Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.Het geding in hoger beroep
2.De feiten
3.Het geschil in hoger beroep
4.Beoordeling van het hoger beroep
5.Beslissing
pro formaaan tot
zondag 21 februari 2016;
Gerechtshof Amsterdam
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de man tegen een beschikking van de rechtbank Amsterdam, waarin een dwangsom is opgelegd voor overtredingen van een zorgregeling. De man is op 22 juli 2015 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 20 mei 2015, waarin de rechtbank een zorgregeling had vastgesteld voor de kinderen van partijen. De vrouw heeft op 7 september 2015 een verweerschrift ingediend en beide partijen hebben nadere stukken ingediend. De zaak is op 9 november 2015 ter terechtzitting behandeld, waarbij ook een vertegenwoordiger van de Raad voor de Kinderbescherming aanwezig was.
Partijen zijn op 9 juli 2004 gehuwd en hun huwelijk is op 25 april 2014 ontbonden. Uit hun huwelijk zijn twee kinderen geboren. De man verzoekt in hoger beroep om te verklaren dat hij met ingang van 28 februari 2015 geen dwangsommen meer verbeurt aan de vrouw. De vrouw verzoekt de man niet-ontvankelijk te verklaren in zijn hoger beroep en de bestreden beschikking te bekrachtigen.
Het hof oordeelt dat de man ontvankelijk is in zijn hoger beroep, ondanks de stelling van de vrouw dat het verzoek van de man niet kan worden getoetst voordat er een overtreding heeft plaatsgevonden. Het hof constateert dat de rechtbank in eerste aanleg het beginsel van hoor en wederhoor heeft geschonden, maar dat dit niet leidt tot vernietiging van de bestreden beschikking. De behandeling van de zaak wordt aangehouden in afwachting van een eventueel hoger beroep tegen een eindbeschikking van de rechtbank van 4 november 2015. Het hof heeft de partijen verzocht om het hof te informeren over de status van dit hoger beroep.