Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.Het geding in hoger beroep
Voor het verloop van het geding in hoger beroep tot die dag verwijst het hof naar dat arrest.
2.Beoordeling
[appellante] kreeg de gelegenheid om door middel van getuigen te bewijzen haar stelling dat de geldlening groot € 27.000,- vóór 6 december 2008 door middel van contante betalingen is afgelost.
Het hof heeft verder geoordeeld dat [geïntimeerde] voldoende heeft gesteld en toereikend bewijs heeft bijgebracht om te aanvaarden dat de kasopnamen groot € 263.850,- aan [appellante] ten goede zijn gekomen. [appellante] kreeg de gelegenheid om door middel van tegenbewijs het door [geïntimeerde] bijgebrachte bewijs te ontzenuwen.
Haar moeder hield in een schriftje bij hoeveel er was afgelost. Dat schriftje is bij gelegenheid van de verhuizing van [de moeder] naar [het zorgcentrum] kwijtgeraakt.
Alleen aan de verklaringen van [appellante] en haar echtgenoot valt bewijs te ontlenen.
De verklaring van [appellante] heeft beperkte bewijsbetekenis. Op de voet van het bepaalde in artikel 164 lid 2 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) kan haar verklaring omtrent door haar te bewijzen feiten geen bewijs in haar voordeel opleveren, tenzij die verklaring strekt ter aanvulling van onvolledig bewijs.
Hij heeft uit eigen wetenschap over een klein deel van de aflossingen kunnen verklaren, de rest van zijn verklaring is van horen zeggen. Daarbij komt dat hij als getuige aanvankelijk geen enkele eigen herinnering had aan aflossingen en pas gaandeweg daarover is gaan verklaren; dat doet af aan de geloofwaardigheid van zijn verklaring.
€ 1.000,- of € 3.000,-. Ook heeft zij geld beschikbaar gesteld voor een etentje in een wokrestaurant en heeft zij geld gegeven voor [appellante] voor een verjaarscadeau.
Tussen de verklaringen en in de verklaringen zitten verschillen die ogenschijnlijk niet veel om het lijf hebben, omdat zij zich afspelen op detailniveau. Toch vallen die verschillen op, omdat zij betrekking hebben op details van gewicht. Bovendien zijn er in de loop van het geding in eerste aanleg en hoger beroep telkens nieuwe verschillen opgetreden.
Zowel [appellante] als haar echtgenoot heeft verklaard dat [de moeder] contant geld ter beschikking heeft gesteld om een etentje in een wokrestaurant te bekostigen. In het overzicht van hetgeen op de bankrekening van [de moeder] is voorgevallen in de jaren 2005 tot en met 2008 wordt vermeld dat op 8 januari 2007 een bedrag groot € 119,-, op 11 februari 2008 een bedrag groot € 161,85 en op 18 februari 2008 een bedrag van € 251,- is afgeboekt ten gunste van [wokrestaurant] . Zonder toelichting, die ontbreekt, heeft het er daarom alle schijn van dat het etentje in het wokrestaurant niet met contant geld is betaald.
[J] heeft als getuige voor zijn rekening genomen dat contante opnamen altijd gebeurden als zijn vrouw, zijn schoonmoeder en hij een zogenoemd ‘rondje’ gingen maken. Hetgeen [M] heeft verklaard over de door hem bijgewoonde pinopname, past niet goed in dat scenario. In het bijzonder het onderdeel van die laatste verklaring dat inhoudt dat [de moeder] zelf met behulp van een rollator naar een pinautomaat in [a] kon lopen, roept vragen op, met name de vraag waarom zij, anders dan in werkelijkheid is gebeurd, niet telkens dichtbij haar woonhuis in [a] heeft gepind, al of niet met hulp van haar dochter [appellante] .
Dat betekent dat haar derde en laatste grief faalt.
[appellante] heeft in haar memorie van grieven aangeduid dat de omstreden nalatenschap niet toereikend is om de door [geïntimeerde] verlangde uitkering te doen. Zij heeft betwist gehouden te zijn om uit eigen middelen betalingen te doen aan [geïntimeerde] .
Nu [appellante] bovengenoemd oordeel van de rechtbank in hoger beroep verder niet aan de orde heeft gesteld, zal het hof aan haar bezwaar voorbijgaan.
De stellingen van [appellante] bieden onvoldoende houvast voor de veronderstelling dat het op de weg van [geïntimeerde] had gelegen om beslaglegging achterwege te laten.
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven voor zover het inhoudt dat de vergoedingsvordering groot in totaal € 648,12 van [geïntimeerde] is afgewezen. In zoverre zal het hof opnieuw recht doen en [appellante] tot betaling veroordelen.
3.Slotsom
In het incidenteel hoger beroep zal het hof de proceskosten compenseren, omdat [appellante] en [geïntimeerde] over en weer in het ongelijk zijn gesteld.