ECLI:NL:GHAMS:2015:5014
Gerechtshof Amsterdam
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Klacht tegen een gerechtsdeurwaarder en ontvankelijkheid in hoger beroep
In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 1 december 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep over een klacht van klaagster tegen een gerechtsdeurwaarder. Klaagster had op 19 juni 2015 een beroepschrift ingediend tegen een eerdere beslissing van de kamer voor gerechtsdeurwaarders te Amsterdam, waarin haar klacht als kennelijk ongegrond was afgewezen. De kamer had op 17 februari 2015 de klacht van klaagster afgewezen, waarna klaagster verzet had aangetekend. Het hof heeft de ontvankelijkheid van klaagster in haar hoger beroep beoordeeld. Klaagster stelde dat fundamentele rechtsbeginselen waren geschonden en dat er geen sprake was van een rechtmatige rechtsgang. Ze voerde aan dat ze geen proces-verbaal had ontvangen van de zittingen en dat dit bewijs had verduisterd.
De gerechtsdeurwaarder voerde aan dat klaagster, gelet op artikel 39 lid 4 van de Gerechtsdeurwaarderswet, niet-ontvankelijk was in haar hoger beroep. Het hof oordeelde dat er geen schending van fundamentele rechtsbeginselen was gebleken. De afwezigheid van klaagster en de gerechtsdeurwaarder tijdens de zitting van 28 april 2015 leidde er toe dat er geen proces-verbaal was opgemaakt. Het hof concludeerde dat er geen reden was om van het rechtsmiddelenverbod af te wijken en verklaarde klaagster niet-ontvankelijk in haar hoger beroep. De beslissing werd openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 1 december 2015.