ECLI:NL:GHAMS:2015:5172

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
8 december 2015
Publicatiedatum
10 december 2015
Zaaknummer
200.162.827/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om vervangende machtiging tot handhaving van splitsingsreglement in appartementsrecht

In deze zaak gaat het om een verzoek van [appellant] om een vervangende machtiging te verlenen aan de Vereniging van Eigenaren (VvE) om het splitsingsreglement te handhaven ten aanzien van de vloerafwerking in het appartement van [A]. [Appellant] is eigenaar van een appartement in Amsterdam en heeft herhaaldelijk geklaagd over geluidsoverlast van de bovenburen, die een parketvloer hebben aangelegd. Eerdere procedures hebben al in het nadeel van [appellant] beslist, waarbij de kantonrechter oordeelde dat de vloerafwerking van [A] voldoet aan de contactgeluidsisolatienorm van 10 dB, zoals vastgelegd in het splitsingsreglement. De VvE heeft geweigerd om handhavend op te treden, wat [appellant] als onterecht beschouwt. Het hof oordeelt dat de VvE niet zonder redelijke grond heeft geweigerd om medewerking te verlenen aan het verzoek van [appellant]. De eerdere uitspraken zijn onherroepelijk en binden de VvE en haar leden. Het hof concludeert dat een nieuwe procedure onvoldoende kansrijk is en wijst het verzoek van [appellant] af. Tevens wordt [appellant] veroordeeld in de proceskosten van zowel de eerste aanleg als het hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.162.827/01
zaaknummer rechtbank Amsterdam : EA 13-1200
beschikking van de meervoudige burgerlijke kamer van 8 december 2015
(bij vervroeging)
inzake
[appellant] ,
wonend te [woonplaats] ,
appellant,
advocaat: mr. H.J.G. Braakhuis te Arnhem,
tegen
VERENIGING VAN EIGENAARS VAN WONINGEN/BEDRIJVEN [X] ,
gevestigd te Amsterdam,
geïntimeerde,
advocaat: mr. N. de Vos te Amsterdam.

1.Het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna [appellant] en de VvE genoemd.
[appellant] is bij beroepschrift met producties, ontvangen ter griffie van het hof op 14 januari 2015, in hoger beroep gekomen van de beschikking van de kantonrechter in de rechtbank Amsterdam van 15 oktober 2014 (hierna ook: de bestreden beschikking) en de daaraan voorafgaande tussenbeschikking van 17 juni 2014, onder bovengenoemd zaaknummer gewezen tussen [appellant] als verzoeker en de VvE als verweerster.
De VvE heeft een verweerschrift met producties ingediend, ter griffie van het hof ingekomen op 29 april 2015.
[appellant] heeft het hof verzocht voornoemde beschikkingen te vernietigen en zijn verzoek alsnog toe te wijzen, met beslissing over de proceskosten.
De VvE heeft geconcludeerd tot bekrachtiging, met beslissing over de proceskosten.
Partijen hebben bewijs van hun stellingen aangeboden.
De mondelinge behandeling van het beroepschrift heeft plaatsgevonden op 10 november 2015. Bij die gelegenheid heeft namens [appellant] mr. Braakhuis voornoemd en namens de VvE mr. Vos voornoemd het woord gevoerd, eerstgenoemde aan de hand van een pleitnota die is overgelegd. Door partijen zijn inlichtingen verstrekt.
De VvE heeft ter zitting een verslag van de vergadering van eigenaars van 2 november 2015 overgelegd, waarin staat vermeld dat is besloten om aan [A] (hierna: [A] ) toestemming te verlenen om, ook met terugwerkende kracht, als gevolmachtigde namens de VvE in deze zaak op te treden.
Vervolgens is de behandeling van de zaak gesloten. Uitspraak is bepaald op heden.

2.Feiten

2. De kantonrechter heeft in de bestreden beschikking onder het kopje “feiten” een aantal feiten vastgesteld. Tegen die vaststelling is geen grief gericht. Het hof zal deze feiten ook als uitgangspunt nemen, aangevuld met andere feiten die als erkend dan wel niet (voldoende) betwist zijn komen vast te staan.

