Het hof overweegt als volgt.
Voor zover [Y] een grief heeft gericht tegen de gang van zaken in eerste aanleg gaat het hof hieraan voorbij, nu het hoger beroep er mede toe dient fouten en omissies in eerste aanleg te herstellen. [Y] heeft in hoger beroep voldoende de mogelijkheid gekregen om haar bezwaren kenbaar te maken en haar standpunt toe te lichten.
Het hof stelt op grond van de stukken en het ter zitting verhandelde vast dat de situatie van [Y] sinds het indienen van het inleidend verzoekschrift tot de ondercuratelestelling door WSJ enigszins is gewijzigd. Zij woont inmiddels met haar ouders in een voor haar geschikte woning op de begane grond, zodat de zorgen van WSJ over de woonsituatie van [Y] niet langer aan de orde zijn. Voorts is gebleken dat [Y] in de periode van 27 januari 2014 tot heden vier dagen per week werkzaam is geweest als vrijwilligster bij de [stichting] , waar zij onder meer de administratie heeft bijgehouden. Blijkens het overgelegde getuigschrift van de [stichting] is het verloop van het vrijwilligerswerk succesvol en volgt [Y] thans een basiscursus vertrouwenspersoon aldaar.
Het hof acht op grond van de stukken en het ter zitting verhandelde onvoldoende aannemelijk geworden dat [Y's] lichamelijke en geestelijke toestand haar in die mate beperkt dat aan [Y] haar handelingsbekwaamheid zou moeten worden ontnomen.
Het hof acht een beschermingsmaatregel ten behoeve van [Y] echter wel noodzakelijk. Het hof laat daarbij meewegen dat [Y] een verstandelijke beperking heeft en een ernstige stofwisselingsziekte. Daarbij komt dat [Y] (evenals haar ouders) nog steeds behoorlijk geïsoleerd is en derhalve naar verwachting niet de benodigde begeleiding geheel vrijwillig zal organiseren en accepteren. Zoals uit het onder 1.5 genoemde verslag met bijlagen van de curator blijkt, is het de curator niet gelukt om contact met [Y] te krijgen om haar financiële situatie nader toe te lichten, omdat [Y] niet met hem in gesprek wenste te gaan. Uit het verslag blijkt voorts dat de curator een beheer- en leefgeldrekening heeft geopend waarvan de vaste lasten werden betaald en dat wekelijks leefgeld is overgemaakt, dat echter niet is opgenomen door [Y] . Ter zitting in hoger beroep is gebleken dat [Y] niet op de hoogte was van het feit dat er leefgeld ten behoeve van haar op een rekening werd gestort. Ook verder is niet gebleken dat [Y] enig inzicht heeft in haar financiële situatie. Het hof acht [Y] dan ook niet in staat haar financiële zaken zelf behoorlijk te beheren. Gelet op het vorenstaande ziet het hof aanleiding over te gaan tot instelling van een bewind over de goederen die [Y] toebehoren of zullen toebehoren als bedoeld in artikel 1:431 lid 1 BW.
Het hof acht voorts aannemelijk geworden dat [Y] ook begeleiding behoeft bij de waarneming van haar belangen van niet-vermogensrechtelijke aard. Zij heeft als gevolg van haar ziekte medische hulp nodig en verdere begeleiding. [Y] heeft deze begeleiding tot haar achttiende ontvangen in het kader van de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing. Het hof ziet derhalve tevens aanleiding over te gaan tot instelling van een mentorschap, als bedoeld in artikel 1:450 lid 1 BW.
Het voorgaande leidt ertoe dat het hof de bestreden beschikking zal vernietigen en het inleidend verzoek tot ondercuratelestelling van [Y] alsnog zal afwijzen. Het hof overweegt in dit verband, ten overvloede, dat ingevolge het bepaalde in artikel 1:384 BW de taak van de curator de dag na deze uitspraak een einde neemt en de inmiddels door hem of met zijn toestemming verrichte handelingen voor [Y] verbindend blijven.