ECLI:NL:GHAMS:2015:524

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
24 februari 2015
Publicatiedatum
23 februari 2015
Zaaknummer
200.150.942/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vaststellingsovereenkomst met minderjarige na verduistering in dienstbetrekking

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellante] tegen een vonnis van de kantonrechter in Amsterdam. [appellante] was als kassière in dienst bij HEMA B.V. en is ontslagen op staande voet wegens verduistering. HEMA vorderde betaling van een schadebedrag van € 12.047,46, dat voortkwam uit de verduistering van goederen ter waarde van € 13.000,-. [appellante] betwistte de hoogte van het bedrag en stelde dat zij onder druk had getekend voor de afbetalingsovereenkomst. De kantonrechter heeft de vordering van HEMA toegewezen, maar de buitengerechtelijke kosten gematigd. In hoger beroep heeft het hof de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat [appellante] niet voldoende had onderbouwd dat zij onder druk was gezet bij het ondertekenen van de verklaring. Het hof oordeelde dat de overeenkomst tot afbetaling rechtsgeldig was en dat de moeder van [appellante] de overeenkomst niet had vernietigd. Het hof bekrachtigde het vonnis van de kantonrechter en verwees [appellante] in de kosten van het geding in hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team II
zaaknummer : 200.150.942/01
zaaknummer rechtbank Amsterdam : CV 13-16586
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 24 februari 2015
inzake
[appellante],
wonend te [woonplaats],
appellante,
advocaat: mr. W.H. Boomstra te Amsterdam,
tegen
HEMA B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
geïntimeerde,
advocaat: mr. E.T. van den Hout te Amsterdam.

1.Het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna [appellante] en Hema genoemd.
[appellante] is bij dagvaarding van 10 juni 2014 in hoger beroep gekomen van de kantonrechter in de rechtbank Amsterdam (hierna: de kantonrechter) van 18 maart 2014, onder bovenvermeld zaaknummer gewezen tussen Hema als eiseres en [appellante] als gedaagde.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven, met een productie;
- memorie van antwoord, met een productie, alsmede een akte van depot (memorystick);
Ten slotte is arrest gevraagd.
[appellante] heeft geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en alsnog de vordering van Hema zal afwijzen, met beslissing over de proceskosten.
Hema heeft geconcludeerd tot bekrachtiging van het bestreden vonnis, met beslissing over de proceskosten.

2.Feiten

De kantonrechter heeft in het bestreden vonnis onder 1 sub a tot en met j de feiten vastgesteld die hij tot uitgangspunt heeft genomen. Deze feiten zijn in hoger beroep niet in geschil en dienen derhalve ook het hof als uitgangspunt.

