ECLI:NL:GHAMS:2015:5716

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
20 oktober 2015
Publicatiedatum
2 maart 2016
Zaaknummer
200.176.322
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van het verzoek tot schuldsanering wegens onvoldoende controle over financiën en onduidelijkheid over toekomstig gedrag

In deze zaak hebben appellanten [X] en [Y] hoger beroep ingesteld tegen de afwijzing van hun verzoek om toepassing van de schuldsaneringsregeling door de rechtbank Noord-Holland. De rechtbank had geoordeeld dat [X] en [Y] van 2007 tot 2013 geen overzicht hadden over hun financiën, wat leidde tot een aanzienlijke schuldenlast van € 108.206,10. Ondanks dat zij nu begeleiding krijgen van een beschermingsbewindvoerder, oordeelt het hof dat dit onvoldoende is om hen toe te laten tot de schuldsaneringsregeling. Het hof stelt vast dat de appellanten niet hebben aangetoond dat hun schulden te goeder trouw zijn ontstaan en dat zij de omstandigheden die hebben geleid tot hun schulden niet voldoende onder controle hebben gekregen. De appellanten hebben moeilijke tijden doorgemaakt, waaronder het overlijden van een familielid en gezondheidsproblemen, maar het hof is van mening dat zij zelf verantwoordelijk zijn voor hun financiële situatie en dat de schulden niet zijn afgenomen. Het hof concludeert dat toelating tot de schuldsaneringsregeling prematuur is en dat de appellanten eerst een stabielere situatie moeten aantonen voordat zij opnieuw een verzoek kunnen indienen. Het hof bekrachtigt daarom het vonnis van de rechtbank.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer: 200.176.322/01
rekestnummers rechtbank: C/15/228632/ FT RK 15/1597 en C/15/228634/ FT RK 15/1598
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 20 oktober 2015
in de zaak van

1.[X] ,

2. [Y] ,
beiden wonende te [Z] ,
appellanten,
advocaat: mr. M. van Espen te Hoorn.

1.Het geding in hoger beroep

Appellanten worden hierna [X en Y] genoemd, dan wel ieder afzonderlijk [X] en [Y] .
[X en Y] zijn bij per fax op 8 september 2015 ter griffie van het hof ingekomen beroepschrift in hoger beroep gekomen van het vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 3 september 2015, waarbij de verzoeken van [X en Y] tot toepassing van de schuldsaneringsregeling zijn afgewezen.
Op 1 oktober 2015 hebben [X en Y] een aanvullend beroepschrift met bijlagen overgelegd.
Het hoger beroep is behandeld ter zitting van 13 oktober 2015. Bij die behandeling zijn [X en Y] verschenen, bijgestaan door mr. Van Espen voornoemd, die het beroepschrift heeft toegelicht aan de hand van een pleitnotitie die aan het hof is overgelegd.
Het hof heeft kennis genomen van het beroepschrift en het aanvullend beroepschrift, het dossier van de rechtbank, waaronder het proces-verbaal van de zitting in eerste aanleg, en de namens [X en Y] op 9 oktober 2015 nader overgelegde stukken. [X en Y] hebben verklaard eveneens kennis te hebben genomen van de genoemde stukken.

