Hoofdregel is dat de behoefte van een kind wordt vastgesteld op basis van het gezinsinkomen van partijen in het jaar van uiteengaan, in dit geval 2010. Niet in geschil is dat het netto gezinsinkomen in dat jaar € 1.500,- per maand was.
Van deze hoofdregel kan worden afgeweken indien het netto inkomen van de alimentatieplichtige het netto gezinsinkomen ten tijde van het uiteengaan overstijgt. Het hof zal beoordelen of het netto inkomen van de man in het jaar van ingang van de vast te stellen kinderbijdrage hoger is dan genoemd bedrag van € 1.500,-. Nu de door de rechtbank vastgestelde ingangsdatum 14 april 2014 niet in geschil is, moet het netto inkomen van de man in 2014 worden beoordeeld.
De man stelt dat hij zijn onderneming in 2013 heeft overgedragen aan zijn zoon [Y] en dat hij sindsdien een salaris ontvangt van (aanvankelijk) € 1.133,26 en met ingang van 1 januari 2015 van € 2.057,50 bruto per maand. De reden van de overdracht van de onderneming aan zijn zoon is volgens de man gelegen in het feit dat hij een slecht ondernemer is en dat zijn zoon de ten tijde van de overdracht openstaande zakelijke schulden deels heeft overgenomen.
De vrouw stelt dat de door de man gemaakte keuze om zijn bedrijf over te dragen aan zijn zoon en door genoegen te nemen met een gering salaris niet ten koste mag gaan van zijn onderhoudsverplichting jegens [de minderjarige] .
Het hof overweegt dat vaststaat dat de succesvolle activiteiten van de man als “ [A] ” de kernactiviteit van de door hem overgedragen onderneming vormden en nog steeds vormen. Zo organiseert hij drukbezochte workshops, verzorgt hij trainingen, begeleidt hij reizen en houdt hij lezingen. Op het moment dat hij tot de conclusie kwam dat hij geen goed ondernemer is, had hij de mogelijkheid zijn bedrijf zodanig te organiseren dat het management door een derde werd verzorgd, dan wel het bedrijf over te dragen en een salaris te bedingen dat in overeenstemming is met de verdiensten die worden gegenereerd vanwege de door hem uitgeoefende activiteiten binnen de onderneming. Gelet op het feit dat hij onderhoudsplichtig is jegens [de minderjarige] mag zijn keuze om het bedrijfsresultaat geheel ten goede te laten komen aan zijn zoon respectievelijk [onderneming b] en zelf genoegen te nemen met een gering salaris er niet toe leiden dat zijn draagkracht hierdoor aanzienlijk vermindert. De stelling van de man dat hij zijn bedrijf mede heeft overgedragen omdat zijn zoon de zakelijke schulden van hem heeft overgenomen wordt verworpen omdat de man geen jaarstukken heeft overgelegd waaruit de financiële positie van zijn bedrijf in 2013 kan worden afgeleid. Nu de omzet van de onderneming van de zoon respectievelijk [onderneming b] wordt gegenereerd door activiteiten van de man acht het hof het redelijk voor de bepaling van de draagkracht van de man aan te sluiten bij het resultaat van deze onderneming. Aangezien geen jaarstukken van de onderneming van de man dan wel van zijn zoon of [onderneming b] zijn overgelegd zal het hof zich, evenals de rechtbank, baseren op het resultaat van de onderneming van de man in 2011 en 2012 zoals dat blijkt uit zijn aangiften inkomstenbelasting. Partijen verschillen van mening over de hoogte van de winst in 2011. Uit de aangifte inkomstenbelasting 2011 van de man blijkt dat het resultaat vóór ondernemersaftrek € 38.090,- bedroeg, zodat dit bedrag het uitgangspunt is bij de bepaling van de draagkracht van de man. Het resultaat van de onderneming in 2012 bedroeg € 52.014,- en is niet in geschil. Het netto inkomen van de man zal worden bepaald aan de hand van het gemiddelde resultaat van 2011 en 2012, te weten € 45.052,-. Het door de rechtbank op basis hiervan berekende netto inkomen van € 2.900,- per maand is niet in geschil, zodat ook het hof hiervan zal uitgaan. Nu dit netto inkomen van de man hoger is dan het netto gezinsinkomen van partijen in 2010, vormt het hiervoor vermelde netto inkomen van de man van € 2.900,- per maand het uitgangspunt voor de berekening van de behoefte van [de minderjarige] . De behoefte bedraagt € 423,- per maand in 2014 en € 426,- per maand in 2015. De kosten van de balletopleiding van [de minderjarige] van gemiddeld € 200,- per maand zijn niet in geschil, zodat zijn totale behoefte in 2014 € 623,- en in 2015 € 626,- per maand bedraagt.
Ingevolge de beslissing van de Hoge Raad komt het kindgebonden budget niet in mindering op de behoefte van het kind maar wordt in aanmerking genomen bij de bepaling van de draagkracht van partijen.