ECLI:NL:GHAMS:2015:5402

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
22 december 2015
Publicatiedatum
24 december 2015
Zaaknummer
200.147.549/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Zorgplicht van de bank bij hypothecaire lening en overbruggingskrediet

In deze zaak gaat het om de zorgplicht van ABN AMRO Bank N.V. jegens de appellanten, die een hypothecaire lening en een overbruggingskrediet hebben aangevraagd voor de aankoop van een woning. De appellanten, [appellant a] en [appellante b], hebben in hoger beroep beroep ingesteld tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam, waarin hun vorderingen werden afgewezen. De kern van het geschil is of de bank haar zorgplicht heeft geschonden door hen een overbruggingskrediet aan te bieden, wat hen in financiële problemen heeft gebracht. Het hof oordeelt dat de beslissing van de Commissie van Beroep van Kifid, die de klacht van [appellant a] ongegrond verklaarde, op een andere grondslag is gebaseerd dan de door de eisers aangevoerde. Het hof vernietigt deze beslissing en staat de appellanten toe bewijs te leveren dat zij de woning niet zouden hebben gekocht als de bank het overbruggingskrediet niet had aangeboden. Het hof houdt verdere beslissingen aan en verwijst de zaak naar de rol voor het leveren van bewijs.

Uitspraak

arrest
___________________________________________________________________ _ _
GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling civiel en belastingrecht, team I
zaaknummer: 200.147.549/01
rol- en zaaknummers rechtbank Amsterdam: C/13/540569 / HA ZA 13-475
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 22 december 2015
inzake

1.[appellant a] ,

2.
[appellante b],
wonende te [woonplaats] ,
appellanten,
advocaat
mr. J.R.R. Oeveringte Amsterdam,
tegen
ABN AMRO BANK N.V.,
gevestigd te Amsterdam,
geïntimeerde,
advocaat
mr. R. van Vlootente Amsterdam.

1.Het geding in hoger beroep

1.1
Appellanten worden hierna gezamenlijk [appellanten] genoemd en afzonderlijk [appellant a] en [appellante b] . Geïntimeerde wordt ABN AMRO genoemd.
1.2
[appellanten] zijn bij dagvaarding van 11 april 2014 in hoger beroep gekomen van het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 26 februari 2014, in deze zaak gewezen tussen hen als eisers en ABN AMRO als gedaagde.
1.3
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven, met producties;
- memorie van antwoord.
Op 31 oktober 2014 hebben partijen de zaak doen bepleiten door hun voornoemde advocaten, aan de hand van pleitnotities die zijn overgelegd.
Ten slotte is arrest gevraagd.
1.4
[appellanten] hebben geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en, uitvoerbaar bij voorraad, hun vorderingen alsnog zal toewijzen, met veroordeling van ABN AMRO in de kosten van (naar het hof verstaat) de beide instanties, te vermeerderen met nakosten.
1.5
ABN AMRO heeft geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal bekrachtigen, met veroordeling van [appellanten] , uitvoerbaar bij voorraad, in de kosten van (naar het hof verstaat) het hoger beroep, te vermeerderen met nakosten en de wettelijke rente vanaf veertien dagen na dit arrest.
Beide partijen hebben in hoger beroep bewijs van hun stellingen aangeboden.

2.Feiten

Geen geschil bestaat omtrent de juistheid van de door de rechtbank in het vonnis onder 2.1 tot en met 2.10 opgesomde feiten zodat ook het hof deze feiten als vaststaand zal aannemen.

