ECLI:NL:GHAMS:2015:5825

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
27 juli 2015
Publicatiedatum
14 april 2017
Zaaknummer
23-004250-12
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vrijspraak van mishandeling en beschadiging van eigendom met betrekking tot ex-vriendin

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 27 juli 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vrijspraak van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte was eerder vrijgesproken van meerdere tenlastegelegde feiten, waaronder mishandeling en beschadiging van eigendom. Het hof heeft de verdachte niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep voor zover dit gericht was tegen de vrijspraken. Het hof heeft de zaak vervolgens inhoudelijk beoordeeld en is tot de conclusie gekomen dat de verdachte de hem ten laste gelegde feiten heeft begaan. De bewezenverklaring betreft onder andere het opzettelijk mishandelen van de aangeefster, die de ex-vriendin van de verdachte is, en het beschadigen van haar mobiele telefoon. Het hof heeft vastgesteld dat de verklaringen van de aangeefster voldoende steun vinden in andere bewijsmiddelen, ondanks het verweer van de raadsman dat er sprake was van schending van het ondervragingsrecht. Het hof heeft de verweren van de raadsman verworpen en geoordeeld dat de verdachte strafbaar is voor de bewezen verklaarde feiten. De politierechter had de verdachte eerder veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van vier weken, maar het hof heeft deze straf bevestigd, met inachtneming van de omstandigheden waaronder de feiten zijn gepleegd en de persoonlijke situatie van de verdachte. Het hof heeft de verdachte uiteindelijk veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van één jaar, met een proeftijd van één jaar.

Uitspraak

parketnummer: 23-004250-12
datum uitspraak: 27 juli 2015
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 26 september 2012 in de strafzaak onder parketnummer 13-452395-08 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
adres: [adres].

Ontvankelijkheid van de verdachte in het hoger beroep

De verdachte is door politierechter in de rechtbank Amsterdam vrijgesproken van hetgeen aan hem onder 2 cumulatief/alternatief en 4 is ten laste gelegd. Het hoger beroep is door de verdachte onbeperkt ingesteld en is derhalve mede gericht tegen de in eerste aanleg gegeven beslissing tot vrijspraken. Gelet op hetgeen is bepaald in artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering staat voor de verdachte tegen deze beslissingen geen hoger beroep open. Het hof zal de verdachte mitsdien niet-ontvankelijk verklaren in het ingestelde hoger beroep, voor zover dat is gericht tegen de in het vonnis waarvan beroep gegeven vrijspraken.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 4 december 2013 en 13 juli 2015 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is – hetgeen in hoger beroep nog aan de orde is - ten laste gelegd dat:
1:
hij op of omstreeks 27 september 2008 te Amsterdam opzettelijk mishandelend [slachtoffer] op/tegen het gezicht/hoofd heeft geslagen en/of gestompt, waardoor voornoemde [slachtoffer] letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
2:
hij op of omstreeks 15 juni 2008 te Almere opzettelijk mishandelend [slachtoffer] bij een arm heeft beetgepakt en/of in die arm heeft geknepen en/of aan die arm heeft getrokken en/of tegen de rug, althans tegen het lichaam, heeft geduwd, waardoor voornoemde [slachtoffer] letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
3:
hij op of omstreeks 15 juni 2008 te Almere opzettelijk en wederrechtelijk een (mobiele) telefoon, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, heeft vernield en/of beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt door tegen die telefoon te schoppen/trappen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof komt tot een andere bewezenverklaring en kwalificatie van feit 3 dan de politierechter.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1:
hij op 27 september 2008 te Amsterdam opzettelijk mishandelend [slachtoffer] tegen het hoofd heeft geslagen, waardoor voornoemde [slachtoffer] pijn heeft ondervonden;
2:
hij op 15 juni 2008 te Almere opzettelijk mishandelend [slachtoffer] aan de arm heeft getrokken, waardoor voornoemde [slachtoffer] letsel heeft bekomen;
3:
hij op 15 juni 2008 te Almere opzettelijk en wederrechtelijk een mobiele telefoon, toebehorende aan [slachtoffer] heeft beschadigd door tegen die telefoon te schoppen.
Hetgeen onder 1, 2 en 3 meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het aanwenden van een rechtsmiddel zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Bespreking gevoerde verweren

