ECLI:NL:GHAMS:2015:4789

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
17 november 2015
Publicatiedatum
19 november 2015
Zaaknummer
200.166.085/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake gezamenlijk gezag over kinderen na relatiebreuk

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de man tegen een beschikking van de rechtbank Amsterdam, waarin zijn verzoek om gezamenlijk gezag over de kinderen is afgewezen. De man en de vrouw hebben tot eind 2010 een relatie gehad en hebben samen twee kinderen, geboren in 2008 en 2010. De man heeft de kinderen erkend, terwijl de vrouw het eenhoofdig gezag heeft. De rechtbank had eerder bepaald dat de man de kinderen eenmaal per veertien dagen bij zich heeft, maar het verzoek om gezamenlijk gezag werd afgewezen vanwege zorgen over de communicatie tussen de ouders en de betrokkenheid van de man.

Tijdens de zitting in hoger beroep heeft de man zijn verzoek herhaald, waarbij hij stelt dat de rechtbank ten onrechte zijn verzoek heeft afgewezen. Hij heeft gewerkt aan verbetering van de communicatie met de vrouw en heeft hulp ingeschakeld. De vrouw daarentegen betoogt dat gezamenlijk gezag momenteel niet haalbaar is, onder verwijzing naar een incident waarbij de man haar met een mes heeft bedreigd. De Raad voor de Kinderbescherming heeft aangegeven dat er onvoldoende informatie is om te adviseren.

Het hof oordeelt dat er onvoldoende bewijs is dat gezamenlijk gezag een onaanvaardbaar risico voor de kinderen met zich meebrengt. De communicatieproblemen tussen de ouders zijn niet voldoende om gezamenlijk gezag te weigeren, vooral gezien de positieve ontwikkeling van de kinderen en de bereidheid van beide ouders om samen te werken. Het hof vernietigt de eerdere beschikking en kent gezamenlijk gezag toe aan beide ouders.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
Uitspraak: 17 november 2015
Zaaknummer: 200.166.085/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/13/530834/FA RK 12-9621 (MB/HHe)
in de zaak in hoger beroep van:
[de man] ,
wonende te [woonplaats a] ,
appellant,
advocaat: mr. E.B. Warmerdam-Wolfs te Alkmaar,
tegen
[de vrouw] ,
wonende te [woonplaats b] ,
geïntimeerde,
advocaat: mr. M. Amrani te Amsterdam Zuidoost.

1.Het geding in hoger beroep

1.1.
Partijen worden hierna respectievelijk de man en de vrouw genoemd.
1.2.
De man is op 9 maart 2015 in hoger beroep gekomen van de beschikking van 10 december 2014 van de rechtbank Amsterdam, met kenmerk C/13/530834/FA RK 12-9621 (MB/HHe).
1.3.
De vrouw heeft op 16 juli 2015 stukken ingediend.
1.4.
De zaak is op 27 juli 2015 ter terechtzitting behandeld, alwaar zijn verschenen:
- de man, bijgestaan door zijn advocaat;
- de vrouw, bijgestaan door haar advocaat;
- de heer C. de Wilde, vertegenwoordiger van de Raad voor de Kinderbescherming, regio Amsterdam Gooi en Vecht, locatie Amsterdam (hierna: de Raad).
1.5.
Zoals ter zitting verzocht heeft de man het hof de akte van geboorte van de hierna te noemen minderjarige [kind a] nagestuurd.

2.De feiten

2.1.
Partijen hebben tot eind 2010 een relatie gehad. Uit hun relatie zijn geboren [A] (hierna: [kind a] ) [in] 2008 te Amsterdam en [B] (hierna: [kind b] ) [in] 2010 te Amsterdam (hierna gezamenlijk: de kinderen). De man heeft de kinderen erkend. De vrouw heeft van rechtswege het eenhoofdig gezag over de kinderen, die bij haar verblijven.
2.2.
Bij beschikking van 26 februari 2014 van de rechtbank Amsterdam is – voor zover thans van belang – bepaald dat de man de kinderen bij zich heeft eenmaal per veertien dagen van vrijdag 20:00 uur tot zondag 18:30 uur, waarbij de man zelf voor het halen en brengen van de kinderen zorgdraagt. Voorts is het verzoek van de man te bepalen dat partijen gezamenlijk met het gezag over de kinderen worden belast pro forma aangehouden tot 18 augustus 2014 teneinde af te wachten of en in hoeverre de man in staat is invulling te geven aan de uitvoering van de omgangsregeling en zijn verantwoordelijkheid voor hen te nemen en partijen gelegenheid te geven overeenstemming te bereiken.

