ECLI:NL:GHAMS:2015:4964

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
26 november 2015
Publicatiedatum
30 november 2015
Zaaknummer
23-001124-15
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van medeplegen straatroof met veroordeling wegens medeplichtigheid

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 26 november 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam. De verdachte was beschuldigd van medeplegen van een straatroof die op 16 november 2014 plaatsvond op het Rembrandtplein in Amsterdam. De rechtbank had de verdachte eerder veroordeeld, maar het hof kwam tot de conclusie dat de verdachte niet een dusdanig wezenlijke bijdrage aan de straatroof had geleverd om te kunnen spreken van medeplegen. Het hof oordeelde dat de verdachte niet op nauwe en bewuste wijze had samengewerkt met de medeverdachte, en sprak de verdachte vrij van het primair ten laste gelegde. Echter, het hof achtte wel medeplichtigheid aan diefstal bewezen, omdat de verdachte de medeverdachte had geholpen door de slachtoffers te benaderen en hen in contact te brengen met de medeverdachte. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 63 dagen, waarvan een deel voorwaardelijk, en een taakstraf van 120 uur. Daarnaast werden er bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder meldplicht bij de reclassering en deelname aan behandelingen.

Uitspraak

parketnummer: 23-001124-15
datum uitspraak: 26 november 2015
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 12 maart 2015 in de strafzaak onder de parketnummers 13-654282-14 en 15-700106-13 (TUL) tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1993,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 12 november 2015 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
primair:
hij op of omstreeks 16 november 2014 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, (op of aan de openbare weg, het Rembrandplein) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer 1] heeft gedwongen tot de afgifte van een geldbedrag van (in totaal) (ongeveer) 2300 euro en/of een ID-kaart/identiteitspapieren en/of een rijbewijs, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 1], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s),
en/of
met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een geldbedrag van (in totaal) (ongeveer) 2300 euro en/of een ID-kaart/identiteitspapieren en/of een rijbewijs, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 1], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, en/of zijn mededader(s), welke diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan (een) andere deelnemer(s) aan voormeld misdrijf de vlucht mogelijk te maken en/of het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en), dat hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) - aan/in de broekzak(ken) van die [slachtoffer 1] heeft/hebben gevoeld en/of die [slachtoffer 1] bij zijn kleding heeft/hebben beetgepakt en/of de kleding/ broekzak(ken) van die [slachtoffer 1] heeft/hebben doorzocht en/of - die [slachtoffer 1] eenmaal of meermalen een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, heeft/hebben voorgehouden en/of getoond en/of - met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, op die [slachtoffer 1] is/zijn afgerend en/of - op dreigende toon tegen die [slachtoffer 1] heeft/hebben gezegd: "Pak je portemonnee" en/of "Ik wil je geld hebben" en/of "Ik steek je neer als je het geld niet geeft", althans (telkens) woorden van gelijke (dreigende) aard en/of strekking en/of - die [slachtoffer 2] heeft/hebben vastgepakt en/of vastgehouden en/of tegengehouden;
subsidiair:
[medeverdachte] op of omstreeks 16 november 2014 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, (op of aan de openbare weg, het Rembrandtplein)
met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer 1] heeft gedwongen tot de afgifte van een geldbedrag van (in totaal) (ongeveer) 2300 euro en/of een ID-kaart/identiteitspapieren en/of een rijbewijs, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 1], in elk geval aan een ander of anderen dan aan die [medeverdachte]
en/of
met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een geldbedrag van (in totaal) (ongeveer) 2300 euro en/of een ID-kaart/identiteitspapieren en/of een rijbewijs, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 1], in elk geval aan een ander of anderen dan aan die [medeverdachte], welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan (een) andere deelnemer(s) van voormeld misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat [medeverdachte] - aan/in de broekzak(ken) van die [slachtoffer 1] heeft gevoeld en/of die [slachtoffer 1] bij zijn kleding heeft beetgepakt en/of de kleding/broekzak(ken) van die [slachtoffer 1] heeft doorzocht en/of - die [slachtoffer 1] eenmaal of meermalen een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, heeft voorgehouden en/of getoond en/of - met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, op die [slachtoffer 1] is afgerend en/of - op dreigende toon tegen die [slachtoffer 1] heeft gezegd: "Pak je portemonnee" en/of "Ik wil je geld hebben" en/of "Ik steek je neer als je het geld niet geeft", althans (telkens) woorden van gelijke (dreigende) aard en/of strekking, tot en/of bij het plegen van welk misdrijf verdachte op of omstreeks 16 november 2014 te Amsterdam en/of elders in Nederland opzettelijk gelegenheid, middelen en/of inlichtingen heeft verschaft en/of opzettelijk behulpzaam is geweest door die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] te benaderen (met de vraag of hij/zij weed/drugs wilde(n) kopen) en/of mee te nemen naar een andere plek en/of in contact te brengen met voornoemde [medeverdachte] en/of dicht bij die [slachtoffer 2] te gaan staan en/of die [slachtoffer 2] vast te pakken en/of vast te houden en/of tegen te houden.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de rechtbank.

