ECLI:NL:GHAMS:2015:4851

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
17 november 2015
Publicatiedatum
20 november 2015
Zaaknummer
200.167.844/01 GDW en 200.168.772/01 GDW
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tuchtrechtelijke klacht tegen een kandidaat-gerechtsdeurwaarder wegens onzorgvuldig handelen en het niet tijdig verstrekken van informatie

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 17 november 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep over een klacht tegen een toegevoegd kandidaat-gerechtsdeurwaarder. De klager had de klacht ingediend omdat de gerechtsdeurwaarder naliet te verifiëren of de klager had voldaan aan een eerdere veroordeling, hem niet tijdig een specificatie van de in rekening gebrachte nakosten van 100 euro verstrekte, en een inhoudelijk onjuist e-mailbericht naar hem had gestuurd. De kamer voor gerechtsdeurwaarders had de klacht gegrond verklaard en een maatregel van berisping opgelegd. Het hof oordeelde echter dat de gerechtsdeurwaarder niet alleen de klacht niet had ingezien, maar ook dat haar handelen onzorgvuldig was. Het hof heeft de eerdere beslissing vernietigd en een zwaardere maatregel opgelegd, namelijk een berisping met een aanzegging. Dit houdt in dat als de gerechtsdeurwaarder opnieuw in de fout gaat, er zwaardere sancties zoals een geldboete of schorsing overwogen kunnen worden. De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldigheid en tijdige communicatie door gerechtsdeurwaarders in hun beroepsuitoefening.

Uitspraak

beslissing
___________________________________________________________________ _ _
GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling civiel recht en belastingrecht
zaaknummers : 200.167.844/01 GDW en 200.168.772/01 GDW
nummer eerste aanleg : 559.2014
beslissing van de notaris- en gerechtsdeurwaarderskamer van 17 november 2015
inzake 200.167.844/01 GDW
[naam] ,
wonend te [plaats] ,
appellant,
tegen
mr. [naam] ,
toegevoegd kandidaat-gerechtsdeurwaarder te [plaats] ,
geïntimeerde,
en inzake 200.168.772/01 GDW
mr. [naam] ,
toegevoegd kandidaat-gerechtsdeurwaarder te [plaats] ,
appellante,
tegen
[naam] ,
wonend te [plaats] ,
geïntimeerde.

