ECLI:NL:GHAMS:2015:5715

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
27 oktober 2015
Publicatiedatum
2 maart 2016
Zaaknummer
200.177.965
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing dwangakkoord door Gerechtshof Amsterdam, beoordeling van de redelijkheid van de schuldeiser

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 27 oktober 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep over een verzoek van [X] om een dwangakkoord op te leggen aan ING Bank N.V. Het verzoek was eerder door de rechtbank Amsterdam afgewezen. [X] had in haar verzoekschrift betoogd dat het aanbod aan ING, dat gebaseerd was op haar huidige inkomsten uit een uitkering, het uiterste was wat zij kon bieden. Ze stelde dat ze drie jonge kinderen had en al jaren niet had gewerkt, waardoor ze niet in staat was om meer te verdienen dan het minimumloon. ING daarentegen voerde aan dat het aanbod van [X] van € 1.700,- over drie jaar, wat neerkomt op een aflossing van slechts 1,3% van de totale vordering, niet redelijk was. ING had een vordering van ongeveer € 130.723,74, wat meer dan 96% van de totale schuldenlast van [X] vertegenwoordigde.

Het hof oordeelde dat [X] onvoldoende had aangetoond dat haar aanbod het uiterste was. Het hof wees erop dat er geen beletsel was voor [X] om werk te vinden en dat ze zich maximaal moest inspannen om haar financiële situatie te verbeteren. Ook werd opgemerkt dat er geen rekening was gehouden met mogelijke alimentatie van de ex-partner van [X]. Het hof concludeerde dat ING in redelijkheid had kunnen weigeren in te stemmen met het dwangakkoord, en bekrachtigde daarmee het vonnis van de rechtbank. De beslissing van het hof benadrukt de verantwoordelijkheden van schuldenaren om hun financiële situatie actief te verbeteren en de belangen van schuldeisers in overweging te nemen.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.177.965/01
rekestnummer rechtbank : C/13/590618 FT RK 15.1467
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 27 oktober 2015
in de zaak van
[X] ,
wonende te [Y] ,
appellante,
advocaat: mr. M.A. Hupkes te Amsterdam.
tegen
ING BANK N.V.,
gevestigd te Amsterdam,
geïntimeerde.

1.Het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna [X] en ING genoemd.
[X] is bij op 6 oktober 2015 ter griffie van het hof ingekomen verzoekschrift in hoger beroep gekomen van het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 29 september 2015, waarbij de rechtbank het verzoek van [X] om aan ING een zogenoemde dwangakkoord op te leggen, heeft afgewezen.
Het hoger beroep is behandeld ter zitting van 20 oktober 2015. Bij die behandeling is [X] verschenen, bijgestaan door mr. Hupkes voornoemd, die het verzoekschrift mondeling nader heeft toegelicht. Voorts is [X] bijgestaan door mevrouw [M] , schuldhulpverlener bij Puur Zuid. Namens ING zijn mr. M. Zieltjens en mevrouw [Z] verschenen, respectievelijk als jurist en dossierbehandelaar werkzaam bij Vesting Finance Fiditon.
Het hof heeft kennis genomen van het verzoekschrift, het dossier van de rechtbank, waaronder het proces-verbaal van de zitting in eerste aanleg en de namens [X] op 19 oktober 2015 ingediende aanvullende producties met toelichting. [X] heeft verklaard eveneens kennis te hebben genomen van de genoemde stukken.

