Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.Het geding in hoger beroep
2.Feiten
3.Beoordeling
grief II in principaal appelbetoogt [appellant] dat, als tussen partijen een geldlening bestaat, die door hem rechtsgeldig is opgeëist. Anders dan de rechtbank kennelijk tot uitgangspunt heeft genomen is over de looptijd van de geldlening tussen partijen geen afspraak gemaakt. Een geldlening voor onbepaalde tijd als de onderhavige is te allen tijde opzegbaar. [appellant] voert voorts aan dat voortzetting van de geldlening niet van hem kan worden gevergd, gelet op de leeftijd van partijen, hun inmiddels verstoorde verstandhouding, het reële risico dat een van partijen vóór de aflossing van de ING-lening komt te overlijden, waardoor de erven met deze kwestie zullen worden belast, het einde van de gemeenschap door de verkoop van de appartementen door [appellant], de onwil van [geïntimeerde] om bij te dragen en de financiële positie van [appellant]. In zijn laatste akte heeft [appellant] hieraan nog toegevoegd dat hem inmiddels is gebleken dat [geïntimeerde] reeds op 4 december 2010, dus nog voor de laatste aktewisseling in eerste aanleg, een van zijn twee Oostenrijkse appartementen heeft verkocht en daarvan geen melding heeft gemaakt in de procedure.
grief III in principaal appel, die gaat over de opeising in verband met wanbetaling.
IV, V en VI in principaal appellenen zich voor gezamenlijke behandeling. Zij hebben alle betrekking op de wijze waarop [appellant] zijn vordering heeft onderbouwd en de daaraan te verbinden consequenties voor de toewijsbaarheid daarvan. [appellant] meent dat de rechtbank hem ten onrechte heeft veroordeeld tot het doen van rekening en verantwoording. Hij meent voorts dat hij in ieder geval inmiddels die rekening en verantwoording op correcte wijze heeft afgelegd, zodat zijn vordering kan worden toegewezen. [geïntimeerde] heeft dit bestreden.
grief 3 in incidenteel appelnaar voren brengt, namelijk dat de rechtbank, door te overwegen dat partijen hebben afgesproken dat [geïntimeerde] de helft bijdraagt in de kosten van de ING-lening, de overeenkomst van partijen niet juist heeft verwoord. Volgens [geïntimeerde] houdt de afspraak in dat hij slechts de rente en aflossing betaalt met betrekking tot de helft van dat deel van de ING-lening dat is aangewend ten behoeve van de appartementen in Oostenrijk. [appellant] heeft de juistheid van deze uitleg van de overeenkomst van partijen niet betwist, zodat het hof daarvan zal uitgaan. Dit betekent dat [appellant] zal moeten aantonen dat, zoals hij stelt, het totale van ING bank geleende bedrag van ƒ 300.000,= is aangewend ten behoeve van de appartementen.
grief 2 in incidenteel appel, die over de betaling van € 18.000,- handelt, faalt.
grief VII in principaal appel, die de proceskostenveroordeling betreft, wordt aangehouden tot het eindarrest.
Grief 1 in incidenteel appelis gericht tegen de afwijzing van de vordering van [geïntimeerde]. Hij vordert in hoger beroep betaling van bedragen van € 10.260,68, € 2.434,97, € 4.099,40 en € 5.470,=. Subsidiair heeft hij een verklaring voor recht gevorderd dat deze bedragen ten onrechte door [appellant] niet in de berekening van zijn vordering zijn meegenomen.