Vrijspraak van het primair ten laste gelegde

Aan de verdachte is – kort gezegd – primair tenlastegelegd dat hij zich tezamen en in vereniging met een ander (dus als medepleger), heeft schuldig gemaakt aan een straatroof, waarvan [slachtoffer 1] (hierna: [slachtoffer 1]) het slachtoffer is geworden. Anders dan de advocaat-generaal en de rechtbank is het hof van oordeel dat dit feit niet wettig en overtuigend bewezen kan worden. Dat oordeel berust op het volgende.
Voor de kwalificatie medeplegen is vereist dat sprake is van nauwe en bewuste samenwerking. Zoals de Hoge Raad in het arrest van 2 december 2014 (ECLI:NL:HR:2014:3474) heeft uiteengezet, is die kwalificatie slechts gerechtvaardigd als de intellectuele en/of materiële bijdrage van de verdachte aan het delict van voldoende gewicht is. Bij de vorming van zijn oordeel dat sprake is van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking, kan de rechter rekening houden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip. Aan dit laatste aspect komt volgens de Hoge Raad op zichzelf geen grote betekenis toe, omdat het steeds moet gaan om het leveren van een wezenlijke bijdrage aan het delict. In voornoemd arrest en in het arrest van 23 maart 2015 (ECLI:NL:HR:2015:718) wordt benadrukt dat de bijdrage van de medepleger in de regel zal worden geleverd tijdens het begaan van het strafbare feit in de vorm van gezamenlijke uitvoering van het feit. Indien de verdachte hoofdzakelijk gedragingen na de uitvoering van het strafbare feit heeft verricht, is in uitzonderlijke gevallen medeplegen denkbaar. Maar een geringe rol of het ontbreken van enige rol in de uitvoering van het delict zal dan wel moeten worden gecompenseerd, bijvoorbeeld door een grote(re) rol in de voorbereiding, terwijl in de bewijsvoering in zulke uitzonderlijke gevallen ook bijzondere aandacht dient te worden besteed aan de vraag of wel zo bewust en nauw is samengewerkt bij het strafbare feit dat van medeplegen kan worden gesproken, in het bijzonder dat en waarom de bijdrage van de verdachte van voldoende gewicht is geweest om de kwalificatie medeplegen te rechtvaardigen, aldus de Hoge Raad.
In dit geval kan mede op grond van de verklaringen van [slachtoffer 1] en zijn vriend [slachtoffer 2] (hierna: [slachtoffer 2]) het volgende worden vastgesteld.
De verdachte heeft [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] op 16 november 2014 op het Rembrandtplein in Amsterdam drugs aangeboden. Laatstgenoemden zijn daarop ingegaan. De verdachte stelde voor om dan naar een andere plek te gaan. Onderweg sloot een ander zich bij hen aan. Deze persoon bleek later de medeverdachte [medeverdachte] (hierna: [medeverdachte]) te zijn. De verdachte stelde [medeverdachte] voor aan [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2]. Op enig moment zou de overdracht van de drugs plaatsvinden. [slachtoffer 1] bood een briefje van € 50 aan. De verdachte zei dat [slachtoffer 1] voor € 60 meer weed kon krijgen. [medeverdachte] drong er bij [slachtoffer 1] op aan meer te kopen. Deze antwoordde dat hij niet meer geld bij zich had. Hierop begon [medeverdachte] aan de zakken van [slachtoffer 1] te voelen, waarin een portemonnee zat. Opeens bleek [medeverdachte] een uitgeklapt zakmes in handen te hebben en toonde dit aan [slachtoffer 1]. De verdachte bleef bij [slachtoffer 2] staan, zodat [slachtoffer 2] naar eigen zeggen “weinig kon doen”. [medeverdachte] zei tegen [slachtoffer 1] dat hij zijn portemonnee moest pakken, dat hij zijn geld wilde hebben en dat hij [slachtoffer 1] zou neersteken als deze het geld niet zou geven. Hierop pakte [slachtoffer 1] zijn portemonnee. [medeverdachte] haalde daar geld uit. Op dat moment werd [slachtoffer 2] nog steeds tegengehouden door de verdachte. Vervolgens renden [medeverdachte] en de verdachte weg.
