ECLI:NL:GHAMS:2015:5050

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
29 oktober 2015
Publicatiedatum
7 december 2015
Zaaknummer
23-004889-13
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opzettelijk en wederrechtelijk asbest in de lucht brengen door een rechtspersoon met gevaar voor de openbare gezondheid

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 29 oktober 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Alkmaar. De verdachte, een rechtspersoon, werd beschuldigd van het opzettelijk en wederrechtelijk in de lucht brengen van asbest, wat gevaar voor de openbare gezondheid met zich meebracht. De rechtbank had de verdachte eerder vrijgesproken, maar het openbaar ministerie ging in hoger beroep. Het hof vernietigde het eerdere vonnis en oordeelde dat de verdachte wel degelijk verantwoordelijk was voor de asbestverontreiniging in een winkelpand. Het hof baseerde zijn oordeel op verschillende rapporten die aantoonden dat er asbest aanwezig was en dat er onvoldoende maatregelen waren genomen om de gezondheid van het publiek te beschermen. De verdachte had geweten dat er asbest aanwezig was en had nagelaten om tijdig saneringsmaatregelen te treffen. Het hof oordeelde dat de verdachte opzettelijk handelde door de risico's voor de gezondheid van anderen te negeren. Uiteindelijk werd de verdachte veroordeeld tot een geldboete van €60.000, waarvan €20.000 voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar. Het hof benadrukte de ernst van de feiten en de noodzaak om de volksgezondheid te beschermen tegen de gevaren van asbest.

Uitspraak

parketnummer: 23-004889-13
datum uitspraak: 29 oktober 2015
TEGENSPRAAK (gemachtigde raadsman)
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam, economische strafkamer, gewezen -na terugwijzing door de Hoge Raad der Nederlanden bij arrest van 15 oktober 2013- op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de economische kamer van de rechtbank Alkmaar van 8 februari 2010 in de strafzaak onder parketnummer 14-906038-09 tegen
[verdachte],
gevestigd aan [adres 1].

Procesgang

De economische kamer van de rechtbank Alkmaar heeft de verdachte ten aanzien van het onder 1 en 2 primair en subsidiair ten laste gelegde vrijgesproken.
Het openbaar ministerie heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Het gerechtshof Amsterdam heeft in hoger beroep bij arrest van 24 januari 2012 het vonnis vernietigd, opnieuw recht gedaan en de verdachte vrijgesproken ten aanzien van feit 1 en veroordeeld ten aanzien van feit 2 primair.
De verdachte heeft tegen het arrest van het gerechtshof beroep in cassatie ingesteld.
De Hoge Raad der Nederlanden heeft bij arrest van 15 oktober 2013 het arrest van het gerechtshof Amsterdam vernietigd voor zover aan het oordeel van de Hoge Raad onderworpen, en de zaak naar het gerechtshof Amsterdam teruggewezen teneinde, met inachtneming van de uitspraak van de Hoge Raad, deze in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw te berechten en af te doen.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg van 25 januari 2010 en op de terechtzitting van dit hof van 15 oktober 2015.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is voor zover thans nog aan het oordeel van het hof onderworpen ten laste gelegd dat:
2 primair:
verdachte op een of meer tijdstippen gelegen in of omstreeks de periode van 19 november 2007 tot en met 13 maart 2008, in een (winkel)filiaal gelegen op het perceel [adres 2], opzettelijk en wederrechtelijk een stof, te weten asbest en/of asbestdeeltjes en/of asbesthoudend (plaat-)materiaal, op en/of in de bodem en/of in de lucht heeft gebracht, terwijl daarvan gevaar voor de openbare gezondheid en/of levensgevaar voor (een) ander(en) te duchten was, aangezien toen aldaar in het (winkel)filiaal vezels en/of stukjes en/of deeltjes van plafondplaten, bevattende niet-hechtgebonden Amosiet (asbest) zijn verspreid en/of losgeraakt en/of achtergebleven, terwijl geen, althans onvoldoende maatregelen waren/werden genomen om te voorkomen dat (winkelend) publiek en/of niet bij verdachte in dienst zijnde werknemers in aanraking kwam(en) of zou(den) kunnen komen met dat asbest;
2 subsidiair:
het aan haar, verdachte's schuld te wijten is geweest dat op een of meer tijdstippen gelegen in of omstreeks de periode van 19 november 2007 tot en met 13 maart 2008, in een winkel(filiaal) gelegen op perceel [adres 2] wederrechtelijk een stof, te weten asbest en/of asbestdeeltjes en/of asbesthoudend (plaat-)materiaal, op en/of in de bodem en/of in de lucht heeft gebracht, terwijl daarvan gevaar voor de openbare gezondheid en/of levensgevaar voor (een) ander(en) te duchten was, aangezien toen aldaar in het (winkel)filiaal vezels en/of stukjes en/of deeltjes van plafondplaten, bevattende niet-hechtgebonden Amosiet (asbest) zijn verspreid en/of losgeraakt en/of achtergebleven, terwijl geen, althans onvoldoende maatregelen waren/werden genomen om te voorkomen dat (winkelend) publiek en/of niet bij verdachte in dienst zijnde werknemers in aanraking kwam(en) of zoud(en) kunnen komen met dat asbest.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere beslissing komt dan de rechtbank.