3.Beoordeling

3.1
Het gaat in deze zaak om het volgende.
a. [appellante] (geboren op 12 oktober 1993) is op 29 november 2008
bij Hema (vestiging Osdorpplein in Amsterdam) als kassière in dienst getreden.
b. Op 28 mei 2011 heeft [appellante] voor de ontvangst van de huisregels van de Hema getekend. In die huisregels is onder meer opgenomen dat diefstal en fraude in principe leiden tot een beëindiging van het dienstverband en aangifte bij de politie.
c. Hema heeft een gemis aan inkomsten uit de verkoop van mode artikelen geconstateerd, waarna een onderzoek is ingesteld, waarbij onder meer camera’s ter hoogte van de kassières zijn geplaatst. Uit de beelden, die op 21 mei 2011 en 23 juli 2011 met die camera’s zijn opgenomen, is gebleken dat [appellante] bij een tweetal klanten een grote hoeveelheid mode artikelen niet heeft afgerekend. [appellante] is hierover op zaterdag 6 augustus 2011 door de bedrijfsrechercheur [V], in het bijzijn van de HR adviseur [X], gehoord. Van dit gesprek is een verslag gemaakt dat door [appellante] is ondertekend. In dat verslag is onder meer het volgende opgenomen:
U vertelt dat u onderzoek heeft gedaan naar het meegeven van goederen, naar
aanleiding van de hoge derving op de mode afdeling. Naar aanleiding van dit
onderzoek wilt u een gesprek met mij omdat u gezien heeft dat ik op onder andere 23
juli 2011 goederen aan twee vrouwen meegeef zonder deze goederen te laten betalen.
(..…) Ik (…) heb inderdaad veelvuldig tassen vol goederen zonder te betalen meegegeven. Ik ben hier vorig jaar augustus 2010 mee begonnen. (…) Ik ben hier dan ook mee begonnen door mijn nicht langs te laten komen en gaf haar dan goederen mee. (…) Op een gegeven moment kwam mijn buurvrouw ook in beeld en die nam zelfs haar zus mee. (…) Verder ben ik heel eerlijk naar u toe en wil u dan ook vertellen dat ik zelf ook goederen reserveerde en deze dan aan het einde van de dag meenam. (…) Ik denk dat zij gemiddeld 3 zaterdagen per maand kwamen. Ik gaf gemiddeld zo’n € 350,00 aan goederen mee. Ik gaf hen dan ook minimaal 36 keer het afgelopen jaar goederen mee aan hen. In het totaal praten we dan over zo’n € 12.600,00. (…) Ik ben bereid om het totale bedrag (…) terug te betalen middels inhouding van mijn nog te genieten salaris en of vakantietegoeden, voor het resterende openstaande bedrag ben ik bereid een terugbetalingsregeling te treffen.
d. Op 6 augustus 2011 heeft [appellante] de door haar handgeschreven verklaring ondertekend, inhoudend onder meer:
Ik, [appellante], verklaar hierbij goederen te hebben weggegeven. Ook zelf heb ik
goederen meegenomen. Het weggeven van goederen zal gaan over 3 keer in de maand. In een jaar is dat dan 36 keer. Dat is 350 euro gemiddeld. (…) Schuldbedrag
€ 12.500,00.
e. Op 6 augustus 2011 heeft [appellante] voorts een afbetalingsovereenkomst getekend. In deze overeenkomst erkent [appellante] aan Hema € 13.000,00 (incl. € 500,00
kosten van het fraude onderzoek) schuldig te zijn. Hema is door haar gemachtigd om
eind augustus 2011 eenmalig € 500,00 van de bankrekening van [appellante] af te
schrijven en vanaf oktober 2011 maandelijks € 75,00 via haar bankrekening te incasseren.
f. Vervolgens is [appellante] op staande voet ontslagen. Dit ontslag op staande voet is
aan haar bevestigd bij brief van 6 augustus 2011. Voorts is [appellante] in deze brief
aansprakelijk gesteld voor de door Hema geleden en te lijden schade. De brief
van 6 augustus 2011 is aan [appellante] overhandigd en zij heeft de brief voor gezien
getekend.
g. Op 8 augustus 2011 heeft [R] van R&F Investigations namens Hema
jegens [appellante] aangifte gedaan wegens verduistering in dienstbetrekking in de periode vanaf zaterdag 31 juli 2010 omstreeks 9.00 uur en zaterdag 8 augustus 2011omstreeks 10.15 uur bij de Hema vestiging aan het Osdorpplein in Amsterdam. Van deze aangifte is een proces-verbaal opgemaakt, waarin onder meer het navolgende is opgenomen:
Naar aanleiding van een hoge derving op de mode afdeling en het gegeven dat er
