ECLI:NL:GHAMS:2015:5158

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
8 december 2015
Publicatiedatum
10 december 2015
Zaaknummer
200.111.500/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake geschiktheid portefeuille en beleggingsbeleid in vermogensbeheer

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 8 december 2015 een arrest gewezen in hoger beroep, voortvloeiend uit een eerder tussenarrest van 23 december 2014. De zaak betreft een geschil tussen een appellante en de naamloze vennootschap SCHRETLEN & CO N.V. over de geschiktheid van de portefeuille en het gevoerde beleggingsbeleid gedurende de relatie van vermogensbeheer. De deskundige heeft op 21 maart 2015 een deskundigenbericht uitgebracht, waarin de vraag werd beantwoord of de portefeuille geschikt was voor het realiseren van een cashflow van 4% per jaar, uitgaande van een in beheer gegeven vermogen van € 1.723.319,96. De deskundige concludeerde dat de portefeuille niet geschikt was, omdat de gerealiseerde rendementen niet binnen de bandbreedte van het portefeuille profiel Vastrentend Gemengd vielen. Het hof oordeelde dat de deskundige de vraagstelling onvoldoende had beantwoord en dat er aanvullende vragen aan de deskundige gesteld moesten worden. Partijen werden in de gelegenheid gesteld om zich uit te laten over het vervolg van de procedure en om voorstellen te doen voor aanvullende vragen aan de deskundige. Het hof hield verdere beslissingen aan en verwees de zaak naar de rol van 5 januari 2016 voor aktewisseling.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.111.500/01
zaak-/rolnummer rechtbank Amsterdam : 495663 / HA ZA 11-2228
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 8 december 2015
inzake
[appellante],
wonend te [woonplaats] ,
appellante,
advocaat: mr. R.H. Kroes te Amsterdam,
tegen
de naamloze vennootschap
SCHRETLEN & CO N.V.,
gevestigd te Amsterdam,
geïntimeerde,
advocaat: mr. F.R.H. van der Leeuw te Amsterdam.

1.Het geding in hoger beroep

In deze zaak heeft het hof op 23 december 2014 een tweede tussenarrest (hierna: het tweede tussenarrest) uitgesproken, waarnaar voor het verloop van het geding tot dat moment wordt verwezen. Ter uitvoering van het tweede tussenarrest heeft de deskundige een deskundigenbericht d.d. 21 maart 2015 (hierna: het deskundigenbericht) uitgebracht.
Partijen hebben daarna ieder ( [appellante] eerst) een memorie na deskundigenbericht ingediend. Vervolgens is opnieuw arrest gevraagd.

2.De verdere beoordeling

2.1
In het tweede tussenarrest heeft het hof de volgende vraagstelling aan de deskundige geformuleerd:
Is de samenstelling van de portefeuille en het gevoerde beleggingsbeleid gedurende de relatie van vermogensbeheer, naar de destijds bekende kennis en verwachtingen omtrent de financiële markten en uitgaande van een beleggingshorizon van tenminste vijf jaar, geschikt voor het realiseren van een cashflow van 4% per jaar voor het genereren van inkomen en vermogensbehoud, uitgaande van een in beheer gegeven vermogen van € 1.723.319,96.
2.2
In het deskundigenbericht heeft de deskundige deze vraag als volgt beantwoord:
De samenstelling van de effecten binnen de categorie vastrentende waarden in de effectenportefeuille en het binnen deze categorie gevoerde beleggingsbeleid was gedurende de relatie van vermogensbeheer, naar de destijds bekende kennis en verwachtingen omtrent de financiële marktenen uitgaande van een beleggingshorizon van tenminste vijf jaar,nietgeschikt voor het realiseren van een cashflow van 4% per jaar voor het genereren van inkomen en vermogensbehoud, uitgaande van een in beheer gegeven vermogen van € 1.723.319,96. Met name is de portefeuille ongeschikt gebleken om het vermogen, gecorrigeerd voor toevoegingen en onttrekkingen, te behouden. De gerealiseerde rendementen vallen door een overmaat aan vastrentende waarden met een perpetuele looptijd en de opname van een te groot aantal vastrentende waarden met een risicokarakter dat niet onder doet voor dat van zakelijke waarden niet binnen de bandbreedte aan rendementen passend bij het portefeuille profiel Vastrentend Gemengd. Deze portefeuille kende door de gekozen invulling van de categorie vastrentende waarden niet de op één na laagste risicomaatstaf, maar een risicomaatstaf die hoort bij een portefeuille profiel met een veel hoger percentage aandelen (zakelijke waarden).
2.3
De deskundige heeft het antwoord op de vraag verkregen door een aantal (sub)vragen te doorlopen (zie pag. 4 van het deskundigenbericht). Dit betreft blijkens het deskundigenbericht onder meer de volgende (sub)vragen:
a.
a) (…);
b) Is de gerealiseerde cash flow gedurende de relatie van vermogensbeheer 4% per jaar?;
c) Is het vermogen, gecorrigeerd voor toevoegingen en onttrekkingen, behouden gebleven gedurende de relatie van vermogensbeheer? (…);
d) (…).
2.4
De in het tweede tussenarrest door het hof geformuleerde vraag is naar het oordeel van het hof in het deskundigenbericht onvoldoende beantwoord.
Uit het in r.o. 2.2 weergegeven antwoord van de deskundige inhoudende dat de portefeuille ongeschikt is
gebleken, de in r.o. 2.3. weergegeven vragen, die betrekking hebben op
gerealiseerdecash flow en behouden
geblevenvermogen, en de beantwoording van deze vragen in het deskundigenbericht blijkt dat de deskundige mede acht heeft geslagen op de werkelijke waarde van de portefeuille (op in het deskundigenrapport genoemde data gelegen tussen 1 april 2007 en 1 januari 2009) en de gedurende de beheerrelatie daadwerkelijk gerealiseerde cash flow en totaal rendementen.
De (potentiële) geschiktheid van de portefeuille voor het in r.o. 2.7 van het tweede tussenarrest omschreven doel
bij aanvang (november 2006) en gedurende de beheerrelatienaar de
destijds(ten tijde van de te nemen beleggingsbeslissingen bij aanvang en gedurende de beheerrelatie) bekende kennis en verwachtingen omtrent de financiële markten uitgaande van een beleggingshorizon van tenminste vijf jaar is naar het oordeel van het hof in het deskundigenrapport onderbelicht gebleven.
2.5
Partijen zullen in de gelegenheid worden gesteld om zich bij akte uit te laten over het vervolg van de procedure en om daartoe een voorstel te doen voor de eventuele aan de deskundige te stellen aanvullende vragen, dan wel kenbaar te maken of de voorkeur uitgaat naar benoeming van een andere deskundige. Het hof geeft partijen in overweging om zich daarover tevoren met elkaar te verstaan, opdat zij in hun aktes met een eensluidende reactie kunnen komen.
2.6
In afwachting van de aktewisseling wordt iedere verdere beslissing aangehouden.

3.Beslissing

Het hof:
verwijst de zaak naar de rol van 5 januari 2016 voor een akte aan beide zijden met het hiervoor onder 2.5 aangegeven doel;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. A.S. Arnold, W.A.H. Melissen en J.F. Aalders en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 8 december 2015.