3.Het geschil in hoger beroep

3.1.
Bij de bestreden beschikking is het verzoek van de man partijen gezamenlijk te belasten met het ouderlijk gezag over de kinderen afgewezen.
3.2.
De man verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking, zijn inleidend verzoek alsnog toe te wijzen.
3.3.
De vrouw verzoekt de bestreden beschikking te bekrachtigen.

4.Beoordeling van het hoger beroep

4.1.
Aan het hof ligt ter beoordeling voor de vraag of de man gezamenlijk met de vrouw met het ouderlijk gezag over de kinderen dient te worden belast.
4.2.
Uit artikel 1:253c lid 2 Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) volgt dat het verzoek van de tot het gezag bevoegde vader om de ouders met het gezamenlijk gezag te belasten slechts wordt afgewezen, indien er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen, of indien afwijzing anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
4.3.
De man stelt kort gezegd - onder verwijzing naar een viertal uitspraken van onder meer dit hof - dat de rechtbank ten onrechte zijn verzoek tot gezamenlijk gezag over de kinderen heeft afgewezen. De door de rechtbank in de tussenbeschikking van 26 februari 2014 aan de man opgelegde proeve van bekwaamheid met betrekking tot de omgangsregeling mag geen voorwaarde zijn voor het al dan niet toekennen van gezamenlijk gezag. De man heeft desalniettemin zijn schouders eronder gezet. Met behulp van Jeugdzorg en een vertrouwenspersoon is gewerkt aan verbetering van de onderlinge verstandhouding en het creëren van rust. De afgelopen maanden is de omgangsregeling goed verlopen. De man probeert via Jeugdzorg rechtstreekse communicatie met de vrouw tot stand te brengen. De rechter zou zich, aldus de man, bij de beoordeling van de verstandhouding van partijen niet moeten laten leiden door mededelingen van de vrouw die de man juist heeft bestreden.
4.4.
De vrouw stelt kort gezegd dat gezamenlijk gezag op dit moment nog niet haalbaar is. Ondanks de inzet van hulpverlening en mediation is er geen rechtstreekse communicatie tussen partijen. De omgangsregeling loopt goed met dien verstande dat de man soms te laat is. De vrouw vertrouwt de man niet sinds een incident in februari 2014 waarbij hij haar met een mes heeft bedreigd. Aangezien zij hem wel bij de kinderen wil betrekken, heeft zij verzocht om vaststelling van een omgangsregeling. De man is echter als vader onvoldoende betrokken. De man neemt zijn verantwoordelijkheid jegens de kinderen niet, nu hij ook niets voor hen betaalt, aldus de vrouw.
4.5.
De Raad heeft ter zitting aangegeven de door partijen verschafte informatie onvoldoende te vinden om te kunnen adviseren. De Raad stelt vragen bij de oorzaken van de nog steeds grote tegenstellingen tussen partijen, weet niet wie verantwoordelijk daarvoor is en kan daarom geen conclusies trekken. Nadere informatie zou in een Raadsonderzoek verkregen kunnen worden.
4.6.
Het hof stelt voorop dat het ontbreken van een goede communicatie volgens vaste jurisprudentie niet zonder meer met zich brengt dat in het belang van de kinderen het gezag aan één van de ouders moet toekomen. Hetgeen de man en de vrouw over en weer hebben aangevoerd, levert een diffuus beeld op. Centraal staat echter, in zoverre zijn partijen het met elkaar eens, dat de man een wezenlijk contact met de kinderen nastreeft en waarmaakt en dat de vrouw hem bij het leven van de kinderen wil betrekken. De doorgaans goed verlopende contactregeling is hiervoor een belangrijke