3.Beoordeling

3.1
Het gaat in deze zaak – samengevat en voor zover van belang – om het volgende.
3.1.1
[appellant] is sinds 11 december 1997 eigenaar van het appartementsrecht plaatselijk bekend als [adres 1] te Amsterdam. [A] is sinds april 2008 eigenaar van het appartementsrecht plaatselijk bekend als [adres 2] en gelegen boven het appartement van [appellant] . Beide appartementen behoren tot het in 1998 opgeleverde appartementencomplex [Y] .
3.1.2
De notariële splitsingsakte van 26 november 1997, waarbij een deel van het complex in appartementsrechten is gesplitst en tevens de VvE is opgericht (hierna: de splitsingsakte), houdt, voor zover hier van belang, het volgende in:
Artikel 17.
1. Iedere eigenaar en gebruiker heeft het recht op uitsluitend gebruik van zijn privé gedeelte mits hij aan de andere eigenaars en gebruikers geen onredelijke hinder toebrengt.
(…)
7. De vloerbedekking van de privégedeelten dient van een zodanige samenstelling te zijn dat contactgeluiden zoveel mogelijk worden tegengegaan. Behoudens toepassing in sanitaire ruimten is zogenaamde harde vloerbedekking slechts toegestaan indien deze zodanig wordt aangebracht dat de vloerbedekking niet in rechtstreeks contact staat met de ondervloer en/of de wanden en contactgeluidsisolatie van Ico tien (10) decibel of meer gewaarborgd wordt. Met name is het niet toegestaan parket of in andere dan in sanitaire ruimten, stenen vloeren aan te brengen, tenzij dit geschiedt op zodanige wijze dat naar het oordeel van het bestuur geen onredelijke hinder kan ontstaan voor de overige eigenaars en/of gebruikers.”
[appellant] en [A] zijn beide lid van de VvE.
3.1.3
In het appartement van [A] is door de vorige eigenaar parket aangebracht met een ondervloer van het type/merk Kombifloor 19.
3.1.4
In 2007 heeft [appellant] aan De Vereniging verzocht zodanige maatregelen te nemen dat zou worden voldaan aan de norm zoals neergelegd in artikel 17 lid 7 van het splitsingsreglement.
3.1.5
Tijdens de vergadering van 14 mei 2007 heeft de VvE met meerderheid van stemmen ( [appellant] heeft als enige tegengestemd) besloten dat de contactgeluidsisolatienorm van 10 dB, zoals vermeld in artikel 17 lid 7 van de splitsingsakte, moet worden toegepast op de door de bewoner aangebrachte vloerbedekking en dat de eigenschappen van de betonnen ondervloer hierbij buiten beschouwing blijven. In deze besluitvorming heeft de VvE een door het bureau [E] opgesteld rapport uit maart 2007 betrokken. Dit rapport is opgesteld in opdracht van de vorige eigenaar van het appartement van [A] (met medewerking van [appellant] ). Ten tijde van het besluit van de VvE waren de feitelijke meetgegevens niet bijgevoegd.
3.1.6
[appellant] heeft met betrekking tot het besluit van 14 mei 2007 een verzoek tot vernietiging respectievelijk nietigverklaring ingediend bij de kantonrechter te Amsterdam. Dat verzoek is afgewezen bij beschikking d.d. 24 oktober 2007. In deze beschikking heeft de kantonrechter onder meer het volgende overwogen:
Beoordeling
4. Kern van het geschil dat partijen allereerst verdeeld houdt is het antwoord op de vraag of in artikel 17 lid 7 van het splitsingsreglement wordt bedoeld te garanderen dat de contactgeluidsisolatienorm van 10 dB alleen betrekking heeft op de vloerbedekking, zoals VVE betoogt, dan wel dat bij die beoordeling zowel de vloerbedekking als de betonnen vloer dient te worden betrokken en de resultante daarvan 10 dB dient te bedragen, zoals [appellant] stelt.
