3.1Het gaat in deze zaak – samengevat en voor zover van belang – om het volgende.
3.1.1[appellant] is sinds 11 december 1997 eigenaar van het appartementsrecht plaatselijk bekend als [adres 1] te Amsterdam. [A] is sinds april 2008 eigenaar van het appartementsrecht plaatselijk bekend als [adres 2] en gelegen boven het appartement van [appellant] . Beide appartementen behoren tot het in 1998 opgeleverde appartementencomplex [Y] .
3.1.2De notariële splitsingsakte van 26 november 1997, waarbij een deel van het complex in appartementsrechten is gesplitst en tevens de VvE is opgericht (hierna: de splitsingsakte), houdt, voor zover hier van belang, het volgende in:
1. Iedere eigenaar en gebruiker heeft het recht op uitsluitend gebruik van zijn privé gedeelte mits hij aan de andere eigenaars en gebruikers geen onredelijke hinder toebrengt.
(…)
7. De vloerbedekking van de privégedeelten dient van een zodanige samenstelling te zijn dat contactgeluiden zoveel mogelijk worden tegengegaan. Behoudens toepassing in sanitaire ruimten is zogenaamde harde vloerbedekking slechts toegestaan indien deze zodanig wordt aangebracht dat de vloerbedekking niet in rechtstreeks contact staat met de ondervloer en/of de wanden en contactgeluidsisolatie van Ico tien (10) decibel of meer gewaarborgd wordt. Met name is het niet toegestaan parket of in andere dan in sanitaire ruimten, stenen vloeren aan te brengen, tenzij dit geschiedt op zodanige wijze dat naar het oordeel van het bestuur geen onredelijke hinder kan ontstaan voor de overige eigenaars en/of gebruikers.”
[appellant] en [A] zijn beide lid van de VvE.
3.1.3In het appartement van [A] is door de vorige eigenaar parket aangebracht met een ondervloer van het type/merk Kombifloor 19.
3.1.4In 2007 heeft [appellant] aan De Vereniging verzocht zodanige maatregelen te nemen dat zou worden voldaan aan de norm zoals neergelegd in artikel 17 lid 7 van het splitsingsreglement.
3.1.5Tijdens de vergadering van 14 mei 2007 heeft de VvE met meerderheid van stemmen ( [appellant] heeft als enige tegengestemd) besloten dat de contactgeluidsisolatienorm van 10 dB, zoals vermeld in artikel 17 lid 7 van de splitsingsakte, moet worden toegepast op de door de bewoner aangebrachte vloerbedekking en dat de eigenschappen van de betonnen ondervloer hierbij buiten beschouwing blijven. In deze besluitvorming heeft de VvE een door het bureau [E] opgesteld rapport uit maart 2007 betrokken. Dit rapport is opgesteld in opdracht van de vorige eigenaar van het appartement van [A] (met medewerking van [appellant] ). Ten tijde van het besluit van de VvE waren de feitelijke meetgegevens niet bijgevoegd.
3.1.6[appellant] heeft met betrekking tot het besluit van 14 mei 2007 een verzoek tot vernietiging respectievelijk nietigverklaring ingediend bij de kantonrechter te Amsterdam. Dat verzoek is afgewezen bij beschikking d.d. 24 oktober 2007. In deze beschikking heeft de kantonrechter onder meer het volgende overwogen:
4. Kern van het geschil dat partijen allereerst verdeeld houdt is het antwoord op de vraag of in artikel 17 lid 7 van het splitsingsreglement wordt bedoeld te garanderen dat de contactgeluidsisolatienorm van 10 dB alleen betrekking heeft op de vloerbedekking, zoals VVE betoogt, dan wel dat bij die beoordeling zowel de vloerbedekking als de betonnen vloer dient te worden betrokken en de resultante daarvan 10 dB dient te bedragen, zoals [appellant] stelt.
(…)
6. Op grond van de taalkundige uitleg van genoemd artikel in het splitsingsreglement is de uitleg van de VVE naar het oordeel van de kantonrechter het meest geïndiceerd. In lid 7 wordt immers alleen gesproken over de samenstelling van de vloerbedekking en komt de combinatie van vloerbedekking en betonvloer niet voor. Aangegeven wordt dat de samenstelling zodanig dient te zijn dat contactgeluiden zo veel mogelijk worden tegengegaan. Vervolgens wordt aangegeven hoe deze harde vloerbedekking moet worden aangebracht en wordt de contactgeluidsisolatienorm van 10 dB ook gekoppeld aan de wijze waarop de vloerbedekking moet worden aangebracht. De nadere toelichting dat het niet is toegestaan parket aan te brengen tenzij dit geschiedt op
zodanige wijze dat naar het oordeel van het bestuur geen onredelijke hinder kan ontstaan, biedt geen aanknopingspunten voor de door [appellant] voorgestane uitleg.