De raadsman heeft de hierna opgenomen verweren gevoerd aan de hand van een door hem overgelegde en aan het dossier toegevoegde pleitnotitie.
Schending van het ondervragingsrecht
De raadsman van verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep betoogd dat sprake is van schending van artikel 6 EVRM, gelet op het niet kunnen uitoefenen van het ondervragingsrecht door de verdediging. Om die reden dienen de door [slachtoffer] afgelegde verklaringen van het bewijs te worden uitgesloten.
Subsidiair heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat, indien het hof van oordeel dat sprake is van een gerechtvaardigde beperking ten aanzien van het ondervragingsrecht, de verklaringen van [slachtoffer] als beslissend voor het bewijs moeten worden aangemerkt en deze onvoldoende steun vinden in de overige bewijsmiddelen en daardoor niet voor het bewijs mogen worden gebruikt.
Overige (bewijs)verweren
Ten aanzien van de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten heeft de raadsman betoogd dat onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voorhanden is met betrekking tot de ten laste gelegde pijn en/of letsel.
Ten aanzien van de onder 2 ten laste gelegde mishandeling geldt bovendien dat geen sprake is geweest van opzet.
Ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde feit heeft de raadsman betoogd dat niet kan worden vastgesteld of de telefoon onherstelbaar is beschadigd of vernield dan wel onbruikbaar is gemaakt.
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van de ten laste gelegde feiten.
Beoordeling hof
Het hof overweegt ten aanzien van het ondervragingsrecht als volgt.
Uit artikel 6 lid 3 sub d van het EVRM volgt dat de verdediging een adequate en daadwerkelijke mogelijkheid moet zijn geboden om een getuige à charge te ondervragen op het moment dat deze persoon zijn verklaring aflegt dan wel op een later moment in de procedure. Het hof stelt vast dat de verdediging niet in enig stadium van het geding de gelegenheid heeft gehad om aangeefster [slachtoffer], die een voor de verdachte belastende verklaring heeft afgelegd, te (doen) ondervragen.
De raadsheer-commissaris heeft getracht de aangeefster te (doen) horen. Deze pogingen zijn – gelet op het proces-verbaal van bevindingen van de raadsheer-commissaris van 4 februari 2015 – op niets uitgelopen, nu de aangeefster mededeelde niet van plan te zijn in de nabije toekomst naar Nederland af te reizen. Nu onaannemelijk is dat de getuige binnen een aanvaardbare termijn –gelet op de ouderdom van de feiten - zal kunnen worden gehoord, heeft de raadsheer-commissaris afgezien van verdere stappen.
Het gegeven, dat de verdediging het ondervragingsrecht niet heeft kunnen effectueren, betekent niet zonder meer dat geen sprake is geweest van een eerlijk proces in de zin van artikel 6 EVRM.
Volgens recente jurisprudentie van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens en de Hoge Raad is van schending van artikel 6 EVRM geen sprake als gelegenheid voor de verdediging om de getuige te ondervragen weliswaar heeft ontbroken, maar diens verklaring in belangrijke mate steun vindt in andere bewijsmiddelen, dan wel, indien dergelijk steunbewijs ontbreekt, sprake is van andere, zogenoemde ‘compenserende’ factoren.
Vastgesteld dient derhalve te worden of de betrokkenheid van de verdachte bij de hem ten laste gelegde feiten in voldoende mate steun vindt in andere bewijsmiddelen en dit steunbewijs betrekking heeft op die onderdelen van de hem belastende verklaring die hij betwist.
Ter zake van het onder 1 ten laste gelegde feit heeft de verdachte erkend dat hij [slachtoffer] bewust een klap heeft gegeven (proces-verbaal nr.2008273304-3, p.009). Dat de verdachte geen bloed heeft gezien bij aangeefster, die verklaart dat zij als gevolg van de klap een bloedneus kreeg, doet daar niet aan af. Voldoende voor het bewijs van de ten laste gelegde mishandeling is dat aangeefster heeft verklaard dat zij ‘gelijk pijn aan neus en mond voelde’ (proces-verbaal nr. 2008273304-1, p.005), hetgeen het hof geloofwaardig voorkomt.
Ter zake van de onder 2 ten laste gelegde mishandeling heeft de verdachte erkend dat hij aangeefster ‘stevig heeft vastgepakt omdat ze kort bewegingen maakte met haar arm’ (proces-verbaal nr. 2008032433-03 blad 2). Dit ondersteunt de verklaring van aangeefster dat de verdachte aan haar arm begon te trekken en dat zij, naar het hof begrijpt: dientengevolge, een grote blauwe plek op de linkerarm heeft. Ook wordt de aangifte ondersteund door de waarneming van de verhorende verbalisant dat aangeefster aan haar bovenarm een blauwe plek heeft (proces-verbaal 2008032433-1, blad 3).