(…)
6. Op grond van de taalkundige uitleg van genoemd artikel in het splitsingsreglement is de uitleg van de VVE naar het oordeel van de kantonrechter het meest geïndiceerd. In lid 7 wordt immers alleen gesproken over de samenstelling van de vloerbedekking en komt de combinatie van vloerbedekking en betonvloer niet voor. Aangegeven wordt dat de samenstelling zodanig dient te zijn dat contactgeluiden zo veel mogelijk worden tegengegaan. Vervolgens wordt aangegeven hoe deze harde vloerbedekking moet worden aangebracht en wordt de contactgeluidsisolatienorm van 10 dB ook gekoppeld aan de wijze waarop de vloerbedekking moet worden aangebracht. De nadere toelichting dat het niet is toegestaan parket aan te brengen tenzij dit geschiedt op
zodanige wijze dat naar het oordeel van het bestuur geen onredelijke hinder kan ontstaan, biedt geen aanknopingspunten voor de door [appellant] voorgestane uitleg.
7. Relevante omstandigheden die in dit verband aanleiding geven de uitleg van de VVE te volgen zijn voorts dat het hier gaat om een voor de appartementseigenaren eenvoudig te controleren norm, waarop zij ook zelf direct invloed kunnen uitoefenen. De appartementseigenaar kan immers bij aankoop aan de leverancier van de vloer de gegevens met betrekking tot de contactgeluidsisolatie opvragen, terwijl ook voor het bestuur de controle op naleving van genoemde norm eenvoudig en eenduidig is.
8. De door [appellant] voorgestane uitleg zou daarentegen met zich meebrengen dat voor ieder appartement waar een harde vloerbedekking wordt aangebracht, een geluidsonderzoek noodzakelijk is, welk onderzoek extra kosten met zich meebrengt en omslachtig is en bovendien weer aanleiding kan geven tot interpretatieproblemen. Bovendien zou de juiste meting slechts kunnen geschieden op het moment dat de vloer is aangelegd, waardoor voor de appartementseigenaar het risico bestaat dat een aangekochte vloer die een contactgeluidsisolatie heeft van 10 dB uiteindelijk niet aan de door [appellant] voorgestane norm voldoet en verwijderd zou moeten worden, dan wel aanvullende maatregelen noodzakelijk maken. Daarmee is de door [appellant] gegeven uitleg van de bepaling niet erg voor de hand liggend. Ook overigens zijn door [appellant] geen feiten of omstandigheden naar voren gebracht die zijn uitleg van artikel 17 lid 7 van de splitsingsakte rechtvaardigen.
9. Daarbij verdient nog opmerking dat naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid de door VVE voorgestane uitleg niet tot een onwenselijke uitkomst leidt. Uit hetgeen uit de stukken naar voren is gekomen en ter terechtzitting door partijen is toegelicht zal het verschil in contactgeluidsisolatie zo gering zijn dat dit objectief niet hoorbaar zal zijn. In het onderhavige geval betrof dit slechts een verschil van 2dB.”
3.1.7
De voormalige advocaat van [appellant] heeft tegen deze beschikking weliswaar beroep ingesteld, echter niet binnen de daarvoor geldende termijn van één maand ex artikel 5:130 lid 3 BW. Dit beroepschrift is dan ook door [appellant] voortijdig ingetrokken. De beschikking is daarmee onherroepelijk geworden en de inhoud van het besluit van 14 mei 2007 is voor de VvE en de leden bindend.
3.1.8
[appellant] heeft aan het bureau [F] (hierna: [F] ) opdracht gegeven het rapport van [E] te beoordelen. Op basis van de notitie van [F] van 22 januari 2008 heeft [appellant] getracht [A] (die bij de koop van het appartement op de hoogte was van de door [appellant] gestelde overlast van de harde vloer) te bewegen aanpassingen aan de vloerafwerking door te voeren. [A] is daartoe niet overgegaan.
