ECLI:NL:GHAMS:2015:5371

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
22 december 2015
Publicatiedatum
24 december 2015
Zaaknummer
200.173.972/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake verbeurde dwangsommen in zorgregeling na echtscheiding

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de man tegen een beschikking van de rechtbank Amsterdam, waarin een dwangsom is opgelegd voor overtredingen van een zorgregeling. De man is op 22 juli 2015 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 20 mei 2015, waarin de rechtbank een zorgregeling had vastgesteld voor de kinderen van partijen. De vrouw heeft op 7 september 2015 een verweerschrift ingediend en beide partijen hebben nadere stukken ingediend. De zaak is op 9 november 2015 ter terechtzitting behandeld, waarbij ook een vertegenwoordiger van de Raad voor de Kinderbescherming aanwezig was.

Partijen zijn op 9 juli 2004 gehuwd en hun huwelijk is op 25 april 2014 ontbonden. Uit hun huwelijk zijn twee kinderen geboren. De man verzoekt in hoger beroep om te verklaren dat hij met ingang van 28 februari 2015 geen dwangsommen meer verbeurt aan de vrouw. De vrouw verzoekt de man niet-ontvankelijk te verklaren in zijn hoger beroep en de bestreden beschikking te bekrachtigen.

Het hof oordeelt dat de man ontvankelijk is in zijn hoger beroep, ondanks de stelling van de vrouw dat het verzoek van de man niet kan worden getoetst voordat er een overtreding heeft plaatsgevonden. Het hof constateert dat de rechtbank in eerste aanleg het beginsel van hoor en wederhoor heeft geschonden, maar dat dit niet leidt tot vernietiging van de bestreden beschikking. De behandeling van de zaak wordt aangehouden in afwachting van een eventueel hoger beroep tegen een eindbeschikking van de rechtbank van 4 november 2015. Het hof heeft de partijen verzocht om het hof te informeren over de status van dit hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
Uitspraak: 22 december 2015
Zaaknummer: 200.173.972/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/13/582290 / FA RK 15-1433 (CK/PS)
in de zaak in hoger beroep van:
[de man] ,
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
advocaat: mr. C.M. Lattmann-van der Heijde te Amsterdam,
tegen
[de vrouw] ,
wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerde,
advocaat: mr. O.J.V. van Beekhof te Amsterdam.

1.Het geding in hoger beroep

1.1.
Partijen worden hierna respectievelijk de man en de vrouw genoemd.
1.2.
De man is op 22 juli 2015 in hoger beroep gekomen van een gedeelte van de beschikking van 20 mei 2015 van de rechtbank Amsterdam, met kenmerk C/13/582290 / FA RK 15-1433 (CK/PS).
1.3.
De vrouw heeft op 7 september 2015 een verweerschrift ingediend.
1.4.
De man heeft op 26 oktober 2015 nadere stukken ingediend.
1.5.
De vrouw heeft op 29 oktober 2015 en 6 november 2015 nadere stukken ingediend.
1.6.
De zaak is op 9 november 2015 ter terechtzitting behandeld.
1.7.
Ter terechtzitting zijn verschenen:
- de man, bijgestaan door zijn advocaat;
- de vrouw, bijgestaan door haar advocaat;
- mevrouw A.R.M. Azimi, vertegenwoordiger van de Raad voor de Kinderbescherming, regio Amsterdam (hierna: de Raad).

2.De feiten

2.1.
Partijen zijn op 9 juli 2004 gehuwd. Hun huwelijk is op 25 april 2014 ontbonden door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking van 22 januari 2014 in de registers van de burgerlijke stand. Uit hun huwelijk zijn geboren [kind a] (hierna [kind a] ) [in] 2006 en [kind b] (hierna: [kind b] ) [in] 2008 (hierna tezamen: de kinderen). Partijen oefenen gezamenlijk het gezag uit over de kinderen. [kind a] heeft haar hoofdverblijfplaats bij de vrouw en [kind b] bij de man.
2.2.
Bij beschikking van 2 oktober 2013 van de rechtbank Amsterdam is, voor zover thans van belang, een zorgregeling bepaald waarbij de kinderen in de even weken:
- bij de man verblijven vanaf maandag uit school tot donderdag naar school;
- bij de vrouw verblijven van donderdag uit school tot maandag naar school;
en in de oneven weken:
- bij de man verblijven van maandag uit school tot woensdag naar school;
- bij de vrouw verblijven van woensdag uit school tot zaterdag 10.00 uur;
- bij de man verblijven van zaterdag 10.00 uur tot maandag naar school;
waarbij de vrouw de kinderen op zaterdagochtend naar de man brengt. Voorts is bepaald dat de vakanties en feestdagen worden verdeeld conform hetgeen is overwogen onder 5.2.6 en 5.2.7 en is bepaald dat de man aan de vrouw een dwangsom verbeurt van € 100,- voor iedere keer dat hij gedurende de zorgtijd van de vrouw verschijnt bij activiteiten van de kinderen, conform hetgeen is overwogen onder 5.2.5, met een maximum van € 5.000,-.

