel hoger beroep ingesteld in dier voege, dat zij heeft verzocht de bijdrage te bepalen op € 616,- per maand, naar het hof begrijpt met ingang van de datum van de bestreden beschikking.
Zij verzoekt tevens de bestreden beschikking uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
3.4.
De man verzoekt de verzoeken van de vrouw af te wijzen.

4.Beoordeling van het hoger beroep

4.1.
De vrouw heeft ter zitting om verhoging van de kinderbijdrage verzocht tot een bedrag van € 616,- per maand en daardoor alsnog incidenteel appel tegen de bestreden beschikking ingesteld. Gelet op vaste rechtspraak van de Hoge Raad is een dergelijk verzoek in een procedure tot vaststelling van alimentatie ook in dat stadium nog toelaatbaar. De man heeft zich ter zitting daartegen afdoende kunnen verweren.
Partijen zijn verdeeld over de behoefte van [de minderjarige], de draagkracht van de man en de vraag in hoeverre de vrouw zelf kan bijdragen in de behoefte van [de minderjarige].
4.2.
Volgens de man is de behoefte van [de minderjarige] verkeerd vastgesteld. Hij had in 2012, het jaar waarin partijen uiteen zijn gegaan, reeds een WW-uitkering en een aanvullende uitkering van BNP Paribas. De behoefte van [de minderjarige] kan gelet hierop maximaal € 504,- per maand bedragen, maar is thans ten onrechte gebaseerd op zijn verdiencapaciteit voorafgaand aan zijn werkloosheid, aldus de man.
De vrouw voert aan dat zij wegens het ontbreken van voldoende gegevens met betrekking tot het inkomen van de man in 2012 een schatting heeft gemaakt van zijn inkomen destijds. Op basis daarvan is een behoefte van € 605,- per maand in 2012 redelijk, aldus de vrouw.
Het hof overweegt dat de man ter zitting in de gelegenheid is gesteld om alsnog onder meer zijn aangiftes en (definitieve) aanslagen inkomstenbelasting over de jaren 2011 en 2012 (en 2013) over te leggen. De man heeft daarop in twee zendingen in totaal 130 pagina’s producties overgelegd, zonder deze van een behoorlijke toelichting te voorzien. Bij die stukken bevinden zich van de verzochte belastingaanslagen slechts de aanslag inkomstenbelasting over 2011 en een voorlopige aanslag inkomstenbelasting over 2012. De overige aanslagen en de aangiftes inkomstenbelasting over 2011, 2012 en 2103 ontbreken. De man heeft voor het ontbreken van deze stukken geen verklaring gegeven. Voorts heeft de man verzuimd overzichtelijk inzicht te geven in de inkomsten die hij in 2012 ontving uit de verhuur van de woningen aan de [adres 1] en de [adres 2]. Het louter in het geding brengen van een kennelijk daarop betrekking hebbende hoeveelheid producties, waarbij het aan het hof en de wederpartij wordt overgelaten te trachten daaruit wijs te worden, volstaat in dit verband niet. Dit leidt ertoe dat het hof onvoldoende inzicht heeft verkregen om het inkomen van de man in de jaren 2011, 2012 en 2013 te kunnen bepalen. Het hof zal derhalve uitgaan van de door de vrouw gestelde behoefte van € 605,- per maand in 2012. Door indexering bedroeg die behoefte in 2013 € 615,-.
4.3.
De man stelt dat zijn draagkracht zeer beperkt tot nihil is. De voormalig echtelijke woning en de woningen aan de [adres 1] en de [adres 2] staan te koop en leveren extra lasten op, die niet volledig gedekt worden door inkomsten uit arbeid of uitkering, aldus de man.
De vrouw voert aan dat er veel onduidelijkheid bestaat over de financiële situatie van de man. Uit de door de man overgelegde stukken zou blijken dat hij maandelijks meer geld uitgeeft aan de voormalig echtelijke woning en de andere twee woningen dan dat hij verdient, maar hij maakt niet duidelijk hoe hij in dat tekort voorziet. Ten slotte heeft de man aanvankelijk de kosten van kinderopvang ten bedrage van € 638,- per maand voldaan en betaalt hij voor de kleding van [de minderjarige], zodat hij ook in staat moet zijn in plaats daarvan het door de rechtbank vastgestelde bedrag te voldoen, aldus de vrouw.