Ter terechtzitting gevoerde verweren

Feit 2 primair
De raadsman van de verdachte heeft primair vrijspraak bepleit wegens het ontbreken van wettig en overtuigend bewijs. De raadsman heeft daartoe, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, het volgende aangevoerd:
Niet bewezen kan worden dat de verdachte asbest(deeltjes) of asbesthoudend plaatmateriaal op de bodem heeft gebracht, nu de vloer van een warenhuis niet valt onder het begrip ‘bodem’ in de zin van de Wet Bodembescherming. Voor het brengen van asbest(deeltjes) of asbesthoudend plaatmateriaal in de lucht dient in het dossier concreet bewijsmateriaal voorhanden te zijn, hetgeen ontbreekt. Het vaststellen dat op de vloer en op speakers asbest is aangetroffen is daartoe onvoldoende. Evenmin kan dan ook bewezen worden dat de verdachte asbestmateriaal in de lucht heeft gebracht;
Niet bewezen kan worden dat de verdachte opzet heeft gehad op brengen van asbestmateriaal op de bodem, dan wel in de lucht, nu de verdachte hiervan geen wetenschap had. Dat hiervan sprake zou zijn blijkt niet uit de rapporten. Ook van voorwaardelijk opzet is geen sprake geweest. Uit de bewijsmiddelen volgt niet dat de verdachte zich bewust was van de aanmerkelijke kans dat asbestmateriaal op de bodem of in de lucht werd gebracht en dat de verdachte deze kans heeft aanvaard.
Van de ten laste gelegde gedragingen kan niet gezegd worden dat levensgevaar of ernstige schade aan de gezondheid ontstond of te verwachten was. Uitgegaan dient te worden van de situatie zoals deze is aangetroffen op 17 en 21 maart 2008. Verder dient in ogenschouw genomen te worden hetgeen destijds bekend was over de gevaren van asbest. Uit het dossier volgt niet van welk potentieel blootstellingsrisico sprake is geweest. De verdediging leidt uit het dossier af dat dit risico in elk geval niet hoog was. Niet blijkt dat het asbestmateriaal in te hoge onaanvaardbare en ontoelaatbare concentraties aanwezig was.
Het hof verwerpt de verweren en overweegt hieromtrent als volgt.
Search heeft blijkens de stukken in het dossier reeds op 11 juli 2003 een rapport opgemaakt naar aanleiding van de door hen verrichtte asbestinventarisatie met risicoanalyse in het winkelfiliaal van [verdachte] te Hoorn, waaruit bleek dat er onder meer plaatmateriaal met asbest (amosiet) was aangetroffen (dossierpagina’s 497 e.v.). Op 19 november 2007 is er een rapport verschenen van Prevend, waaruit eveneens naar voren kwam dat er asbest in het pand was aangetroffen (dossierpagina’s 356 e.v.). Op 29 januari 2008 is er door [bedrijf 3] een rapport opgemaakt naar aanleiding van de door hen verrichtte asbestinventarisatie in de winkelpanden van [verdachte] te Hoorn. Ook daaruit bleek dat er asbest (amosiet) was aangetroffen in het perceel [adres 2] op onder meer plaatmateriaal tegen de plafonds, kolommen en wanden, dat emissierisico’s en daarmee ook gezondheidsrisico’s aanwezig waren en er grote saneringsurgentie was (dossierpagina’s 401 e.v.). Op 4 februari 2008 komt er een volledig asbestinventarisatierapport van [bedrijf 1]. Hierin is vastgesteld dat er op verschillende plaatsen in het winkelfiliaal [adres 2] asbest aanwezig was in de vorm van niet hechtgebonden amosiet. Onder meer is asbest aangetroffen in het plaatmateriaal tegen het plafond, rondom de kolommen en in de etalages. Het gezondheidsrisico wordt geschaald op 28 punten. Voorts zijn stoffen en resten van amosiet in de winkel aangetroffen op het systeemplafond, op de vloer van de etalage en op een speakerbox. Het gezondheidsrisico hiervan wordt geschaald op 38 punten. Bij meer dan 20 punten dienen op korte termijn maatregelen te worden getroffen en wordt sanering dringend noodzakelijk geacht (dossierpagina’s 322 e.v.). Tot slot blijkt ook uit het analyserapport van [bedrijf 2] van 25 januari 2008 dat in het filiaal op kleefmonsters asbest (amosiet) is aangetroffen (dossierpagina’s 462 e.v.).