3.1.9
[appellant] heeft vervolgens [A] in rechte betrokken. De rechtbank Amsterdam heeft in die procedure, met verwijzing naar de eerdergenoemde beschikking van de kantonrechter van 24 oktober 2007, de vorderingen van [appellant] bij vonnis d.d. 24 februari 2010 afgewezen en daartoe onder meer het volgende overwogen:
“ 4.2 De stelling van [appellant] dat de kantonrechter zich in zijn beslissing ten onrechte heeft laten leiden door het rapport van [E] en dat dit rapport op meerdere punten feitelijk onjuist is, zodat alleen daarom al de door de kantonrechter getrokken conclusies niet juist kunnen zijn, maakt het voorgaande niet anders. Indien [appellant] het niet eens was met het rapport van [E] dan wel met de conclusie die de kantonrechter aan dat rapport heeft verbonden, had hij het rapport dan wel de beschikking van de kantonrechter in hoger beroep moeten aanvechten. De onderhavige procedure kan niet dienen als een verkapt hoger beroep.
4.3
De stelling van [appellant] dat met beslissing van de kantonrechter slechts de mogelijkheid voor hem is afgesneden de VvE te dwingen om [B] en [C][hof: de vorige eigenaren van het appartement van [A] ]
te verplichten tot het voldoen aan de contactgeluidsisolatienorm van tenminste 10 dB, maar dat de beslissing van de kantonrechter niet in de weg staat aan de mogelijkheid voor hem om rechtstreeks een vordering tegen [A] in te stellen, slaagt evenmin. Immers de kantonrechter heeft op 24 oktober 2007 een onherroepelijke beschikking gegeven. De kantonrechter heeft daarin reeds geoordeeld dat de parketvloer voldoet aan de in de splitsingsakte neergelegde contactgeluidsisolatienorm van tenminste 10 dB. In het onderhavige geschil is derhalve precies dezelfde vraag (...) aan de orde als in de procedure bij de kantonrechter. Nu de kantonrechter over die vraag heeft beslist kan daar niet nogmaals over worden beslist. Wie de eigenaar van de parketvloer is, [B] en [C] , [A] of een derde, is niet relevant. Met [A] als eigenaar van de parketvloer wordt de zaak inhoudelijk niet anders.
(…)
4.5
Voor zover [appellant] nog een beroep heeft gedaan op de algemene norm dat buren geen onredelijke geluidsoverlast mogen veroorzaken, slaagt dit beroep evenmin. [A] heeft betwist dat hij onredelijk veel geluid maakt. [A] heeft daartoe aangevoerd dat hij probeert het geluid tot een minimum te beperken door in huis sloffen te dragen en doordat hij noppen onder de tafel en stoelen heeft aangebracht. De enkele stelling van [appellant] dat sprake is van onredelijke geluidsoverlast is, gelet op de gemotiveerde betwisting door [A] , onvoldoende.”
3.1.10
Tegen het vonnis van 24 februari 2010 heeft [appellant] geen hoger beroep ingesteld.
3.1.11
[appellant] is pogingen blijven doen om met de VvE en [A] tot een minnelijke regeling te komen met betrekking tot de vloerafwerking in het appartement van [A] . De pogingen hebben niet tot resultaat geleid, reden waarom de advocaat van [appellant] bij brief van 8 mei 2013 de VvE heeft bevestigd dat [appellant] om vervangende machtiging ex artikel 5:121 BW zal gaan verzoeken.
3.1.12
Op 4 september 2013 heeft een reguliere vergadering van eigenaars plaatsgevonden. Als agendapunt 8 was opgenomen het te nemen besluit over de problematiek van de door [appellant] ervaren geluidsoverlast. Met betrekking tot dit agendapunt is blijkens de concept notulen het volgende besluit genomen:
“Op basis van de beschikbare informatie zal tegen de mogelijke overtreding van de geluidsnorm van 10 dB in het appartement [adres 2] niet worden opgetreden door de VvE.”