3.Het geschil in hoger beroep

3.1.
Bij de bestreden beschikking is, voor zover thans van belang, bepaald dat de man een dwangsom verbeurt van € 500,- voor elke overtreding van hetgeen is bepaald bij beschikking van 2 oktober 2013 onder het vierde liggende streepje met een maximum van € 25.000,-.
3.2.
De man verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking in zoverre, voor recht te verklaren dat de man met ingang van 28 februari 2015 geen dwangsommen verbeurt aan de vrouw.
3.3.
De vrouw verzoekt de man niet-ontvankelijk te verklaren in zijn hoger beroep, dan wel het door de man verzochte af te wijzen en – naar het hof begrijpt – de bestreden beschikking te bekrachtigen en de man te veroordelen in de proceskosten van de vrouw in de procedure in hoger beroep van € 4.473,-.

4.Beoordeling van het hoger beroep

Ontvankelijkheid
4.1.
De vrouw is van mening dat de man niet-ontvankelijk moet worden verklaard in zijn hoger beroep. Volgens de vrouw kan het wel of niet verbeurd zijn van een dwangsom pas getoetst worden zodra de overtreding zich heeft voorgedaan en ontbeert het verzoek van de man om die toetsing op voorhand in zijn voordeel te laten uitvallen elke rechtsgrond. In de tweede plaats loopt de man met zijn verzoek vooruit op de eindbeschikking van de rechtbank. De bestreden beschikking betreft een tussenbeschikking en hierin is volgens de vrouw geen deelbeslissing genomen waarmee op enig punt een einde is gemaakt aan de rechtsstrijd tussen partijen, zodat de beschikking zich niet leent voor hoger beroep. Bij het bestreden besluit heeft de rechtbank beslist op het verzoek van de vrouw de dwangsom te verhogen tot € 500,- per overtreding en is iedere verdere beslissing op de overige verzoeken aangehouden. Het hof is van oordeel dat de rechtbank door deze beslissing aan het proces omtrent enig deel van het verzochte een einde heeft gemaakt. Van een dergelijke (deel)beslissing kan hoger beroep worden ingesteld. De man verzoekt voor recht te verklaren dat hij met ingang van 28 februari 2015 geen dwangsommen verbeurt. De vrouw bepleit dat de man ook om die reden niet-ontvankelijk is, nu het al dan niet verbeurd zijn van dwangsommen pas kan worden getoetst zodra een gestelde overtreding zich heeft voorgedaan. Naar de letter van het verzoek bezien, heeft de vrouw daarmee gelijk, nu de man hiermee een executiegeschil opwerpt als bedoeld in artikel 438 Rv, hetgeen volgens die bepaling moet worden aangebracht bij de (voorzieningenrechter in de) rechtbank. Gelet evenwel op de door de man ter zitting in hoger beroep in dit verband gegeven toelichting, begrijpt het hof het verzoek van de man aldus dat hij evenals in eerste aanleg verzoekt om te bepalen dat de bij beschikking van 2 oktober 2013 opgelegde dwangsom met ingang van 28 februari 2015 niet meer wordt opgelegd, met vernietiging van de bestreden beschikking in zoverre. De man is dan ook ontvankelijk in zijn hoger beroep.
Hoor en wederhoor
4.2.
In verband met de stelling van de man dat het beginsel van hoor en wederhoor geschonden is, nu hij niet in de gelegenheid is gesteld te reageren op de door de vrouw na afloop van de mondelinge behandeling in eerste aanleg ingediende brief bij de rechtbank, overweegt het hof als volgt. Blijkens de bestreden beschikking heeft de rechtbank na afloop van de mondelinge behandeling een brief van 28 april 2015 ontvangen van de vrouw waarop de man niet heeft gereageerd. Tussen partijen staat vast dat de man door de rechtbank niet in de gelegenheid is gesteld om op deze brief te reageren. De rechtbank heeft in de bestreden beschikking bepaald dat op deze brief geen acht geslagen wordt, behoudens de melding dat de man op 22 april 2015 bij een hockeywedstrijd in de zorgtijd van de vrouw aanwezig is geweest. De rechtbank overweegt onder rechtsoverweging 5 dat uit het schrijven van de vrouw van 28 april 2015 blijkt dat de man op 22 april 2015 in de zorgtijd van de vrouw en zonder haar toestemming aanwezig was bij een hockeywedstrijd van een van de dochters, dat de man dit niet heeft betwist en dat de rechtbank het noodzakelijk acht dat daarom een deel van het verzoek van de vrouw reeds wordt toegewezen en dat de bij beschikking van 2 oktober 2013 bepaalde dwangsom zal worden verhoogd naar € 500,- per keer met