Gezien het feit dat in het winkelfiliaal op de vloer van de etalage en op een speakerbox stof met asbestresten is aangetroffen kan het niet anders zijn dan dat – nu voor een andere verklaring geen feiten en/of omstandigheden zijn gesteld of gebleken – de asbestdeeltjes afkomstig zijn van het beschadigde plafond/de plafondplaten en (derhalve) in de lucht zijn gekomen/gebracht. De lucht in een gebouw valt onder ‘lucht’ in de zin van artikel 173a van het Wetboek van Strafrecht.
Naar het oordeel van het hof is blootstelling aan asbestvezels zeer onwenselijk vanwege het algemeen erkende gevaar daarvan voor de gezondheid van de mens. Inademing hiervan is ook in geringe hoeveelheid onomkeerbaar en vormt daarmee een gevaar voor de volksgezondheid. Dat amosiet een schadelijk soort asbest is, volgt ook uit de rapportages. Niet kan worden vastgesteld of in dit geval personen in een zodanige mate en duur aan een te hoge concentratie asbestvezels hebben blootgestaan dat zij een asbestgerelateerde ziekte zullen ontwikkelen. Wel acht het hof op grond van de rapportages bewezen dat personen aan niet te verwaarlozen asbestvezelconcentraties zijn blootgesteld. Het gevaar van inademing van niet-hechtgebonden asbestvezels, waarvan in casu sprake is, schuilt juist in de cumulatie van die vezels in de longen. Voorkomen moet worden dat personen juist vanwege het risico van cumulatie onnodig dergelijke vezels inademen, nu samen met eerdere of latere blootstelling een kritische waarde kan worden overschreden, waardoor asbestgerelateerde ziektes zich kunnen ontwikkelen. Gelet daarop en gezien het feit dat bij een asbestgerelateerde ziekte als een maligne mesothelioom, naar van algemene bekendheid is, naar de huidige stand van medische kennis geen genezende behandeling mogelijk is, is het hof van oordeel dat het binnenkrijgen van niet te verwaarlozen hoeveelheden asbestvezels doordat dergelijke vezels door luchtcirculatie verplaatst worden per definitie als ‘ernstige schade voor de gezondheid’ onderscheidenlijk ‘levensgevaar’ en afhankelijk van de omstandigheden als ‘gevaar voor de openbare gezondheid’ in de zin van artikel 173a Sr aangemerkt dienen te worden. De gedachte van de verdediging dat onderhavig delict slechts bewijsbaar is indien uit technisch onderzoek blijkt dat de geldende normen ter zake overschreden zijn is dan ook onjuist. Door een groot aantal personen aan deze asbestvezels bloot te stellen, waardoor zij aan meer asbestvezels zijn blootgesteld dan normaal zou zijn geweest, is gevaar voor de openbare gezondheid te duchten.
Uit het dossier volgt verder dat het bij de directie en de medewerkers van [verdachte] al geruime tijd bekend was dat er asbest in het filiaal aanwezig was en dat sanering met prioriteit moest plaatsvinden. De getuige [getuige 1] (floormanager bij de verdachte) heeft verklaard dat alle personeelsleden ervan op de hoogte waren dat er asbest in het perceel zat, dat er na het asbestonderzoek een bijeenkomst voor het personeel is gehouden en dat hij op de hoogte was van de Risico Inventarisatie en Evaluatie (dossierpagina’s 52 e.v.). De getuige [getuige 2] (directeur operations en logistiek bij de verdachte) heeft verklaard dat hij bekend was met het asbestinventarisatierapport waarin werd vermeld dat er asbest was aangetroffen en dat er risico was voor asbestbesmetting, waardoor er actie moest worden ondernomen. Daarop is er besloten dat de verwijdering