Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.Het geding in hoger beroep
2.Feiten
3.De procedure in eerste aanleg
4.Verdere beoordeling
(…) [appellant] heeft kennelijk in de dagvaarding van 8 februari 2013 ook betoogd dat de vuilstortplaats door derden wordt gebruikt en dat hij niet wil bijdragen aan de daarmee verbonden kosten. Nu hij die stellingen niet bij antwoord in oppositie en bij dupliek in reconventie heeft ingenomen, wordt het ervoor gehouden dat hij ze niet handhaaft. Het geschil gaat dan alleen over de kosten van het ophalen en het transport van grof huishoudelijk afval naar een afvalverwerker. (…)’De kantonrechter heeft daarbij, kennelijk in het licht van de inhoud van de verzetdagvaarding en de conclusie van repliek in oppositie en in reconventie van Duwo, geoordeeld dat het op de weg van [appellant] had gelegen zich expliciet uit te laten over de handhaving van zijn desbetreffende stelling die hij in de inleidende dagvaarding had betrokken en nu dat in de beide door hem genomen conclusies niet was gebeurd, daaruit de conclusie getrokken dat [appellant] die stelling niet heeft gehandhaafd. Een en ander in onderling verband en samenhang beziend, is het hof van oordeel dat [appellant] aan het inroepen van deze doorbrekingsgrond onvoldoende concrete feiten en omstandigheden ten grondslag heeft gelegd. In het bijzonder had hij gelet op het voorgaande behoren toe te lichten in welk opzicht hij door het ontbreken van de inleidende dagvaarding ten tijde van de vonniswijzing in eerste aanleg in enig rechtens te respecteren belang is geschaad. Dat heeft [appellant] echter nagelaten. Zijn stellingen kunnen aldus niet leiden tot doorbreking van het rechtsmiddelenverbod.