regelmatig kasverschil was op de kassa’s 6 en 7 bij Hema Osdorpplein zijn wij een
onderzoek gestart naar deze kasverschillen. Tijdens ons onderzoek bleek dat verdachte
[appellante] goederen meegaf aan bekenden. Vervolgens zijn wij op zaterdag 06-08-2011 met haar in gesprek gegaan en hebben haar geconfronteerd met onze bevindingen. Zij gaf in dit gesprek aan dat zij inderdaad veelvuldig sinds vorig jaar augustus 2010 goederen meegaf aan haar nicht, buurvrouw en de zus van haar buurvrouw zonder dat zij hiervoor hoefde te betalen. Tevens gaf zij aan dat zij regelmatig zelf goederen zonder te betalen wegnam. Zij deed dit door na het verlaten van de personeelsingang weer via de klanteningang de winkel in te lopen en dan de door haar klaargelegde goederen wegnam bij de kassa ‘s. Uit het gesprek bleek dat zij gedurende die tijd voor een bedrag van in totaal € 12.500,00 aan goederen had meegegeven en zelf meegenomen had zonder hiervoor te betalen.
h. Bij brieven van 13 oktober 2011 en 27 oktober 2011 is [appellante] bericht dat zij
de met Hema overeengekomen betalingsregeling van € 75,00 per maand niet is nagekomen. Zo is een termijnbetaling op 8 oktober 2011 gestorneerd. Hema
heeft aangekondigd dat als [appellante] niet binnen 5 dagen alsnog deze termijnbetaling zou voldoen de betalingsregeling zou vervallen, waarna de restantschuld van € 12.047,46 ineens opeisbaar zou worden.
i. De incasso gemachtigde van Hema heeft [appellante] bij brieven van 15
november 2011, 12 december 2011, 2 januari 2012 en 11 juni 2013 gesommeerd de restantschuld van € 12.047,46, vermeerderd met de wettelijke rente en de buitengerechtelijke incassokosten, te voldoen.
j. Het openbaar ministerie heeft [appellante] voor de verduistering/diefstal van de mode
artikelen bij Hema strafrechtelijk vervolgd, waarna zij in hoger beroep door het
gerechtshof Amsterdam is veroordeeld tot een werkstaf van 80 uur te vervangen
door 40 dagen jeugddetentie.
3.2
In eerste aanleg heeft Hema gevorderd [appellante] te veroordelen tot betaling van:
- € 12.047,46, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 27 juli 2013;
- € 801,46 aan wettelijke rente tot en met 27 juli 2013;
- € 800,- aan buitengerechtelijke kosten alsmede de proceskosten.
Hema heeft daaraan ten grondslag gelegd dat [appellante] tijdens haar dienstverband voor in totaal € 13.000,- aan goederen heeft ontvreemd en zich jegens Hema bij overeenkomst van 6 augustus 2011 heeft verplicht tot terugbetaling in termijnen van de door Hema geleden schade van € 13.000,- en dat, doordat [appellante] nalatig is in haar betalingsverplichting op grond van de overeenkomst, het restantschadebedrag opeisbaar is geworden.
3.3
De kantonrechter heeft de vordering toegewezen, zij het dat hij de buitengerechtelijke kosten heeft gematigd tot € 400,-. Tegen deze beslissing en de daaraan ten grondslag gelegde motivering komt [appellante] met één grief op.
3.4
[appellante] voert ter toelichting op haar grief het volgende aan. Zij betwist dat zij goederen ter waarde van ongeveer € 13.000,- heeft ontvreemd. Zij voelde zich bij het tekenen van haar verklaring onder druk gezet en heeft niet kunnen overzien wat zij heeft getekend. Zij was toen minderjarig. Zij heeft de verklaring niet in vrijheid ondertekend omdat haar is voorgehouden dat zij pas na de ondertekening mocht vertrekken. Primair is sprake van een nietige rechtshandeling. Bovendien is niet inzichtelijk hoe de vordering is opgebouwd. Voor zover zou komen vast te staan dat de rechtshandeling van [appellante] als minderjarige wel rechtsgeldig is heeft de moeder van [appellante] daags na de ondertekening aangegeven het niet eens te zijn met de gang van zaken en zich afgevraagd of dit wel een rechtsgeldige wijze van handelen was. Uit de schriftelijke verklaring van haar moeder, die [appellante] als productie bij de memorie van grieven heeft gevoegd, kan worden afgeleid dat de rechtshandeling door de moeder is vernietigd. [appellante] is daarom niet verplicht tot terugbetaling van € 13.000,-.