van asbest het best zou kunnen plaatsvinden na het [winkel actie], nu er tijdens dit [winkel actie] circa 20% van de jaarinkomsten wordt gegenereerd. Hij ging er vanuit dat het asbest in de etalage al was opgeruimd (dossierpagina’s 136 e.v.). De getuige [getuige 3] (regionaal manager bij de verdachte), heeft verklaard dat hij bekend was met het asbestinventarisatierapport en dat er asbeststof in de etalage en op de speakerbox werd aangetroffen en dat hij niet weet of het personeel hieromtrent is geïnstrueerd. Hij wist dat het asbesthoudend plafond op diverse plaatsen beschadigd was (dossierpagina’s 114 e.v.).
Aldus was de wetenschap er bij de verdachte dat er beschadigde asbestplaten in de winkel waren en dat er op de vloer van de etalage en op een speakerbox stof met asbestresten waren aangetroffen, die logischerwijs door luchtcirculatie in de lucht kunnen worden gebracht. Ook wist de verdachte dat er risico was voor asbestbesmetting, dat dit niet goed was en dat tot actie moest worden overgegaan. Ondanks dat heeft de verdachte ervoor gekozen te wachten met saneren tot na het [winkel actie] en ook tot die tijd geen asbestbeschermende maatregelen te treffen. Niet alleen had direct tot sanering overgegaan moeten worden, maar ook hadden er tot de sanering zou plaatsvinden andere maatregelen getroffen moeten worden om te voorkomen dat er asbestdeeltjes in de lucht konden worden gebracht met het risico dat deze konden worden ingeademd door de in het filiaal aanwezig personen.
De inhoud van de rapporten waarop de verdachte zich beroept doet aan vorenstaande niet af. Temeer nu uit (een aantal van) de rapporten juist volgt dat urgente saneringen noodzakelijk waren.
Het verweer dat niet bewezen kan worden dat de verdachte asbest(deeltjes) of asbesthoudend plaatmateriaal op de bodem heeft gebracht, nu de vloer van een warenhuis niet valt onder het begrip ‘bodem’ in de zin van de Wet Bodembescherming behoeft geen bespreking, nu verdachte van dit onderdeel van de tenlastelegging zal worden vrijgesproken.
Tot slot volgt naar het oordeel van het hof uit de bewijsmiddelen dat de verdachte kan worden aangemerkt als dader van het bewezen verklaarde strafbare feit, nu de betreffende gedragingen redelijkerwijs aan haar kunnen worden toegerekend. De gedragingen hebben immers plaatsgevonden en zijn verricht in de sfeer van de verdachte.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2 primair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
2 primair:
zij in de periode van 1 januari 2008 tot en met 13 maart 2008, in een winkelfiliaal gelegen op het perceel [adres 2], opzettelijk en wederrechtelijk een stof, te weten asbest en/of asbestdeeltjes, in de lucht heeft gebracht, terwijl daarvan gevaar voor de openbare gezondheid en levensgevaar voor anderen te duchten was, aangezien toen aldaar in het winkelfiliaal deeltjes van plafondplaten, bevattende niet-hechtgebonden Amosiet (asbest) zijn verspreid en losgeraakt en achtergebleven, terwijl onvoldoende maatregelen waren genomen om te voorkomen dat winkelend publiek en niet bij verdachte in dienst zijnde werknemers in aanraking kwamen of zouden kunnen komen met dat asbest.
Hetgeen onder 2 primair meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het aanwenden van een rechtsmiddel zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 2 primair bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 2 primair bewezen verklaarde levert op:
Opzettelijk en wederrechtelijk een stof in de lucht brengen, terwijl daarvan gevaar voor de openbare gezondheid of levensgevaar voor een ander te duchten is, terwijl het feit wordt begaan door een rechtspersoon.