Zoals hiervoor al is overwogen heeft de man onvoldoende gegevens overgelegd om zijn inkomsten in de periode vanaf 2011 te kunnen bepalen en heeft hij onvoldoende toelichting gegeven op de wel door hem overgelegde stukken, met name waar het betreft zijn inkomsten uit verhuur. De stelling dat de man de hiervoor genoemde kosten van kinderopvang heeft voldaan is onweersproken gebleven. De man heeft voorts het bestaan van schulden of andere bijzondere kosten onvoldoende aannemelijk gemaakt. Bij deze stand van zaken moet hij in staat geacht worden met ingang van de datum van de bestreden beschikking in de gehele behoefte van [de minderjarige] van € 615,- te voorzien.
4.4.
De man stelt dat de vrouw zelf ook een bijdrage kan leveren om in de behoefte van [de minderjarige] te voorzien. Zij ontvangt kindertoeslagen en heeft een dienstverband als opticien, aldus de man.
De vrouw heeft aangevoerd dat zij thans een dienstverband heeft van 32 uur per week, maar dat haar inkomen onder de bijstandsnorm ligt. Zij is derhalve niet in staat om zelf gedeeltelijk in de behoefte van [de minderjarige] te voorzien, aldus de vrouw.
Het hof overweegt dat uit de door de vrouw overgelegde gegevens, zoals ook onder 2.4 vermeld, voldoende is gebleken dat haar inkomen rond de bijstandsnorm ligt. Nu het hof als gevolg van de proceshouding van de man niet in staat is om het inkomen van de man te bepalen, is het maken van een draagkrachtvergelijking niet mogelijk. Onder deze omstandigheden is het hof van oordeel dat de man in de gehele behoefte van [de minderjarige] dient te voorzien.
4.5.
De kosten van de zorgregeling van de man met [de minderjarige] worden in aanmerking genomen als een percentage van de behoefte, de zorgkorting. Het percentage van de zorgkorting is afhankelijk van de omvang van de zorgregeling. Nu [de minderjarige] gemiddeld circa twee dagen per week bij de man verblijft, zal het hof een percentage van 25% in aanmerking nemen. Dit leidt tot een zorgkorting van € 154,-, welke in mindering wordt gebracht op het aandeel van de man in de behoefte van [de minderjarige].
4.6.
De man heeft nog gesteld dat hij thans al veel kosten van [de minderjarige] voldoet, zoals de eerdergenoemde kosten voor kinderopvang en voor nieuwe kleding.
De vrouw heeft aangevoerd dat zij liever heeft dat de man een bijdrage aan haar betaalt, zodat zij daarvan zelf de verschillende kosten voor [de minderjarige] kan voldoen.
Het hof overweegt dat de man aan de vrouw de op te leggen bijdrage dient te voldoen. Dat hij daarnaast zelf uitgaven doet voor [de minderjarige] kan daaraan niet afdoen, te meer nu daarmee rekening wordt gehouden bij de bepaling van de zorgkorting.
4.7.
Op grond van het bovenstaande acht het hof een bijdrage van € 461,- per maand in overeenstemming met de wettelijke maatstaven. De bestreden beschikking zal dan ook worden vernietigd. Voor zover de man sinds de datum van de bestreden beschikking evenwel meer aan de vrouw heeft voldaan, kan van de vrouw gezien haar inkomen op bijstandsniveau in redelijkheid niet worden gevergd dat zij dit terugbetaalt.
4.8.
De vrouw heeft ten slotte verzocht de bestreden beschikking uitvoerbaar bij voorraad te verklaren. Nu die beschikking echter zal worden vernietigd, heeft de vrouw bij dit verzoek geen belang meer.
4.9.
Dit leidt tot de volgende beslissing.

5.Beslissing

Het hof:
vernietigt de beschikking waarvan beroep, en opnieuw rechtdoende:
bepaalt de door de man aan de vrouw bij vooruitbetaling te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [de minderjarige] met ingang van 4 december 2013 op € 461,- (vierhonderdeenenzestig euro) per maand, met dien verstande dat, voor zover de man over de periode vanaf 4 december 2013 tot heden meer heeft betaald en/of meer op hem is verhaald, de uitkering tot heden wordt bepaald op hetgeen door de man is betaald en/of op hem is verhaald;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het in hoger beroep meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. A.V.T. de Bie, mr. M.M.A. Gerritzen - Gunst en mr. J.W. Brunt in tegenwoordigheid van mr. D.M. Jansen als griffier, en in het openbaar uitgesproken op 27 januari 2015.