Ter zake van het onder 3 ten laste gelegde feit heeft de verdachte erkend dat hij de telefoon van aangeefster een schop heeft gegeven en dat hij zag dat de achterklep van de telefoon en de batterij ‘uit elkaar waren’ (proces-verbaal nr. 2008032433-3, blad 2). Voorts wordt de aangifte ondersteund door de waarneming van de verbalisant dat de telefoon van aangeefster stuk is (proces-verbaal nr. 2008032433-1 blad 3).
Gelet op het bovenstaande is het hof van oordeel dat de verklaringen van [slachtoffer] in voldoende mate steun vinden in andere bewijsmiddelen en dit steunbewijs betrekking heeft op die onderdelen van de hem belastende verklaringen die hij betwist. Het hof is dan ook van oordeel dat het recht van de verdachte op een eerlijk proces en diens ondervragingsrecht in de zin van artikel 6, eerste lid en derde lid, aanhef en onder d, EVRM, niet wordt geschonden door gebruikmaking van de verklaringen van [slachtoffer] voor het bewijs.
De verweren van de raadsman dienaangaande worden verworpen.
Ten aanzien van de overige door de raadsman gevoerde verweren overweegt het hof als volgt.
Gelet op hetgeen het hof hiervoor heeft overwogen ten aanzien van het verweer met betrekking tot het ondervragingsrecht, waarbij de bewijsmiddelen zijn opgenomen die zullen worden gebruikt voor de bewezenverklaring van de betreffende feiten, verwerpt het hof de overige door de raadsman gevoerde bewijsverweren.
Het door de raadsman gedane voorwaardelijke verzoek tot het horen van de getuige [slachtoffer] wordt afgewezen. De noodzaak daartoe is weliswaar gebleken, maar gelet op het proces-verbaal van bevindingen van de raadsheer-commissaris van 4 februari 2015 is onaannemelijk dat de getuige binnen een aanvaardbare termijn ter terechtzitting zal verschijnen.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1, 2 en 3 bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
het onder 1 en 2 bewezen verklaarde levert op:
telkens:
mishandeling.
het onder 3 bewezen verklaarde levert op:
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, beschadigen.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het onder 1, 2 en 3 bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De politierechter in de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezen verklaarde veroordeeld tot een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 4 weken, met een proeftijd van 1 jaar.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de rechter in eerste aanleg opgelegd.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zijn ex-vriendin, met wie hij nog contact onderhield vanwege de twee kinderen die zij samen hebben, tot twee keer toe mishandeld en bij een van die gelegenheden een aan haar toebehorende mobiele telefoon beschadigd. De mishandelingen, die kunnen worden beschouwd als te hebben plaatsgevonden in de relationele sfeer, hebben inbreuk gemaakt op de persoonlijke integriteit van aangeefster. Voorts heeft de verdachte geen enkel respect getoond voor het persoonlijke eigendom (telefoon) van het slachtoffer.
Blijkens een de verdachte betreffend Uittreksel Justitiële Documentatie van 3 juli 2015 is de verdachte eerder onherroepelijk veroordeeld ter zake van geweldsdelicten.
Het hof houdt ten voordele van de verdachte rekening met de omstandigheid dat sprake is van oude feiten.
Het hof is van oordeel dat, anders dan door de raadsman is betoogd, geen sprake is van schending van de redelijke termijn in de zin van artikel 6 EVRM. De lange duur van de procedure is verklaarbaar uit de gang van zaken rond het een en andermaal niet verschijnen van de op verzoek van de verdediging opgeroepen getuige, zowel ter terechtzitting in eerste aanleg als bij de rechter-commissaris en de raadsheer-commissaris.
Gelet op de zeer recente onherroepelijke veroordeling ter zake van bedreiging van een politieambtenaar, ziet het hof, anders dan de raadsman, geen reden voor toepassing van artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht.
Het hof acht, alles afwegende, met toepassing van artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht, een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 57, 63, 300 en 350 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het onder 2 cumulatief/alternatief en 4 ten laste gelegde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1, 2 en 3 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
4 (vier) weken.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
1 (één) jaaraan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. M. Jurgens, mr. A.P.M. van Rijn en mr. R.C.P. Haentjens, in tegenwoordigheid van mr. S.M van Zanten, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 27 juli 2015.
mr. Jurgens is buiten staat dit arrest te ondertekenen.
[...]