Strafbaarheid van de verdachte

De raadsman heeft betoogd dat de verdachte dient de worden ontslagen van alle rechtsvervolging, nu de verdachte niet verweten kan worden dat zij niet uit eigen beweging maatregelen heeft getroffen. Uit de rapportages die zijn opgemaakt door gespecialiseerde bedrijven volgt immers niet dat de situatie zodanig was dat direct beschermende maatregelen hadden moeten worden genomen of dat terstond moest worden begonnen met opruimen. Er is slechts geadviseerd om urgent te saneren, wat impliceert dat het traject van saneren in gang diende te worden gezet en dat binnen enkele maanden diende te worden gesaneerd, wat de verdachte ook heeft gedaan. Hier mocht de verdachte op vertrouwen, aldus de raadsman.
Het hof verwerpt dit verweer en overweegt in navolging van wat is overwogen ter zake de bewijsbeslissing het navolgende.
De wetenschap dat er asbest is aangetroffen op plaatsen met het risico op verspreiding, wat een gezondheidsrisico voor personen opleverde, diende op zichzelf genomen voor de verdachte directe aanleiding te zijn om tot actie te moeten overgaan. Niet kon worden afgewacht op de expliciete advisering omtrent de saneringsnoodzaak. De verdachte had in deze een eigen verantwoordelijkheid die niet kon worden afgeschoven op haar adviseurs. Zulks klemt temeer nu de verdachte bovendien had besloten eerste het [winkel actie] doorgang te laten vinden alvorens over te gaan tot de saneringswerkzaamheden. De verdachte kan dan ook het verwijt worden gemaakt dat zij geen maatregelen heeft getroffen.
Er is verder geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het onder 2 primair bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De economische kamer van de rechtbank Alkmaar heeft de verdachte ten aanzien van het onder 1 en 2 primair en subsidiair ten laste gelegde vrijgesproken.
Tegen voormeld vonnis is door het openbaar ministerie hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder 2 primair ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een geldboete van €60.000,00, waarvan €20.000,00 voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de draagkracht van de verdachte.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan opzettelijke milieuverontreiniging in de zin van artikel 173a van het Wetboek van Strafrecht door asbestresten in de lucht te brengen. Door de aanwezigheid van deze asbestresten in het winkelfiliaal kon levensgevaar of ernstige schade ontstaan voor de veiligheid van de gezondheid van personen die zich in het filiaal bevonden. Personen dienen erop te kunnen vertrouwen dat zij bij het betreden van winkels niet het risico lopen onnodig asbestvezels in te ademen, aangezien asbestvezels bij inademing in de longen doordringen en bij cumulatie een bepaalde kritische waarde kunnen overschrijden, waardoor asbestgerelateerde ziektes zich kunnen ontwikkelen.
Blijkens een de verdachte betreffend Uittreksel Justitiële Documentatie van 2 oktober 2015 is de verdachte eerder ter zake van een soortgelijk feit als het onderhavige onherroepelijk veroordeeld.
Het hof acht, alles afwegende, een deels voorwaardelijke geldboete van na te melden hoogte passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 23, 24, 63 en 173a van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en doet in zoverre opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 2 primair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 2 primair bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
geldboetevan
€ 60.000,00 (zestigduizend euro).
Bepaalt dat een gedeelte van de geldboete, groot
€ 20.000,00 (twintigduizend euro), niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige economische strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. N.A. Schimmel, mr. M. Jurgens en mr. S.M.M. Bordenga, in tegenwoordigheid van mr. N. de Visser, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 29 oktober 2015.
Mr. Bordenga is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
=========================================================================
[....]