3.2
[appellant] heeft in dit geding de kantonrechter verzocht – samengevat – een vervangende machtiging te verlenen tot het door de VvE handhaven van het splitsingsreglement ten opzichte van [A] als eigenaar van het appartementsrecht [adres 2] voor wat betreft de in dat appartement aangebrachte vloerafwerking door het zenden van een sommatiebrief, zo nodig gevolgd door een gerechtelijke procedure, op straffe van een door de VvE te verbeuren dwangsom en met veroordeling van de VvE in de kosten, zonder dat [appellant] behoeft bij te dragen in de kosten van handhaving en/of de te voeren, onderhavige procedure en in de dwangsommen, ook niet via een omslag over de leden van de VvE.
3.3
De kantonrechter heeft het verzoek van [appellant] afgewezen en de proceskosten gecompenseerd. Daartoe heeft de kantonrechter overwogen (rov. 5) dat als de familie [A] geen schoeisel met leren hakken draagt, anders dan vlak voor vertrek uit of onmiddellijk na aankomst in de woning, zoals gebruikelijk bij heel veel bewoners van appartementen in Amsterdam, er - zoals hij bij de descente heeft kunnen vaststellen - nauwelijks sprake is van geluidsoverlast. Dat bijvoorbeeld stofzuigen wel enig schuifgeluid kan veroorzaken, wil de kantonrechter wel aannemen maar dat zijn de inconveniënten die deel uitmaken van het wonen op een verdieping in Amsterdam. Dat zou slechts anders zijn bij zeer frequent stofzuigen (meer dan enige malen per week, langer dan een half uur per keer). Ook al is wellicht niet geheel voldaan aan de voorschriften met betrekking tot het maximale contactgeluid dat is toegelaten bij het aanleggen van een vloer, dan nog brengt een belangenafweging mee dat het belang van [A] om geen kostbare investering te hoeven doen die nauwelijks invloed heeft op de ondervonden overlast doorslaggevend is (rov. 6), aldus de kantonrechter. Aan de vraag of een machtiging in deze vorm die toch neerkomt op een opdracht aan de VvE wel toewijsbaar is, gaat de kantonrechter voorbij.
3.4
Tegen deze beslissing en de daaraan ten grondslag gelegde motivering komt [appellant] met zes grieven op.
3.5
Met
grief Ikomt [appellant] op tegen de vaststelling van de kantonrechter in de bestreden beschikking en de daaraan voorafgaande tussenbeschikking (waarbij een descente is gelast) dat de VvE is verschenen bij haar gemachtigde, mr. [D] en ter zitting door hem en [A] is vertegenwoordigd. Volgens [appellant] was het bestuur van de VvE op de mondelinge behandeling niet aanwezig en evenmin twee gezamenlijk handelende bestuursleden, zoals bepaald in artikel 41 lid 8 van de splitsingsakte. Daarmee was de VvE niet rechtsgeldig vertegenwoordigd en dus niet in de procedure verschenen. Ook de voorzitter van de VvE was niet aanwezig ter vervanging van het bestuur (artikel 5:133 lid 1 BW). [A] als (slechts) lid van de VvE en mr. [D] , die geen advocaat is, hebben geen volmacht getoond waaruit blijkt dat de VvE hen heeft gemachtigd namens de VvE te verschijnen en verweer te voeren. De kantonrechter heeft het door mr. [D] aangevoerde verweer ten onrechte meegenomen in de beoordeling, aldus nog steeds [appellant] .
3.5.1
Zoals hiervoor onder “1. Procesverloop” vermeld, heeft de VvE in dit hoger beroep ter zitting een verslag van de VvE van 2 november 2015 overgelegd, waarin staat vermeld dat is besloten aan [A] toestemming te verlenen om op 10 november 2015 en ook met terugwerkende kracht, als gevolmachtigde namens de VvE in deze zaak op te treden. Dienaangaande heeft [A] verklaard dat hij de uitnodiging voor de vergadering van 2 november 2015 zowel per mail naar de leden heeft verstuurd als fysiek bij hen in de brievenbus heeft gedaan. Nu [appellant] deze gang van zaken niet gemotiveerd heeft weersproken en uit het verslag blijkt dat 311 van de maximaal 425 stemmen met het voorgelegde besluit hebben ingestemd, is naar het oordeel van het hof genoegzaam komen vast te staan dat [A] is gemachtigd namens de VvE in deze procedure op te treden, zowel in eerste aanleg als in hoger beroep. De grief faalt.