3.5
Dat [appellante] daadwerkelijk bij het tekenen van de verklaring onder druk is gezet (en dat te dezen sprake was van meer dan een gevoel), en dat zij de verklaring niet in vrijheid heeft ondertekend is door Hema betwist en door [appellante] onvoldoende onderbouwd. Zo heeft zij niet aangegeven door wie die beweerdelijke druk zou zijn uitgeoefend, noch heeft zij deze druk nader geconcretiseerd. Zij heeft niet gesteld dat de woorden in de verklaring, waaronder de hoogte van het weggenomen bedrag, niet (spontaan) uit haar mond zijn gekomen. Evenmin heeft zij voldoende onderbouwd dat en waarom zij, als de verklaring in strijd met de waarheid was, desondanks tot ondertekening daarvan is overgegaan en niet om een aanpassing heeft gevraagd. Het hof gaat er daarom van uit dat haar verklaring wel naar waarheid is.
3.6
Het hof overweegt voorts dat de overeenkomst tot afbetaling voortvloeit uit de constatering door Hema dat [appellante] tijdens haar werkzaamheden goederen van Hema had verduisterd en uit de eerdergenoemde bekennende verklaring van [appellante] hierover, alsmede een door haar zelf op schrift gestelde verklaring. In de vervolgens opgestelde overeenkomst, die Hema en [appellante] hebben getekend, is uitgegaan van de verklaring en schattingen van [appellante] met betrekking tot de frequentie van de verduisteringen en de daarmee verband houdende bedragen. In zoverre is dan ook, anders dan [appellante] stelt, voldoende duidelijk hoe de vordering van Hema is opgebouwd. [appellante] is nimmer op haar verklaringen teruggekomen, ook niet toen zij kort na de ondertekening van de overeenkomst meerderjarig was geworden. Zij is voor haar strafbare gedragingen veroordeeld en heeft evenmin gegevens uit het strafdossier overgelegd waaruit kan worden afgeleid dat het daadwerkelijk schadebedrag minder is dan in de overeenkomst is vermeld. Zij heeft in hoger beroep ook niet gesteld en onderbouwd dat en waarom een ander schadebedrag zou moeten gelden en welk bedrag dit zou betreffen. Net zo min als in eerste aanleg heeft [appellante] derhalve in hoger beroep onderbouwd dat zij met de ondertekening van de overeenkomst niet overeenkomstig haar wil heeft verklaard of, voor zover er een discrepantie tussen haar wil en verklaring zou zijn, dat Hema er niet gerechtvaardigd op mocht vertrouwen dat zij overeenkomstig haar wil verklaarde. Van een nietige of op grond van een wilsgebrek vernietigbare rechtshandeling is geen sprake.
3.7
Dat de moeder van [appellante] de rechtshandeling heeft vernietigd wegens onbekwaamheid van [appellante], kan niet worden aangenomen. Hema heeft betwist dat zij het voornoemde schrijven van de moeder van [appellante] heeft ontvangen. In dat verband heeft [appellante] ook niet met zoveel woorden verklaard dat dit schrijven is verzonden aan Hema. [appellante] heeft ook geen bewijsaanbod op dit punt gedaan. Wanneer daarbij in aanmerking wordt genomen dat zij evenmin heeft uitgelegd waarom - ondanks dat zij in eerste aanleg uitdrukkelijk in de gelegenheid is gesteld een dergelijke verklaring over te leggen, maar dit heeft verzuimd - zij eerst in dit stadium in hoger beroep de genoemde schriftelijke verklaring van haar moeder heeft overgelegd, moet de conclusie zijn dat niet is komen vast te staan dat de overeenkomst is vernietigd.
3.8
De grief faalt op alle onderdelen. Het vonnis waarvan beroep zal worden bekrachtigd. [appellante] zal als in het ongelijk gestelde partij worden verwezen in de kosten van het geding in appel.

4.Beslissing

Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
veroordeelt [appellante] in de kosten van het geding in hoger beroep, tot op heden aan de zijde van Hema begroot op € 704,- aan verschotten en € 894,- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.E. Molenaar, L.A.J. Dun en D. Kingma en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 24 februari 2015.