1.Het geding in hoger beroep

In de zaak met zaaknummer 200.167.844/01 GDW
1.1.
Appellant (hierna: klager) heeft op 9 april 2015 een beroepschrift - met bijlagen - bij het hof ingediend tegen de beslissing van de kamer voor gerechtsdeurwaarders te Amsterdam (hierna: de kamer) van 24 maart 2015 (ECLI:NL:TGDKG:2015:33). De kamer heeft in de bestreden beslissing de klacht van klager gegrond verklaard en aan geïntimeerde (hierna: de gerechtsdeurwaarder) de maatregel van berisping opgelegd.
1.2.
De gerechtsdeurwaarder heeft geen verweerschrift bij het hof ingediend, hoewel het hof de gerechtsdeurwaarder daartoe in de gelegenheid heeft gesteld.
In de zaak met zaaknummer 200.168.772/01 GDW
1.3.
De gerechtsdeurwaarder heeft op 24 april 2015 een beroepschrift - met bijlage - bij het hof ingediend tegen de hiervoor genoemde beslissing van de kamer.
1.4.
De gronden van het beroep zijn aangevuld bij faxbericht van 27 mei 2015.
1.5.
Klager heeft op 20 juli 2015 een verweerschrift - met bijlagen - ingediend.
In beide zaken
1.6.
De mondelinge behandeling van beide zaken is bepaald op 4 september 2015 te 13.30 uur. Bij e-mail van 4 september 2015 (8:59 uur) is namens de gerechtsdeurwaarder bericht dat zij wegens fysieke ongemakken niet in de gelegenheid is om de zitting bij te wonen.
1.7.
Klager is ter openbare terechtzitting van het hof van 4 september 2015 verschenen. De voorzitter heeft de inhoud van voormeld e-mailbericht aan klager medegedeeld en hem laten weten dat de griffier voor aanvang van de zitting nog telefonisch contact heeft opgenomen met het kantoor waar de gerechtsdeurwaarder werkzaam is teneinde te verifiëren of zij tevens heeft bedoeld te verzoeken om de zitting aan te houden. Een kantoorgenoot van de gerechtsdeurwaarder heeft vervolgens laten weten dat volgens hem de gerechtsdeurwaarder inderdaad een aanhouding van de zitting wenst.
Het hof heeft klager in de gelegenheid gesteld hierop te reageren. Klager heeft te kennen gegeven zich te verzetten tegen aanhouding van de behandeling, mede gelet op de enorme reisafstand die hij had moeten afleggen.
Na kort beraad in raadkamer heeft de voorzitter klager medegedeeld dat de mondelinge behandeling van het hoger beroep doorgang vindt in verband met het ontbreken van een duidelijk en gemotiveerd aanhoudingsverzoek, alsmede gelet op het bezwaar van klager. Bij deze beslissing heeft het hof meegewogen dat de gerechtsdeurwaarder in eerste aanleg ook niet ter zitting was verschenen.
Vervolgens heeft de zitting van de zaken plaatsgevonden, waarna het onderzoek is gesloten en de uitspraakdatum is bepaald en aan klager medegedeeld.
1.8.
Bij brief van 4 september 2015 heeft het hof de gerechtsdeurwaarder bericht dat de mondelinge behandeling in beide zaken op 4 september 2015 doorgang heeft gevonden. Verder is bij diezelfde brief de uitspraakdatum medegedeeld.

2.Stukken van het geding

Het hof heeft kennis genomen van de inhoud van de door de kamer aan het hof toegezonden stukken van de eerste instantie en de hiervoor vermelde stukken.

3.Feiten

3.1.
Het hof verwijst voor de feiten naar hetgeen de kamer in de bestreden beslissing heeft vastgesteld. Partijen hebben tegen de vaststelling van de feiten door de kamer geen bezwaar gemaakt, zodat ook het hof van die feiten uitgaat.
3.2.
Kort gezegd gaat het in deze zaak om het volgende.
3.2.1.
Bij vonnis van de kantonrechter in de rechtbank [plaats] (hierna: het vonnis) is klager veroordeeld tot betaling van een geldbedrag.
3.2.2.
Bij aanmaningsbrief van 16 april 2014 heeft [naam] (hierna: [incassospecialist] ), als incassospecialist verbonden aan het kantoor waar de gerechtsdeurwaarder werkzaam is, klager medegedeeld dat het totaalbedrag van € 1.393,57 (waaronder een bedrag van € 100,- aan nakosten) binnen tien dagen na 16 april 2014 in het bezit van het gerechtsdeurwaarderskantoor diende te zijn.
3.2.3.
Bij brieven van 26 april 2014 en 16 mei 2014 heeft klager aan [incassospecialist] medegedeeld direct uitvoering te hebben gegeven aan de veroordeling in het vonnis en daarom een nieuwe factuur te wensen. Voorts heeft klager bij voormelde brief van 16 mei 2014 verzocht om een specificatie van de post ‘nakosten’.
3.2.4.
Bij e-mail van 13 juni 2014 heeft [incassospecialist] aan klager uitleg gegeven wat onder het begrip ‘nakosten’ moet worden verstaan.
3.2.5.
Op 16 juli 2014 heeft [incassospecialist] in een e-mail aan klager onder meer het volgende medegedeeld:
“Ondanks het gegeven dat u deze vordering al had moeten betalen, heb ik met u afspraken gemaakt over betaling van dit dossier. (…) Echter, ondanks deze gemaakte afspraak is uw betaling niet ontvangen. Ik ben dan ook genoodzaakt nadere maatregelen te nemen en de daaraan verbonden kosten komen in zijn geheel voor uw rekening. (...)”
Op diezelfde dag heeft klager nogmaals verzocht om een specificatie van de in rekening gebrachte nakosten. [incassospecialist] heeft deze specificatie diezelfde middag per e-mail aan klager verzonden.
3.2.6.
Bij brief van 17 juli 2014 heeft klager aan ‘ [naam] ’ zijn bezwaren geuit over de wijze waarop zijn dossier is behandeld.
3.2.7.
Bij de door [incassospecialist] ondertekende brief van 24 juli 2014 zijn aan klager excuses aangeboden voor de gang van zaken: de uitleg over nakosten had eerder moeten worden gegeven, er is te laat op de brieven van klager gereageerd en de brief van 16 juli 2014 is abusievelijk aan klager verzonden.

