In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de vader tegen een beschikking van de kinderrechter in Amsterdam, waarin de machtiging tot uithuisplaatsing van zijn kinderen is verlengd. De vader is op 2 juli 2015 in hoger beroep gekomen van de beschikking van 21 mei 2015, waarin de kinderen onder toezicht zijn gesteld en een machtiging tot uithuisplaatsing is verleend. De kinderrechter heeft de machtiging tot uithuisplaatsing verlengd tot 3 juni 2016. De vader verzoekt het hof om deze verlenging te vernietigen, terwijl de gecertificeerde instelling (GI) verzoekt om de vader niet-ontvankelijk te verklaren of zijn verzoek af te wijzen.
Tijdens de zittingen is gebleken dat de kinderen sinds hun uithuisplaatsing in verschillende pleeggezinnen hebben gewoond. De vader stelt dat hij inmiddels samenwoont met een nieuwe partner en dat de hulpverlening in zijn thuissituatie kan plaatsvinden. De GI betwist dit en stelt dat de vader niet in staat is om de kinderen de stabiliteit te bieden die zij nodig hebben. De Raad voor de Kinderbescherming heeft aangegeven dat er opnieuw onderzoek moet worden gedaan naar het perspectief van de kinderen, gezien de gewijzigde omstandigheden.
Het hof oordeelt dat het noodzakelijk is om nader onderzoek te verrichten naar de mogelijkheden van een terugplaatsing van de kinderen bij de vader. Het hof houdt de zaak aan tot 17 maart 2016, zodat de GI dit onderzoek kan uitvoeren en de voortgang kan rapporteren. De beslissing van het hof is openbaar uitgesproken op 22 december 2015.