In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 24 december 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in Suriname en zonder bekende woon- of verblijfplaats, was beschuldigd van het opzettelijk vervoeren van ongeveer 9,13 gram cocaïne op 11 maart 2015 te Amsterdam. De verdediging voerde aan dat de staande houding van de verdachte onrechtmatig was, omdat er geen redelijk vermoeden van schuld bestond. Het hof oordeelde dat, hoewel er sprake was van een vormverzuim, dit niet leidde tot bewijsuitsluiting van het verkregen bewijsmateriaal. De verdachte had zich op een plek bevonden waar veelvuldig in drugs werd gehandeld en had zich onttrokken aan de verbalisanten, wat leidde tot zijn aanhouding. Het hof achtte het wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de cocaïne had vervoerd, ondanks zijn ontkenning dat hij een zwart cilindervormig voorwerp had weggegooid. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie maanden, met aftrek van voorarrest.