3.Beoordeling

3.1
Het gaat in deze zaak om het volgende.
( i) Op 18 juli 2008 heeft ABN AMRO een offerte uitbracht aan [appellanten] voor een hypothecaire lening van € 235.000. In deze offerte is opgenomen dat ABN AMRO bereid is om een overbruggingskrediet te verstrekken van € 52.000.
(ii) Op 29 juli 2008 hebben [appellanten] de koopakte getekend voor de aankoop van een woning aan de Minister Lelylaan te Rijswijk voor een koopprijs van € 281.500 k.k. In de koopakte is bepaald dat [appellanten] die overeenkomst kunnen ontbinden indien zij op 18 augustus 2008 nog geen financiering zouden hebben verkregen voor een bedrag van € 309.700. Verder is daarin overeengekomen dat de woning op 30 maart 2009 zou worden geleverd aan [appellanten]
(iii) [appellanten] hebben voornoemde offerte op 1 augustus 2008 voor akkoord ondertekend. [appellanten] hebben ABN AMRO laten weten (toen nog) geen behoefte te hebben aan het overbruggingskrediet, omdat zij uiterst positief gestemd waren over de spoedige verkoop van hun woning aan de Professor Meijerslaan te Rijswijk.
(iv) Toen verkoop van hun woning uitbleef, hebben [appellanten] in februari/maart 2009 aan ABN AMRO gevraagd het overbruggingskrediet alsnog te verstrekken. Op 19 maart 2009 heeft ABN AMRO daartoe een aanbod gedaan. Op 25 maart 2009 heeft ABN AMRO te kennen gegeven dat zij het overbruggingskrediet niet meer aan [appellanten] kon verstrekken, omdat zij tot de ontdekking was gekomen dat op de woning niet enkel een hypotheek rustte van € 136.134, maar ook een hypotheek van € 30.000, welk bedrag van ABN AMRO was geleend voor de aankoop van een garage.
( v) ABN AMRO heeft op 31 maart 2009 een nieuwe offerte uitgebracht, waarin het bedrag van de hypothecaire lening was verhoogd van € 235.000 naar € 300.000. [appellanten] hebben die offerte geaccepteerd.
(vi) [appellant a] heeft in oktober 2009 bij de Ombudsman Financiële Dienstverlening een klacht ingediend tegen ABN AMRO. Hij heeft zich erover beklaagd dat ABN AMRO niet heeft gehandeld zoals van een redelijk bekwaam en redelijk handelend adviseur mag worden verwacht en dat ABN AMRO een te hoge financiering aan [appellanten] heeft verstrekt. De Ombudsman Financiële Dienstverlening heeft in januari 2011 de klacht ongegrond verklaard
(vii) [appellant a] heeft zich in mei 2011 tot de Geschillencommissie Financiële Dienstverlening van het Kifid (hierna: de Geschillencommissie) gewend met de klacht dat hij, als hij reeds bij aanvraag van de hypothecaire lening in juli 2008 had geweten dat ABN AMRO geen overbruggingskrediet mocht aanbieden, niet tot aankoop van de nieuwe woning was overgegaan, althans niet onder dezelfde voorwaarden. Bij bindend advies van 16 februari 2012 heeft de Geschillencommissie de klacht van [appellant a] ongegrond verklaard en de klacht afgewezen.
(viii) Tegen het bindend advies van de Geschillencommissie heeft [appellant a] beroep ingesteld bij de Commissie van Beroep Financiële Dienstverlening van het Kifid (hierna: de Commissie van Beroep). De Commissie van beroep heeft geoordeeld dat de Geschillencommissie de klacht van [appellant a] terecht heeft afgewezen.
(ix) De woning is niet verkocht. [appellanten] zijn weer in de woning gaan wonen.
3.2
[appellanten] hebben in eerste aanleg gevorderd zoals onder 3.1 van het vonnis omschreven. De rechtbank heeft in het bestreden vonnis de vorderingen van [appellanten] afgewezen.
3.3
Tegen deze beslissing en de gronden waarop zij berust, komen [appellanten] met vier grieven op.
3.4
De
grieven 1 tot en met 4strekken alle ten betoge dat ABN AMRO haar zorgplicht jegens [appellanten] niet is nagekomen door hen te veel krediet in het vooruitzicht te stellen, bij wege van een overbruggingskrediet in aanvulling op een hypothecaire lening, waardoor zij uiteindelijk financieel in de problemen zijn geraakt. Die problemen zouden zij niet hebben gehad als ABN AMRO haar zorgplicht was nagekomen en hen destijds geen overbruggingskrediet had aangeboden. De uitspraak van de Commissie van Beroep, waarbij de klacht van [appellant a] is afgewezen, staat er niet aan in de weg dat [appellanten] hun vordering in rechte aanhangig maken, aangezien de Commissie van Beroep niet is ingegaan op de kern van de klacht van [appellant a] . Het hof ziet aanleiding om deze grieven gezamenlijk te behandelen.
3.5
ABN AMRO heeft de vorderingen betwist op de grond dat de uitspraak van de Commissie van Beroep een bindend advies is in de zin van artikel 7:904 BW, dat [appellanten] aan dat advies zijn gebonden, dat dat advies alleen voor vernietiging in aanmerking komt in het geval dat het lijdt aan ernstige gebreken en dat [appellanten] daartoe onvoldoende hebben gesteld. De rechtbank heeft ABN AMRO daarin gevolgd.
3.6
Het hof onderkent dat een bindend advies in de zin van artikel 7:904 BW slechts vernietigbaar is indien gebondenheid daaraan in verband met inhoud of wijze van totstandkoming daarvan in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn. Dienaangaande geldt het volgende.
3.7
Vaststaat dat ABN AMRO bij de aanvraag van de hypothecaire geldlening in juli 2008 geen overbruggingskrediet had mogen aanbieden. [appellant a] heeft in de bindendadviesprocedure gesteld dat zij, als zij van de aanvang af hadden geweten dat een overbruggingskrediet niet mogelijk was, niet tot aankoop van de nieuwe woning waren overgegaan. In hoger beroep bestrijdt [appellant a] (onder meer) het oordeel van de geschillencommissie dat niet vaststaat dat zij in dat geval niet tot aankoop van de nieuwe woning waren overgegaan. De Commissie van Beroep overweegt dienaangaande als volgt:

4.2.2 (...) Belanghebbende heeft in de veronderstelling dat hij zijn flatwoning en garage tijdig – dat wil zeggen: vóór 30 maart 2009, de datum waarop het nieuwe huis zou worden getransporteerd – in eigendom aan een koper zou hebben overgedragen, (vooralsnog) geen gebruik willen maken [maar wel] van het in juli 2008 door de bank gedane aanbod voor een overbruggingskrediet. Die beslissing in aanmerking genomen, is – zoals ook de Geschillencommissie heeft geoordeeld – niet aannemelijk dat hij de nieuwe woning niet zou hebben gekocht als de bank, in plaats van hem een overbruggingskrediet aan te bieden, zou hebben laten weten dat zo’n krediet niet tot de mogelijkheden behoorde, maar wel een verhoging van de hypothecaire geldlening van € 235.000,- tot € 300.000,- tegen dezelfde maandelijkse lasten als het overbruggingskrediet dat partijen oorspronkelijk voor ogen stond.
Uit de overweging van de Commissie van Beroep blijkt dat zij op basis van een ander uitgangspunt heeft beslist dan [appellant a] aan zijn klacht ten grondslag heeften gelegd, immers het uitgangspunt dat ABN AMRO direct een hypothecaire lening van € 300.000 had aangeboden in plaats van het uitgangspunt dat ABN AMRO een hypothecaire lening van € 235.000 had aangeboden, zonder de mogelijkheid van een overbruggingskrediet of verhoging van de hypothecaire lening. Ook uit de daaropvolgende zin: “
In dat verband verdient nog opmerking dat belanghebbende, hoewel hij op 13 augustus 2008 wist dat hem een hypothecaire lening van € 235.000 en niet van € 309.700, - zou worden verstrekt, geen gebruik heeft gemaakt van de mogelijkheid uiterlijk op de tweede werkdag na die datum de koopovereenkomst te ontbinden op grond van het bepaalde in art. 16.1” blijkt dat de Commissie van Beroep uitgaat van een onjuist uitgangspunt. De discussie is niet dat ABN AMRO van meet af aan in plaats van een overbruggingskrediet een hogere hypothecaire lening had moeten aanbieden, maar dat ABN AMRO geen overbruggingskrediet en dus ook geen hogere hypothecaire lening had mogen aanbieden.
3.8
Het hof is van oordeel dat het feit dat de Commissie van Beroep op basis van een ander uitgangspunt heeft beslist dan [appellant a] aan zijn klacht ten grondslag heeft gelegd, een zo ernstig gebrek in de beslissing is dat gebondenheid eraan naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. Het hof zal de gevorderde vernietiging van de beslissing van de Commissie van Beroep toewijzen.
3.9
De vernietiging van de beslissing van de Commissie van Beroep leidt ertoe dat het hof moet beoordelen of [appellanten] zoals zij stellen, de nieuwe woning niet hadden gekocht, indien van meet af aan duidelijk was geweest dat ABN AMRO geen overbruggingsfinanciering zou verstrekken. ABN AMRO heeft aangevoerd dat [appellanten] de nieuwe woning ook hadden gekocht indien zij geen overbruggingskrediet had aangeboden. [appellanten] vertrouwden immers op de spoedige verkoop van hun oude woning. Het hof oordeelt hierover dat hierin een voldoende gemotiveerde betwisting besloten ligt van het causaal verband tussen de tekortkoming van ABN AMRO en de (gestelde) schade van [appellanten] Dat [appellanten] destijds geen gebruik hebben gemaakt van het aangeboden overbruggingskrediet, is een aanwijzing dat zij zich voldoende zeker voelden dat zij