4.Standpunt van klager

Klager heeft in zijn klaagschrift in eerste aanleg een klacht ingediend tegen het gerechtsdeurwaarderskantoor [naam] te [plaats] . Klager stelt dat dit kantoor onzorgvuldig heeft gehandeld door:
- na ontvangst van de brief van 26 april 2014 niet bij de opdrachtgever te verifiëren of klager had voldaan aan de veroordeling in het vonnis;
- hem niet tijdig een specificatie van de in rekening gebrachte nakosten van € 100,- te verstrekken;
- aan hem een inhoudelijk onjuist e-mailbericht te sturen (zie 3.2.5.).

5.Standpunt van de gerechtsdeurwaarder

De gerechtsdeurwaarder heeft verweer gevoerd. Het standpunt van de gerechtsdeurwaarder wordt, voor zover relevant, hieronder besproken.

6.Beoordeling

Klacht tegen gerechtsdeurwaarderskantoor
6.1.
Het hof stelt voorop dat het tuchtrecht tot doel heeft in het algemeen belang een goede wijze van beroepsbeoefening te bevorderen door toe te zien op het optreden van de individuele gerechtsdeurwaarder. Op grond van het bepaalde in artikel 34, eerste lid, en artikel 49 van de Gerechtsdeurwaarderswet (hierna: Gdw) zijn slechts gerechtsdeurwaarders, waarnemend gerechtsdeurwaarders en toegevoegd kandidaat-gerechtsdeurwaarders aan tuchtrechtspraak onderworpen. Een gerechtsdeurwaarderskantoor als zodanig kan daarom niet worden aangemerkt als beklaagde. Een gerechtsdeurwaarder kan worden aangesproken voor zijn eigen handelen of nalaten, maar ook voor dat van anderen voor wie hij de verantwoordelijkheid draagt. Voor fouten van medewerkers op een gerechtsdeurwaarderskantoor zijn daarom de gerechtsdeurwaarders tuchtrechtelijk verantwoordelijk, mits die fouten aan de gerechtsdeurwaarders kunnen worden toegerekend.
6.2.
De gerechtsdeurwaarder heeft in haar verweer in eerste aanleg alsmede in haar brief van 10 februari 2015 aan de kamer medegedeeld dat de klacht zich tegen haar dient te richten, aangezien zij toegevoegd kandidaat-gerechtsdeurwaarder alsmede operationeel manager (en dus verantwoordelijk) is.
6.3.
De kamer heeft vervolgens in haar beslissing de gerechtsdeurwaarder – naar het oordeel van het hof terecht – aangemerkt als de gerechtsdeurwaarder tegen wie de klacht is gericht.
6.4.
In hoger beroep stelt klager dat de kamer naast de gerechtsdeurwaarder ook [naam] als beklaagde had moeten aanmerken. Immers, hij is degene die in de (niet door hem ondertekende) brief van 24 juli 2014 excuses aanbiedt. Klager verwijst hiervoor naar de volgende zinsnede in de desbetreffende brief:
“Ik, [naam] , hecht veel waarde aan een correcte afhandeling van onder meer klachten.”
6.5.
Het hof heeft echter vastgesteld dat [naam] de handelsnaam van het gerechtsdeurwaarderskantoor is en geen natuurlijk persoon, zoals klager veronderstelt. [naam] kan dan ook niet naast de gerechtsdeurwaarder als beklaagde worden aangemerkt.
Onzorgvuldig handelen?
6.6.