7. Relevante omstandigheden die in dit verband aanleiding geven de uitleg van de VVE te volgen zijn voorts dat het hier gaat om een voor de appartementseigenaren eenvoudig te controleren norm, waarop zij ook zelf direct invloed kunnen uitoefenen. De appartementseigenaar kan immers bij aankoop aan de leverancier van de vloer de gegevens met betrekking tot de contactgeluidsisolatie opvragen, terwijl ook voor het bestuur de controle op naleving van genoemde norm eenvoudig en eenduidig is.
8. De door [appellant] voorgestane uitleg zou daarentegen met zich meebrengen dat voor ieder appartement waar een harde vloerbedekking wordt aangebracht, een geluidsonderzoek noodzakelijk is, welk onderzoek extra kosten met zich meebrengt en omslachtig is en bovendien weer aanleiding kan geven tot interpretatieproblemen. Bovendien zou de juiste meting slechts kunnen geschieden op het moment dat de vloer is aangelegd, waardoor voor de appartementseigenaar het risico bestaat dat een aangekochte vloer die een contactgeluidsisolatie heeft van 10 dB uiteindelijk niet aan de door [appellant] voorgestane norm voldoet en verwijderd zou moeten worden, dan wel aanvullende maatregelen noodzakelijk maken. Daarmee is de door [appellant] gegeven uitleg van de bepaling niet erg voor de hand liggend. Ook overigens zijn door [appellant] geen feiten of omstandigheden naar voren gebracht die zijn uitleg van artikel 17 lid 7 van de splitsingsakte rechtvaardigen.
9. Daarbij verdient nog opmerking dat naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid de door VVE voorgestane uitleg niet tot een onwenselijke uitkomst leidt. Uit hetgeen uit de stukken naar voren is gekomen en ter terechtzitting door partijen is toegelicht zal het verschil in contactgeluidsisolatie zo gering zijn dat dit objectief niet hoorbaar zal zijn. In het onderhavige geval betrof dit slechts een verschil van 2dB.”
3.1.7De voormalige advocaat van [appellant] heeft tegen deze beschikking weliswaar beroep ingesteld, echter niet binnen de daarvoor geldende termijn van één maand ex artikel 5:130 lid 3 BW. Dit beroepschrift is dan ook door [appellant] voortijdig ingetrokken. De beschikking is daarmee onherroepelijk geworden en de inhoud van het besluit van 14 mei 2007 is voor de VvE en de leden bindend.
3.1.8[appellant] heeft aan het bureau [F] (hierna: [F] ) opdracht gegeven het rapport van [E] te beoordelen. Op basis van de notitie van [F] van 22 januari 2008 heeft [appellant] getracht [A] (die bij de koop van het appartement op de hoogte was van de door [appellant] gestelde overlast van de harde vloer) te bewegen aanpassingen aan de vloerafwerking door te voeren. [A] is daartoe niet overgegaan.
3.1.9[appellant] heeft vervolgens [A] in rechte betrokken. De rechtbank Amsterdam heeft in die procedure, met verwijzing naar de eerdergenoemde beschikking van de kantonrechter van 24 oktober 2007, de vorderingen van [appellant] bij vonnis d.d. 24 februari 2010 afgewezen en daartoe onder meer het volgende overwogen:
“ 4.2 De stelling van [appellant] dat de kantonrechter zich in zijn beslissing ten onrechte heeft laten leiden door het rapport van [E] en dat dit rapport op meerdere punten feitelijk onjuist is, zodat alleen daarom al de door de kantonrechter getrokken conclusies niet juist kunnen zijn, maakt het voorgaande niet anders. Indien [appellant] het niet eens was met het rapport van [E] dan wel met de conclusie die de kantonrechter aan dat rapport heeft verbonden, had hij het rapport dan wel de beschikking van de kantonrechter in hoger beroep moeten aanvechten. De onderhavige procedure kan niet dienen als een verkapt hoger beroep.