3.6
De
grieven II en IIIrichten zich tegen de rechtsoverwegingen 5 en 6 in de bestreden beschikking (zie hiervoor onder 3.3) en lenen zich voor gezamenlijke behandeling. Volgens [appellant] is in artikel 17 lid 7 van het splitsingsreglement een goederenrechtelijke norm vastgelegd, waaraan harde vloeren/vloerbedekking in het appartementencomplex minimaal moeten voldoen. Het is aan de eigenaar die een harde vloer aanlegt, te bewijzen dat die vloer aan de gestelde normen voldoet. [A] noch de VvE heeft aangetoond dat dit het geval is. Reeds om die reden dient de VvE te handhaven. [appellant] heeft met de notitie van [F] en laboratorium metingen van TNO van de Kombifloor 19 aangetoond dat de vloerafwerking in het appartement van [A] met slechts 6 dB contactgeluidsisolatie niet aan de norm van minimaal 10 dB voldoet. De eenmalige, korte en subjectieve waarneming van de kantonrechter is niet de norm en om die reden ook diens verwijzing naar het al dan niet dragen van schoenen met leren hakken en het (veel of weinig) stofzuigen door [A] niet ter zake doend. Op deze feitelijke gedragingen, ook van een opvolgend eigenaar, heeft [appellant] geen enkele invloed. Aan een belangenafweging kan dan ook niet worden toegekomen, waarbij komt dat in het kader van een procedure ex artikel 5:121 BW de belangen van [appellant] niet mogen worden gewogen tegen die van [A] maar enkel tegen de eventuele belangen van de VvE, aldus nog steeds [appellant] .
3.6.1
De kantonrechter kan een vervangende machtiging als bedoeld in artikel 5:121, lid 1 BW verlenen indien de medewerking of toestemming door degene die haar moet geven “zonder redelijke grond wordt geweigerd”. Het hof zal voorshands in het midden laten of artikel 5:121, lid 1 BW in de weg staat aan een machtiging in de vorm als door [appellant] verzocht. Het hof zal dan ook beoordelen of de VvE haar medewerking of toestemming om handhavend tegen [A] op te treden zonder redelijke grond heeft geweigerd. Daartoe overweegt het hof als volgt.
3.6.2
Het hof stelt voorop dat de beschikking van de kantonrechter van 24 oktober 2007 onherroepelijk is geworden en daarmee de inhoud van het besluit van de VvE van 14 mei 2007, dat de contactgeluidsisolatienorm van 10 dB, zoals vermeld in artikel 17 lid 7 van de splitsingsakte, moet worden toegepast op de door de bewoner aangebrachte vloerbedekking en de eigenschappen van de betonnen ondervloer hierop niet van toepassing zijn, voor de VvE en de leden bindend is. Dit betekent dat in de onderhavige procedure ook heeft te gelden dat de contactgeluidsisolatienorm van 10 dB alleen betrekking heeft op de in het appartement van [A] aangebrachte (harde) vloerbedekking en de bestaande betonnen ondervloer buiten beschouwing moet worden gelaten, zoals overigens [appellant] thans ook voorstaat.
3.6.3
Tevens neemt het hof in aanmerking dat in de nadien gevoerde procedure tussen [appellant] en [A] de rechtbank bij vonnis van 24 februari 2010 de vordering van [appellant] heeft afgewezen met de overweging dat daarin precies dezelfde vraag aan de orde is als in de procedure bij de kantonrechter en dat daarover niet nogmaals kan worden beslist, welk vonnis eveneens onherroepelijk is geworden. In die procedure is zowel het rapport [E] als de in opdracht van [appellant] opgestelde notitie van [F] door de rechtbank in haar oordeel betrokken.