hun woning op korte termijn zouden kunnen verkopen en geen verdere financiering nodig zouden hebben en dus dat zij de nieuwe woning hoe dan ook zouden hebben gekocht. Anderzijds kan de mogelijkheid van een additionele financiering, ter overbrugging van de periode dat, nadat de nieuwe woning is gekocht en geleverd, de woning niet is verkocht, van (doorslaggevende) invloed zijn geweest op de beslissing van [appellanten] om het nieuwe huis te kopen. Wat dit betreft rust de bewijslast op [appellanten] Het hof zal [appellanten] dan ook toelaten tot het bewijs van feiten en omstandigheden die de conclusie rechtvaardigen dat [appellanten] het nieuwe huis niet hadden gekocht als ABN AMRO het overbruggingskrediet niet had aangeboden. Om proceseconomische redenen kunnen [appellanten] zich dan tevens bij akte nader uitlaten over de omvang van de schade, nu op dit punt het debat tussen partijen onvoldoende is gevoerd en dit punt mogelijk, afhankelijk van de uitkomsten van de bewijsopdracht, alsnog aan de orde komt, waarna ABN AMRO daarop bij akte zal kunnen antwoorden. Partijen kunnen zich dan in die aktes tevens uitlaten over de hierna onder 3.10 en 3.11 genoemde onderwerpen.
3.1
ABN AMRO heeft gesteld dat [appellanten] zelf hadden moeten onderkennen dat ABN AMRO zich vergiste. Zij hadden moeten onderkennen dat in de offerte ontbrak dat zij ook nog een hypothecaire lening van € 30.000 bij ABN AMRO hadden opgenomen voor de aankoop van een garage. Het hof zal een beslissing op dit punt aanhouden totdat is komen vast te staan of, en zo ja in hoeverre, ABN AMRO gehouden is om schade te vergoeden, zodat dan kan worden geoordeeld of en in hoeverre eigen schuld grond geeft voor een vermindering van de vergoedingsplicht.
3.11
Datzelfde geldt voor de stelling van ABN AMRO dat [appellanten] niet hebben voldaan aan hun plicht om de schade te beperken, door het nieuwe huis te af te nemen in plaats van daarvan af te zien, waardoor zij hadden kunnen volstaan met het betalen van de boete en ABN AMRO daarvoor aansprakelijk stellen, hetgeen de schade zou hebben beperkt. Ook een beslissing ten aanzien van dit argument zal het hof aanhouden totdat is komen vast te staan of, en zo ja in hoeverre, ABN AMRO gehouden is om schade te vergoeden.
3. 12 Het hof zal iedere verdere beslissing aanhouden.

4.Beslissing

Het hof:
laat [appellanten] toe tot het leveren van het bewijs van feiten en omstandigheden die de conclusie rechtvaardigen dat [appellanten] het nieuwe huis niet hadden gekocht als ABN AMRO het overbruggingskrediet niet had aangeboden;
bepaalt dat als [appellanten] dit bewijs wensen te leveren door getuigen een getuigenverhoor zal plaatshebben ten overstaan van het hierbij tot raadsheer-commissaris benoemde lid van het hof, mr. D.J. Oranje, die daartoe zitting zal houden in één van de zalen van het Paleis van Justitie aan het IJdok 20 te Amsterdam op een nader te bepalen dag en uur;
verwijst de zaak naar de rol van 19 januari 2016 voor opgave door de advocaat van [appellanten] van de verhinderdata van beide partijen en de getuige(n) in de maanden februari tot en met april 2016;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. mrs. D.J. Oranje, M.P van Achterberg en A.C. van Schaick en in het openbaar door de rolraadsheer uitgesproken op 22 december 2015.