een maximum van € 25.000,-. Vaststaat dat de rechtbank haar beslissing heeft genomen met als redengeving de inhoud van (een gedeelte van) de brief van de vrouw terwijl de man niet in de gelegenheid is gesteld om op deze brief te reageren. Onder die omstandigheden kon de rechtbank het gestelde in voornoemde brief van de vrouw niet als onweersproken aanmerken. Het hof is van oordeel dat het voorgaande leidt tot de conclusie dat er sprake is geweest van schending van het beginsel van hoor en wederhoor en dat de man in zijn processuele belangen is geschaad. Dit laat evenwel onverlet dat het hoger beroep er mede toe strekt fouten en omissies in eerste aanleg te herstellen. Een en ander kan dan ook niet leiden tot vernietiging van de bestreden beschikking, reeds nu de man in hoger beroep wel in staat is geweest zich over meer bedoelde brief uit te laten.
Aanhouding
4.3.
Het hof overweegt dat op 4 november 2015 een eindbeschikking is gegeven door de rechtbank Amsterdam waarin onder meer is bepaald dat de man niet–ontvankelijk is in zijn verzoek tot het niet langer van toepassing laten zijn van de op overtreding van het contactverbod gestelde dwangsommen, onverminderd de beschikkingen van 2 oktober 2013 en 20 mei 2015, en waarin is bepaald dat de man een dwangsom verbeurt van € 500,- voor elke overtreding van het contactverbod zoals dat is bepaald bij de beschikking met verwijzing naar overweging 3.3 en 3.4, met een maximum van € 25.000,-. Ter zitting in hoger beroep heeft de man desgevraagd verklaard dat hij nog niet weet of hij van deze beschikking hoger beroep zal instellen en dat hij dit nog met zijn advocaat moet bespreken. Nu aan (de toetsing van) beide beslissingen van de rechtbank deels dezelfde feiten en omstandigheden ten grondslag liggen, ligt een gezamenlijke behandeling van onderhavige zaak en een (eventueel) hoger beroep van de eindbeschikking naar het oordeel van het hof voor de hand. Het hof ziet dan ook aanleiding om de behandeling van onderhavige zaak aan te houden in afwachting van een eventueel door de man (of door de vrouw) in te stellen hoger beroep van de eindbeschikking van 4 november 2015 van de rechtbank. Het hof overweegt voorts dat gebleken is dat partijen sinds geruime tijd verwikkeld zijn in een hevige strijd over de zorgregeling en dat zij elkaar diskwalificeren als ouder. Deze situatie is zeer spanningsvol, heeft zijn weerslag op de kinderen en is daarmee zeer belastend voor de kinderen. De Raad heeft naar aanleiding hiervan ter zitting in hoger beroep verklaard dat de Raad voornemens is om te onderzoeken of er een beschermingsonderzoek naar de kinderen zal worden uitgevoerd. In dit verband is ter zitting in hoger beroep ook door het hof met partijen de mogelijkheid van een ouderschapsonderzoek besproken. De man is daarmee akkoord gegaan. De vrouw heeft verklaard dat alvorens zij deelneemt aan een ouderschapsonderzoek eerst een psychiatrisch onderzoek dient te worden afgenomen bij de man door een specialist op het gebied van narcisme. De vrouw heeft verder verklaard dat zij bereid is om eveneens een psychiatrisch onderzoek te ondergaan. Het hof ziet op grond van hetgeen uit het dossier en het verhandelde ter zitting in hoger beroep naar voren is gekomen onvoldoende aanknopingspunten om dergelijke onderzoeken te gelasten. Het staat partijen uiteraard vrij om, bijvoorbeeld gedurende de aanhouding van de behandeling onderhavige zaak, op eigen initiatief onderzoeken te laten uitvoeren.
Indien geen hoger beroep tegen de beschikking van 4 november 2015 wordt ingesteld, zal het hof in de onderhavige zaak na ommekomst van na te melden pro forma-aanhoudingstermijn een eindbeschikking geven.
4.4.
Dit leidt tot de volgende beslissing.

5.Beslissing

Het hof:
alvorens verder te beslissen:
houdt de behandeling van de zaak
pro formaaan tot
zondag 21 februari 2016;
verzoekt partijen het hof één week voor die datum te informeren of hoger beroep is ingesteld tegen de beschikking van 4 november 2015 van de rechtbank Amsterdam;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze beschikking is gegeven door mrs. A. van Haeringen, J.F.A.M. Graafland-Verhaegen en J. Louwinger-Rijk in tegenwoordigheid van mr. S.E. Harenberg als griffier, en in het openbaar uitgesproken op 22 december 2015.