In hoger beroep heeft de gerechtsdeurwaarder erkend dat op de brieven van klager sneller gereageerd had moeten en kunnen worden, maar zij meent dat dit handelen niet dermate ernstig is dat daarvoor een berisping moet worden opgelegd. Nadat [incassospecialist] op 13 juni 2014, 17 werkdagen na het ontvangen van het schrijven met daarin een relevante vraag, een eerste reactie aan klager had gegeven, is voortdurend over en weer gemaild en heeft [incassospecialist] telkens correct gereageerd. Er was geen sprake van een lopende of aanstaande executie, er zijn geen kostenverhogende maatregelen genomen en klager is ook op geen enkele andere wijze benadeeld of in zijn belangen geschaad, aldus de gerechtsdeurwaarder.
6.7.
Het hof stelt voorop dat een gerechtsdeurwaarder binnen redelijke termijn behoort te reageren op redelijke vragen en verzoeken die hem of haar worden gedaan. Dat geldt in deze zaak temeer, nu klager stelde al vóór de betekening een betaling aan de opdrachtgever te hebben gedaan. Uit de overgelegde stukken is het hof gebleken dat de gerechtsdeurwaarder niet tijdig heeft gereageerd. Zij heeft pas na twee maanden daadwerkelijk gehoor gegeven aan het verzoek van klager tot toezending van een specificatie van de nakosten. Daarnaast heeft de gerechtsdeurwaarder naar het oordeel van het hof ten onrechte geen navraag gedaan bij haar opdrachtgever naar de juistheid van de mededeling van klager dat hij direct uitvoering had gegeven aan de veroordeling in het vonnis. Dit in aanmerking nemende, alsmede de omstandigheid dat de gerechtsdeurwaarder ook nog een e-mail heeft verstuurd die niet voor klager was bedoeld, althans waarvan de inhoud geen betrekking had op het dossier van klager, is het hof van oordeel dat de gerechtsdeurwaarder onzorgvuldig en tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. De klacht is dan ook gegrond.
Maatregel
6.8.
Gelet op de gegrondheid van de klacht en het feit dat de gerechtsdeurwaarder zowel in eerste aanleg als in hoger beroep niet daadwerkelijk heeft laten blijken het onjuiste van haar handelen in te zien, is het hof van oordeel dat niet de door de kamer opgelegde maatregel van berisping, maar de zwaardere maatregel van berisping met een aanzegging de passende sanctie is.
6.9.
Hetgeen partijen verder nog naar voren hebben gebracht, kan buiten beschouwing blijven omdat het niet van belang is voor de beslissing in deze zaak.
6.10.
Het hiervoor overwogene leidt tot de volgende beslissing.

7.Beslissing

Het hof:
- vernietigt de bestreden beslissing waar het betreft de oplegging van de maatregel van een berisping;
en, in zoverre opnieuw beslissende:
- legt aan de gerechtsdeurwaarder de maatregel van een berisping op met de aanzegging dat, indien andermaal door haar een van de in artikel 34, eerste lid Gdw, bedoelde handelingen of verzuimen wordt gepleegd, een geldboete, schorsing of ontzetting uit het ambt zal worden overwogen;
- bevestigt de bestreden beslissing voor het overige.
Deze beslissing is gegeven door mrs. J.C.W. Rang, L.J. Saarloos en A.W. Jongbloed en in het openbaar uitgesproken op 17 november 2015 door de rolraadsheer.