2.Beoordeling

2.1
[X en Y] hebben in het beroepschrift verzocht om alsnog tot de wettelijke schuldsaneringsregeling te worden toegelaten. Zij stellen daartoe dat, anders dan de rechtbank heeft geoordeeld, hun schulden wel te goeder trouw zijn ontstaan. Voor het geval het hof anders mocht oordelen, doen [X en Y] een beroep op de zogenaamde hardheidsclausule. Hiertoe hebben zij – samengevat en voor zover voor de beslissing van belang – het volgende aangevoerd. [X en Y] hebben moeilijke tijden achter de rug. De vader van [Y] is in 2000 overleden. Zij hebben veel steun aan hem gehad en hij hielp hen met het beheren van de financiën. [X] is namelijk een tweede generatie oorlogsslachtoffer en heeft van huis uit niet geleerd de financiën te beheren. Toch heeft hij na het overlijden van zijn schoonvader deze taak naar zich toegetrokken. Dit is echter niet goed gegaan. Onder andere door verhuizingen zijn er schulden ontstaan. Voorts werkte [X] naast zijn uitkering; hij had een hotdogkraam in Amsterdam. Door deze extra inkomsten kon hij de schuldeisers voldoen. Toen hij echter heen en weer moest reizen vanuit Coevorden bleef er te weinig geld over om de schuldeisers te voldoen. Later werd zijn vergunning ingetrokken en stapelden de schulden zich op. Toen er hulp moest komen voor de dochter van [X en Y] bleek dat het ook niet goed gaat met [X en Y] [X] heeft twee tia’s gehad, heeft een verstandelijke beperking, is depressief en is ziekelijk jaloers. Hij wilde niet dat [Y] werk zou zoeken. [Y] heeft angstaanvallen, durft niet alleen naar buiten, heeft diverse lichamelijke klachten en kan niet zelfstandig functioneren. [X en Y] zijn nu door Stichting MEE aangemeld bij de GGZ. Een behandeling is echter, mede door de financiële problemen nog niet van de grond gekomen. De financiën van [X en Y] worden sinds oktober 2013 door een beschermingsbewindvoerder beheerd. Op een schuld aan Citybox na, ontstaan vanwege het huren van opslag toen [X en Y] geen eigen woning hadden, zijn er geen nieuwe schulden ontstaan en [X en Y] zijn blij met de budgettering. Zij hebben controle over de omstandigheden die leidden tot het ontstaan of onbetaald laten van schulden. [X en Y] verzoeken het hof hen een kans te geven om uit hun benarde positie te komen en zijn gemotiveerd de verplichtingen uit de schuldsaneringsregeling na te komen.
2.2
Uit artikel 288, eerste lid, aanhef en onder b, Faillissementswet (Fw) vloeit voort dat een verzoek om toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling alleen wordt toegewezen als de schuldenaar voldoende aannemelijk heeft gemaakt, dat hij ten aanzien van het ontstaan of onbetaald laten van zijn schulden in de vijf jaar voorafgaand aan de dag waarop het verzoekschrift is ingediend, te goeder trouw is geweest. Het hof is van oordeel dat [X en Y] daarin niet zijn geslaagd.
2.3
Uit de stukken en het verhandelde ter zitting in hoger beroep is komen vast te staan dat [X en Y] gedurende de periode gelegen tussen omstreeks ongeveer 2007 en 2013 geen overzicht hebben gehad over hun financiën. [X] was niet bij machte de financiële administratie bij te houden. [Y] wellicht wel, maar zij mocht dit niet doen in verband met de binnen het gezin fungerende rolverdeling. Door deze situatie heeft de totale schuld kunnen oplopen tot € 108.206,10. Behalve dat gebleken is dat [X en Y] niet in staat zijn hun financiën te beheren, acht het hof het verwijtbaar dat zij de situatie zo lang hebben laten voortduren en de schulden zo hoog hebben laten oplopen. [X en Y] blijven immers zelf verantwoordelijk voor het reilen en zeilen van hun gezin. Het is om deze reden dat het hof, evenals de rechtbank, van oordeel is dat niet aannemelijk is gemaakt dat de schulden te goeder trouw zijn ontstaan. De schulden staan in beginsel aan toelating tot de schuldsaneringsregeling in de weg.
2.4
[X en Y] hebben aangevoerd dat zij de omstandigheden die bepalend zijn geweest voor het ontstaan of onbetaald laten van hun schulden, onder controle hebben gekregen, zoals bedoeld in artikel 288, derde lid, Fw. Naar het oordeel van het hof hebben [X en Y] dit evenwel onvoldoende aannemelijk gemaakt. Met name is onduidelijk gebleven of zij in staat zullen zijn aan hun uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen te voldoen.
[X en Y] krijgen thans begeleiding bij de beheersing van hun financiën en dit gaat, op een schuld aan Citybox na, goed. Toch rechtvaardigt de aanwezigheid van een beschermingsbewindvoerder naar het oordeel van het hof onvoldoende de conclusie dat [X en Y] de omstandigheden die bepalend zijn geweest voor het ontstaan en/of onbetaald laten van hun schulden, inmiddels voldoende onder controle hebben gekregen. De schuldsaneringsregeling vergt immers veel van mensen, beduidend meer dan het beschermingsbewind. [X en Y] zullen in het kader van de schuldsanering tijdig en zelfstandig de bewindvoerder moeten kunnen informeren (eventueel met hulp van de beschermingsbewindvoerder) en zij moeten kunnen handelen wanneer er problemen dreigen (bijvoorbeeld met de continuering van het beschermingsbewind). [Y] heeft gesteld dat zij lichamelijke en geestelijke problemen heeft, maar zij heeft geen stukken ter onderbouwing van de aard en ernst van die problemen overgelegd. Voor het hof is het onzeker dat [Y] vrijgesteld zal worden van de inspanningsverplichting. [X en Y] zijn pas net met een therapeutische behandeling begonnen en hoewel ook hiervan geen stukken zijn overgelegd, is wel ter zitting in hoger beroep aannemelijk geworden dat de behandeling nog niet van de grond is gekomen. Het hof acht - mede gelet op het vorenoverwogene - toelating tot de schuldsaneringsregeling prematuur. Eerst zal van een stabiele(re) situatie moeten blijken alvorens het zware regime van de schuldsaneringsregeling op [X en Y] van toepassing kan zijn. Immers, ook in geval van hulp van derden blijven [X en Y] zelf verantwoordelijk voor het slagen van de schuldsanering. Zij dienen zo goed mogelijk voorbereid te zijn alvorens de schuldsaneringsregeling met alle daaraan verbonden verplichtingen op hen van toepassing wordt verklaard.
Het voorgaande betekent dat indien [X en Y] op termijn kunnen aantonen dat hun leven een stabiele wending heeft genomen, zij over enige tijd nogmaals een verzoek kunnen indienen om toegelaten te worden tot de schuldsaneringsregeling.

3.Beslissing

Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep.
Dit arrest is gewezen door mrs. H.J.M. Boukema, A.S. Arnold en D.J. Oranje en in het openbaar uitgesproken op 20 oktober 2015 in tegenwoordigheid van de griffier.
Van dit arrest kan gedurende acht dagen na de dag van de uitspraak beroep in cassatie worden ingesteld door middel van een verzoekschrift in te dienen ter griffie van de Hoge Raad.