Deze twee zijn lange tijd te voet achtervolgd door [slachtoffer 1]. Uiteindelijk heeft de politie de verdachte en [medeverdachte] op aanwijzing van [slachtoffer 1] aangehouden.
Het hof overweegt dat niet onbegrijpelijk is dat de handelingen van [medeverdachte] en de verdachte in de
beleving van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] een zeker gezamenlijk karakter kenden. Echter, op de keper
beschouwd, heeft de bijdrage van de verdachte aan de beroving
tijdens de uitvoering
daarvan ‘slechts’ bestaan uit het beletten dat [slachtoffer 2] [slachtoffer 1] te hulp zou schieten, terwijl de verdachte er getuige van moet zijn geweest dat [medeverdachte] aan de broek van [slachtoffer 1] voelde, een mes te voorschijn haalde en dreigementen uitte. Dit handelen is – hoe laakbaar ook –
nietals een wezenlijke bijdrage in evenbedoelde zin te bestempelen.
Nu ongewis is of de verdachte bij het aanspreken van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] op het Rembrandtplein ermee bekend was dat [medeverdachte] het niet tot een verkoop van verdovende middelen zou gaan leiden, maar tot een beroving, kan niet worden vastgesteld of en in welke mate de verdachte opzettelijk een rol heeft gespeeld
bij de voorbereidingvan het door [medeverdachte] uitgevoerde delict.
Het gedrag dat de verdachte heeft laten zien nadat de straatroof een feit was geworden, in het bijzonder het samen met [medeverdachte] wegvluchten, is niet van dien aard dat gesproken kan worden van een uitzonderlijk geval waarin de beperkte rol bij de uitvoering van het strafbare feit wordt gecompenseerd door betekenisvolle gedragingen
na de uitvoeringdaarvan.
Bij deze stand van zaken komt het hof tot de slotsom dat de verdachte niet een dusdanig wezenlijke
bijdrage aan de straatroof heeft geleverd dat kan worden geconcludeerd dat hij op nauwe en bewuste wijze heeft samengewerkt met [medeverdachte]. Het behoeft geen betoog dat de verdachte de ten laste gelegde bestanddelen evenmin zelfstandig – als pleger – heeft vervuld.
Dit brengt mee dat de verdachte moet worden vrijgesproken van het hem primair ten laste
gelegde.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte
het subsidiair ten lastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
[medeverdachte] op 16 november 2014 te Amsterdam op of aan de openbare weg, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een geldbedrag toebehorende aan [slachtoffer 1], in elk geval aan een ander of anderen dan aan die [medeverdachte], welke diefstal werd vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2], gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, welk geweld en welke bedreiging met geweld hierin bestonden dat [medeverdachte]
- aan de broekzakken van die [slachtoffer 1] heeft gevoeld en
- die [slachtoffer 1] een mes heeft getoond en
- met een mes op die [slachtoffer 1] is afgerend en
- op dreigende toon tegen die [slachtoffer 1] heeft gezegd: "Pak je portemonnee" en "Ik wil je geld hebben" en "Ik steek je neer als je het geld niet geeft”,
bij het plegen van welk misdrijf verdachte op 16 november 2014 te Amsterdam opzettelijk behulpzaam is geweest door dicht bij die [slachtoffer 2] te gaan staan en die [slachtoffer 2] vast te houden.
Hetgeen subsidiair meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het aanwenden van een rechtsmiddel zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Opmerkingen verdediging omtrent het ten laste gelegde