aanwijzing. De vraag is of er desalniettemin grond is om partijen niet gezamenlijk met het gezag over de kinderen te belasten. In dat verband is het volgende vermeldenswaard. Uit de stukken in het dossier en het verhandelde ter zitting is gebleken dat partijen thans niet rechtstreeks met elkaar communiceren en dat in het verleden ingezette hulpverlening en mediation niet heeft geleid tot verbetering van de communicatieproblematiek. De vrouw heeft op 5 maart 2014 aangifte jegens de man gedaan van bedreiging met een mes op 9 februari 2014. De man ontkent dat dit heeft plaatsgevonden. Vaststaat dat de man daarvoor niet is vervolgd. Dit betekent dat, ook al ziet de vrouw dat anders, in dit geding niet zonder meer uitgangspunt kan zijn dat dit incident heeft plaatsgehad zoals zij het heeft geschetst. Het hof kan, hoewel daarvan in het proces-verbaal van de zitting in eerste aanleg van 10 december 2014 melding is gemaakt, uit het dossier verder niet afleiden dat sprake is van meerdere aangiftes door de vrouw jegens de man.
Op initiatief van de vrouw is hulpverlening op gang gekomen teneinde de vrouw te ondersteunen in de opvoeding van de kinderen. Het ligt in de bedoeling dat ook de man gebruik gaat maken van het hulpverleningsaanbod. De vrouw heeft baat gehad bij de geboden ondersteuning. Naar verwachting geldt hetzelfde te zijner tijd voor de man. Ook de kinderen hebben voordeel gehad van de door hen doorlopen training. Over hun ontwikkeling bestaat geen zorg, althans niet noemenswaardig. Voorts is gebleken dat de vrouw niet onwelwillend tegenover de man staat; zo heeft zij toestemming verleend aan de school van de kinderen om de man van informatie over de kinderen te voorzien en hem via haar vader het schoolrapport van [kind a] doen toekomen.
Gelet op de feiten en omstandigheden zoals hiervoor uiteengezet is het hof van oordeel dat onvoldoende is komen vast te staan dat bij het gezamenlijk uitoefenen van het gezag over de kinderen een onaanvaardbaar risico bestaat dat de kinderen klem of verloren raken tussen de ouders of dat afwijzing anderszins in hun belang noodzakelijk is. De omstandigheid dat partijen grote communicatieproblemen ervaren is daartoe onvoldoende, temeer daar de kinderen weerbaarder zijn geworden en er geen noemenswaardige zorgen zijn over hun huidige ontwikkeling. Daarnaast is van belang dat partijen een serieus voornemen hebben om gezamenlijke gesprekken te voeren met de gezinsmanager van Jeugdzorg teneinde hun communicatie te verbeteren. Het hof gaat ervan uit dat deze gesprekken voortgang zullen vinden en dat partijen daaraan zullen meewerken en eventuele adviezen zullen opvolgen. Gezien het voorgaande acht het hof het gelasten van een raadonderzoek, zoals door de Raad geadviseerd, niet in het belang van de kinderen en partijen. Het hof zal de bestreden beschikking vernietigen en het inleidend verzoek van de man partijen gezamenlijk met het gezag over de kinderen te belasten alsnog toewijzen.
4.7.
Dit leidt tot de volgende beslissing.

5.Beslissing

Het hof:
vernietigt de beschikking waarvan beroep en opnieuw rechtdoende:
belast de man samen met de vrouw met het gezag over [A] , geboren [in] 2008 te Amsterdam, en [B] , geboren [in] 2010 te Amsterdam;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mw. mr. M.F.G.H. Beckers, mr. G.B.C.M. van der Reep en mr. A.R. van Wieren in tegenwoordigheid van mr. C.M. van Harten als griffier, en in het openbaar uitgesproken op 17 november 2015.