Artikel 7:234 BW verstaat onder een zelfstandige woning “een woning welke een eigen toegang heeft en welke de bewoner kan bewonen zonder daarbij afhankelijk te zijn van wezenlijke voorzieningen buiten de woning”. Blijkens de Memorie van Antwoord bij artikel 7A:1623 a lid 3 (kamerstukken II 1978/1979, 14 249, nr. 6, pagina 2) is hieromtrent het volgende opgemerkt.
“Van het begrip «zelfstandige woning» is in de memorie van antwoord op het ontwerp huurprijzenwet woonruimte (blz. 47) een omschrijving gegeven, die ons ook hier bruikbaar lijkt. Deze luidt als volgt:
«Onder een zelfstandige woning moet worden begrepen de woning, al dan niet deel uitmakend van een complex woningen, die een eigen voordeur heeft, en voorzien is van keuken, toilet en wasruimte, kortom een woning waarin men kan verblijven zonder voor, naar de huidige opvattingen kenmerkende, woonfuncties afhankelijk te zijn van voorzieningen buiten de woning».
Dit betekent gezien het verweer van [geïntimeerden] dat de vraag dient te worden beantwoord of de omstandigheid dat de op beletage gelegen badkamer in gebruik bij [appellant] , die naar ook tussen partijen vaststaat als een wezenlijke voorziening van een zelfstandige woning heeft te gelden, in bovengenoemde zin hoort bij het door [appellant] gehuurde.
Daarbij zal het hof veronderstellenderwijs aannemen dat [appellant] daadwerkelijk een vergoeding aan [A] heeft betaald voor het gebruik van het souterrain en de badkamer.