In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam. [appellant] heeft een croissanterie gehad en is door [geïntimeerde] op grond van een arbeidsovereenkomst veroordeeld tot betaling van een ontbindingsvergoeding en achterstallig loon. Na het niet voldoen aan deze veroordelingen heeft [geïntimeerde] beslag gelegd op de bedrijfsinventaris van [appellant] en in 2004 faillissement aangevraagd. In 2012/2013 heeft [geïntimeerde] verlof gevraagd voor verdere tenuitvoerlegging van de veroordelingen in Marokko. [appellant] stelt dat deze procedures onrechtmatig zijn en vordert een verbod voor [geïntimeerde] om nieuwe procedures te starten, alsook schadevergoeding.
Het hof oordeelt dat [geïntimeerde] recht en belang heeft bij de tenuitvoerlegging van de veroordelingen zolang [appellant] niet volledig aan deze veroordelingen heeft voldaan. De argumenten van [appellant] dat de procedures in Marokko misbruik van recht zijn en dat hij geen bezittingen in Marokko heeft, worden verworpen. Het hof stelt vast dat de kantonrechter eerder heeft beslist dat er een arbeidsovereenkomst bestond, en dat deze beslissing bindende kracht heeft. De stelling van [appellant] dat hij in Marokko niet verzekerd is van een eerlijk proces wordt eveneens afgewezen, omdat deze niet voldoende onderbouwd is. Uiteindelijk wordt het vonnis van de rechtbank bekrachtigd en wordt [appellant] veroordeeld in de kosten van het geding in hoger beroep.