2.Beoordeling

2.1
[X] heeft in het verzoekschrift betoogd dat de rechtbank ten onrechte het verzoek om ING te bevelen in te stemmen met de aangeboden schuldregeling, heeft afgewezen. Daartoe heeft zij – samengevat en voor zover voor de beslissing van belang – het volgende aangevoerd. [X] stelt dat het gedane aanbod onafhankelijk en deskundig is getoetst door Puur Zuid en een maximaal aanbod behelst. Het aanbod aan de schuldeisers is gebaseerd op de huidige inkomsten van [X] , te weten een uitkering ingevolge de Participatiewet. [X] heeft drie jonge kinderen en heeft reeds enkele jaren niet gewerkt. Volgens [X] is het door haar gemaakte overzicht volledig en betrouwbaar en valt daaruit af te leiden dat er minder netto voor de schuldeisers zal overblijven als zij gaat werken. Gezien de afstand tot de arbeidsmarkt en de beperkte arbeidservaring valt volgens [X] niet te verwachten dat zij een inkomen kan verwerven boven het minimumloon. Een toelating tot de schuldsaneringsregeling zal de schuldeisers dan ook niet meer opleveren. Voorts heeft [X] erop gewezen dat ING als grootste schuldeiser alternatieven heeft om de schuld te verhalen. Van ING mag worden verwacht dat zij, ten behoeve van een juiste belangenafweging, openheid geeft over de door haar ondernomen incassomaatregelen tegen de ex-echtgenoot. Doet ING dit niet, dan wordt het hof niet in staat gesteld zich een deugdelijk en volledig oordeel te vormen en [X] verzoekt het hof daar consequenties aan te verbinden.
2.2
ING heeft verweer gevoerd tegen de door [X] verzochte schuldregeling. Zij benadrukt dat zij een aanzienlijk bedrag van [X] te vorderen heeft en dat haar vordering ongeveer 96% van de totale schuldenlast van [X] behelst. Daar staat tegenover dat [X] een aanbod van ongeveer € 1.700,-, verspreid over drie jaar, heeft gedaan hetgeen een aflossing van 1,3% zou betekenen. ING is van mening dat het voor [X] mogelijk moet zijn om te gaan werken en meer te sparen voor de schuldeisers dan thans is aangeboden.
ING voert voorts aan dat de schuld bij ieder van de schuldenaren voor het geheel verhaald mag worden, maar dat niet te verwachten valt dat de ex-echtgenoot van [X] gaat aflossen, nu een schuldhulpverlener zich namens hem heeft gemeld om de schulden te inventariseren.
2.3
Bij de beoordeling van het verzoek tot het instemmen met het dwangakkoord stelt het hof voorop dat dit verzoek slechts kan worden toegewezen indien ING in redelijkheid niet tot weigering van instemming met de schuldregeling heeft kunnen komen, in aanmerking genomen de onevenredigheid tussen het belang dat ING heeft bij uitoefening van de bevoegdheid tot weigering en de belangen van [X] of van de overige schuldeisers die door die weigering worden geschaad. Uitgangspunt daarbij is dat het elke schuldeiser in beginsel vrij staat te verlangen dat honderd procent van zijn of haar vordering wordt voldaan en dat een schuldeiser slechts onder zeer bijzondere omstandigheden kan worden gedwongen om in te stemmen met een door de schuldenaar aangeboden akkoord (vgl. HR 12 augustus 2005, ECLI:NL:HR:2005:AT7799). Voorts dient voldoende duidelijk te zijn gemaakt dat het aanbod het uiterste is waartoe de schuldenaar financieel in staat moet worden geacht.
2.4
ING is de enige schuldeiser die de aangeboden schuldregeling heeft geweigerd. De vordering van ING bedraagt in totaal € 130.723,74 hetgeen meer dan 96% van de totale schuldenlast behelst. Bij de beoordeling van de vraag of ING in redelijkheid tot weigering heeft kunnen komen, moet allereerst worden gekeken naar de inhoud van het akkoord. Door [X] is een aanbod gedaan - op basis van haar huidige inkomsten uitgaande van een aflossingscapaciteit van € 62,- gedurende 36 maanden - van € 1.718,49. Aanvaarding van het akkoord zal tot gevolg hebben dat ING een betaling van 1,3% van haar vordering betaald krijgt.
2.5
Anders dan [X] heeft betoogd is onvoldoende gebleken dat het gedane aanbod het uiterste is waartoe [X] in staat moet worden geacht. Zo valt allerminst uit te sluiten dat [X] meer opbrengsten voor de schuldeisers zal kunnen verwerven indien zij wordt toegelaten tot de schuldsaneringsregeling. Daartoe overweegt het hof dat niet valt in te zien waarom [X] niet meer zou kunnen verdienen dan het minimumloon zodat de door haar gemaakte berekening die uitgaat van inkomsten gelijk aan het minimumloon niet zonder meer als uitgangspunt kan worden genomen. [X] is immers een vrouw van 42 jaar oud ten aanzien van wie geen beletsel is gebleken om toe te treden tot de arbeidsmarkt. Van [X] kan worden gevergd dat zij zich maximaal inspant om aan betaald werk te komen. Derhalve is niet onaannemelijk dat zij in de toekomst een baan zal kunnen vinden waarmee zij meer inkomsten kan verwerven dan zij thans geniet en waarbij zij gebruik zal kunnen maken van de gebruikelijke heffingskortingen, een voorziening die in de berekening van [X] thans niet is opgenomen. Verder is van belang dat in de door [X] gemaakte berekening geen bedrag aan alimentatie is opgenomen. Van [X] mag worden verwacht dat zij alles in het werk stelt om van de ex-partner een onderhoudsbijdrage te ontvangen ten behoeve van de kinderen. Hoewel [X] reeds drie jaren is gescheiden van haar ex-partner is niet gebleken van pogingen om een bijdrage te ontvangen in de kosten van het levensonderhoud van de kinderen. De stelling van [X] dat de ex-partner over onvoldoende inkomsten beschikt wordt verworpen nu niet is gebleken van een gedegen onderzoek naar de mogelijkheid tot het verkrijgen van kinderalimentatie. Dat de aangeboden schuldregeling het uiterste is kan op grond van het voren overwogene dan ook niet worden gezegd.
2.6.
Voor zover [X] heeft betoogd dat ING gehouden is om jegens haar openheid van zaken te betrachten omtrent haar pogingen de vordering te incasseren bij de ex-partner van [X] en ING dit heeft verzuimd hetgeen moet leiden tot toewijzing van het verzoek, wordt dat betoog verworpen. De omstandigheid dat [X] en haar ex-partner hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de schuld aan ING brengt met zich dat het in beginsel aan ING is om te bepalen wie zij van de schuldenaren aanspreekt met dien verstande dat zij daarbij geen misbruik van recht mag maken. [X] heeft geen feiten en omstandigheden gesteld op grond waarvan dit laatste kan worden aangenomen.
2.7
Gelet op het hiervoor overwogene is het hof van oordeel dat niet kan worden gezegd dat ING, die 96,2 % van de totale schuldenlast vertegenwoordigt, in redelijkheid niet tot weigering van instemming met de schuldregeling heeft kunnen komen. De omstandigheid dat de overige schuldeisers hebben ingestemd met de hen aangeboden schuldregeling is onvoldoende om tot een ander oordeel te geraken. Dit leidt ertoe dat het vonnis van de rechtbank zal worden bekrachtigd.

3.Beslissing

Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep.
Dit arrest is gewezen door mrs. M.L.D. Akkaya, F.J.P.M. Haas en H.J.M. Boukema en in het openbaar uitgesproken op 27 oktober 2015 in tegenwoordigheid van de griffier.
Van dit arrest kan gedurende acht dagen na de dag van de uitspraak beroep in cassatie worden ingesteld door middel van een verzoekschrift in te dienen ter griffie van de Hoge Raad.