3.6.4
Daarbij komt dat de kantonrechter in zijn beschikking van 24 oktober 2007 heeft geoordeeld dat naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid de door VvE voorgestane uitleg niet tot een onwenselijke uitkomst leidt, nu het verschil in contactgeluidsisolatie tussen de door [appellant] voorgestane norm en die van de VvE zo gering is dat dit objectief niet hoorbaar zal zijn, welk oordeel de kantonrechter in de onderhavige procedure na descente heeft bevestigd (rov. 5), en de rechtbank in haar vonnis van 24 februari 2010 het beroep van [appellant] op onredelijke geluidsoverlast heeft verworpen.
3.6.5
Gelet op voornoemde onherroepelijke beslissingen acht het hof een mogelijke (nieuwe) procedure tot handhavend optreden tegen [A] onvoldoende kansrijk om tot het oordeel te komen dat de VvE haar medewerking daaraan zonder redelijke grond heeft geweigerd. De door [appellant] in deze procedure overgelegde laboratorium metingen van TNO van de Kombifloor 19 doen aan dit oordeel niet af. Aldus komt het hof, evenals de kantonrechter die zich overigens ter plaatse van mogelijke geluidsoverlast op de hoogte heeft gesteld, tot het oordeel dat het verzoek van [appellant] tot het verlenen van een vervangende machtiging reeds op deze grond moet worden afgewezen. De grieven falen.
3.7
Nu het verzoek van [appellant] ook in hoger beroep moet worden afgewezen, is daarmee tevens
grief V, die geen zelfstandige betekenis heeft, behandeld en verworpen. De door de kantonrechter in het midden gelaten vraag of een machtiging in deze vorm die (in de woorden van de kantonrechter) toch neerkomt op een opdracht aan de VvE wel toewijsbaar is, waartegen
grief IVis gericht, kan het hof gelet op het falen van de grieven II en III onbesproken laten.
3.8
De VvE heeft in haar verweerschrift onder 38 aangevoerd dat nu het verzoek van [appellant] in eerste aanleg terecht is afgewezen, het onbegrijpelijk is dat de kantonrechter hem niet in de volledige proceskosten heeft veroordeeld.
3.8.1
Ter zitting heeft het hof kenbaar gemaakt voornoemd standpunt van de VvE op te vatten als een (verkapte) grief tegen de door de kantonrechter toegepaste kostencompensatie. [appellant] heeft geen bezwaar gemaakt tegen het aanvoeren van die grief.
Grief VIvan [appellant] is eveneens gericht tegen de kostencompensatie in eerste aanleg.
3.8.2
Het hof is van oordeel dat [appellant] als de in het ongelijk gestelde partij de proceskosten dient te dragen, zowel die van de eerste aanleg als die in hoger beroep. Dat betekent dat de grief van de VvE slaagt en de grief van [appellant] faalt. De kosten van de VvE voor het incidenteel hoger beroep worden begroot op nihil.
3.9
De bestreden eindbeschikking zal als na te melden deels worden vernietigd en met de tussenbeschikking voor het overige worden bekrachtigd. Het bewijsaanbod van [appellant] wordt als niet ter zake dienend gepasseerd.

4.Beslissing

Het hof:
vernietigt de bestreden beschikking van 15 oktober 2014 voor zover daarin de proceskosten zijn gecompenseerd;
en in zoverre opnieuw rechtdoende:
veroordeelt [appellant] in de proceskosten van het geding in eerste aanleg, aan de zijde van de VvE begroot op € 450,-- voor salaris;
bekrachtigt de bestreden beschikkingen voor het overige;
veroordeelt [appellant] in de kosten van het geding in hoger beroep, aan de zijde van de VvE tot op heden begroot op € 711,-- aan verschotten en € 1.788,-- voor salaris.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.C.W. Rang, C. Uriot en E.M. Polak, en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 8 december 2015.