Hetgeen de verdediging in het kader van de bewijsvraag op de terechtzitting in hoger beroep naar voren heeft gebracht, voldoet niet aan de eisen die aan de inrichting van een bewijsverweer worden gesteld, zodat het hof hierop niet uitdrukkelijk zal responderen.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het subsidiair bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het subsidiair bewezen verklaarde levert op:
medeplichtigheid aan diefstal, vergezeld van bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd op de openbare weg.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het subsidiair bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straffen

De rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg primair bewezen verklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 7 maanden waarvan 3 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht; daarbij zijn als bijzondere voorwaarden gesteld het naleven van een meldplicht bij de reclassering, het ondergaan van een ambulante behandeling bij Forensisch Psychiatrische Polikliniek De Waag (hierna: De Waag) en het meewerken aan het realiseren van een dagbesteding en plaatsing in een voorziening voor zelfstandig begeleid wonen.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het primair ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden waarvan 3 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar, zulks met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht en onder het stellen van bijzondere voorwaarden.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte is medeplichtig geweest aan een straatroof en heeft aldus bijgedragen aan een ernstige schending van de lichamelijke integriteit en het eigendomsrecht van het betrokken slachtoffer. Feiten als het onderhavige veroorzaken bij de slachtoffers en andere directe betrokkenen veelal gevoelens van onveiligheid en brengen in de samenleving grote onrust teweeg. De ervaring leert bovendien dat slachtoffers van dergelijke feiten in het algemeen een langdurige en ernstige psychische nasleep van het gebeurde kunnen ondervinden.
Het hof heeft acht geslagen op een advies van [naam], als reclasseringswerker verbonden aan Reclassering Nederland, van 26 januari 2015. Daarin is vermeld dat de verdachte een verstandelijke beperking heeft en zich niet leeftijdsconform gedraagt. Hij reageert impulsief en herkent risicovolle situaties niet, terwijl hij niet leert van eerdere gebeurtenissen. Evenmin lijkt hij zich in anderen te kunnen inleven. Een eerder individueel behandeltraject bij De Waag heeft geen resultaat opgeleverd. Daarom worden nu een intelligentie- en een neuropsychologisch onderzoek ingezet. Sinds kort woont de verdachte bij zijn ouders, maar het is wenselijk dat wordt toegewerkt naar een situatie van begeleid wonen. De reclassering schat de kans op recidive aan de hand van een risicotaxatie-instrument als hoog-gemiddeld in. Geadviseerd is de verdachte te verplichten tot naleven van de bijzondere voorwaarden zoals die ook door de rechtbank zijn gesteld.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 3 november 2015 is hij eerder ter zake van vermogensdelicten onherroepelijk veroordeeld, onder meer in 2012 toen hem een taakstraf is opgelegd. Deze taakstraf heeft hij naar eigen zeggen uitgevoerd.
Het hof acht, alles afwegende, een deels voorwaardelijke gevangenisstraf en een taakstraf van na te melden duur passend en geboden, met daaraan gekoppeld de bijzondere voorwaarden zoals die door de reclassering zijn geadviseerd. Het hof zal de reclassering belasten met het toezicht op de naleving van deze voorwaarden en haar bovendien de ruimte bieden om de verdachte, gelet op zijn verstandelijke beperkingen, zo nodig te laten begeleiden door stichting MEE.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 22b, 22c, 22d, 63, 48 en 312 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

Vordering tenuitvoerlegging

Het openbaar ministerie heeft de tenuitvoerlegging gevorderd van de bij vonnis van de Politierechter Amsterdam van 15 april 2013 opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf van 20 dagen. Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt. Daarom kan de tenuitvoerlegging van die voorwaardelijk opgelegde straf worden gelast.
Op grond van hetgeen omtrent de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de veroordeelde ter terechtzitting is gebleken, zal het hof in plaats van een last tot tenuitvoerlegging van deze vrijheidsstraf een taakstraf van na te melden duur gelasten.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het
subsidiair ten laste gelegdeheeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het subsidiair bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
63 (drieënzestig) dagen.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
60 (zestig) dagen, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden of geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen, dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd.
Stelt als
bijzondere voorwaardedat de veroordeelde verplicht is zich te melden bij Reclassering Nederland op het adres Wibautstraat 12, 1090 BC Amsterdam, zolang de reclassering dit noodzakelijk acht.
Stelt als
bijzondere voorwaardedat de veroordeelde zich, indien de reclassering dit noodzakelijk acht, onder begeleiding stelt van stichting MEE, of een soortgelijke door de reclassering aan te wijzen instelling, en zich houdt aan de aanwijzingen die hem in dat kader door zijn begeleiders worden gegeven, zulks gedurende de proeftijd of zoveel korter als de reclassering verantwoord acht.
Stelt als
bijzondere voorwaardedat veroordeelde meewerkt aan neuropsychologisch en (ander) diagnostisch onderzoek bij Forensische Psychiatrische Polikliniek De Waag en zich op ambulante basis laat behandelen voor de problematiek die uit dat onderzoek naar voren komt, ook indien dit inhoudt dat hij, naar aanleiding van de onderzoeken, naar een soortgelijke ambulante forensische zorg wordt doorverwezen.
Stelt als
bijzondere voorwaardedat veroordeelde meewerkt aan het realiseren van een dagbesteding door het reïntegratiebedrijf van het UWV of een soortgelijke instelling.
Stelt als
bijzondere voorwaardedat veroordeelde meewerkt aan (de totstandkoming van) een verblijf in een door de reclassering aan te wijzen (RIBW-)instelling voor zelfstandig begeleid wonen, zulks gedurende de proeftijd of zoveel korter als de reclassering verantwoord acht.
Geeft Reclassering Nederland opdracht toezicht te houden op de naleving van de gestelde voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
120 (honderdtwintig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
60 (zestig) dagen hechtenis.
Gelast de tenuitvoerlegging van de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de politierechter te Amsterdam van 15 april 2013, parketnummer 15-700106-13, te weten van 20 dagen, te vervangen door:
taakstrafvoor de duur van
40 (veertig) uren, bij gebreke van het naar behoren verrichten te vervangen door
20 (twintig) dagen hechtenis.
Heft op het - op 19 november 2014 geschorste - bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. E.N. van der Spoel, mr. W.M.C. Tilleman en mr. J.J.I. de Jong, in tegenwoordigheid van mr. L.M. Schoutsen, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 26 november 2015.
De griffier is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.