ECLI:NL:GHAMS:2015:4695

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
27 oktober 2015
Publicatiedatum
12 november 2015
Zaaknummer
23-005783-13
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging vonnis en ontneming wederrechtelijk verkregen voordeel in hennepteeltzaak

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 27 oktober 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De zaak betreft de ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel in verband met hennepteelt. De veroordeelde, geboren in Groot-Brittannië in 1974, was eerder vrijgesproken van de hem ten laste gelegde feiten, maar het Openbaar Ministerie heeft hoger beroep ingesteld tegen deze vrijspraak en de afwijzing van de vordering tot ontneming van voordeel.

Het hof heeft vastgesteld dat de veroordeelde betrokken was bij het telen van hennep en heeft de vordering van het Openbaar Ministerie tot ontneming van het geschatte bedrag van € 58.823,20 toegewezen. De verdediging voerde aan dat de vordering afgewezen moest worden, omdat de veroordeelde geen daadwerkelijk voordeel had behaald. Subsidiair werd gesteld dat het bedrag aan wederrechtelijk verkregen voordeel lager zou moeten zijn, gebaseerd op verklaringen van medeverdachten.

Het hof heeft de verklaringen van de medeverdachten in overweging genomen en vastgesteld dat de veroordeelde wederrechtelijk voordeel heeft verkregen ter waarde van € 30.000 door middel van de hennepteelt. Daarnaast is er een bedrag van € 2.925 vastgesteld voor de verhuur van de ruimte voor de hennepteelt. Het hof heeft geoordeeld dat de redelijke termijn van artikel 6 EVRM is overschreden, maar heeft geen verdere consequenties aan deze overschrijding verbonden in de ontnemingszaak.

Uiteindelijk heeft het hof het vonnis van de politierechter vernietigd en de veroordeelde de verplichting opgelegd tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 32.925 ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel. De beslissing is genomen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin drie rechters zitting hadden.

Uitspraak

Parketnummer: 23-005783-13
Datum uitspraak: 27 oktober 2015 (ONTNEMINGSPROCEDURE)
TEGENSPRAAK (gemachtigd raadsman)
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 18 december 2013 op de vordering van het openbaar ministerie ingevolge artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht in de ontnemingszaak met nummer 15-660101-11 tegen de veroordeelde
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] (Groot-Brittannië) op [geboortedag] 1974,
adres: [adres 1].

Procesgang

Het openbaar ministerie heeft in eerste aanleg gevorderd dat aan de veroordeelde de verplichting zal worden opgelegd tot betaling van een geldbedrag aan de Staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, geschat tot een bedrag van € 58.823,20.
De veroordeelde is bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 18 december 2013 vrijgesproken van het hem ten laste gelegde.
Voorts heeft de politierechter in de rechtbank Noord-Holland bij vonnis van 18 december 2013 de vordering van het openbaar ministerie ex artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht afgewezen.
Het Openbaar Ministerie heeft hoger beroep ingesteld tegen beide vonnissen.
De veroordeelde is bij arrest van het gerechtshof Amsterdam van 27 oktober 2015 veroordeeld ter zake van – kort gezegd – het medeplegen van het telen van hennep (meermalen gepleegd).

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 13 oktober 2015 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de raadsman naar voren is gebracht.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere beslissing komt dan de rechtbank.

Schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel

Standpunt advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep gevorderd dat aan de veroordeelde de verplichting wordt opgelegd tot betaling aan de staat van € 58.823,20 ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft ter terechtzitting in hoger beroep – kort samengevat – aangevoerd dat de vordering tot ontneming dient te worden afgewezen, in eerste instantie omdat de verdediging in de samenhangende strafzaak vrijspraak heeft bepleit, maar nog los daarvan omdat niet is gebleken dat de veroordeelde daadwerkelijk geld heeft verdiend.
Subsidiair heeft de raadsman aangevoerd dat slechts een bedrag van € 4.400 kan worden vastgesteld, omdat dit in lijn zou zijn met de verklaringen van de [medeverdachte 1], die zeggen dat zij slechts
€ 2.200 hebben verdiend en van de overige opbrengsten niets hebben gekregen.
Meer subsidiair heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat, indien men uitgaat van de verklaringen van de [medeverdachte 1] over de verdiensten en vooral de investeringen in de hennepkwekerij te Santpoort-Noord, wat bij een bewezenverklaring in de strafzaak niet anders dan zo geweest kan zijn, de veroordeelde maximaal € 35.000 aan wederrechtelijk verkregen voordeel kan worden ontnomen.
Beoordeling
Gelet op het reparatoire karakter van de maatregel als bedoeld in art. 36e Sr dient bij de bepaling van het wederrechtelijk verkregen voordeel te worden uitgegaan van het voordeel dat de veroordeelde in de concrete omstandigheden van het geval daadwerkelijk heeft behaald (vgl. HR 1 juli 1997, ECLI:NL:HR:1997:AB7714, NJ 1998/242).
Hennepkwekerij aan de [adres 2] te Zwaanshoek
Ter zake deze hennepkwekerij hebben de medeveroordeelden [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] het volgende verklaard.
De veroordeelde had de ruimte en benaderde de medeveroordeelde [medeverdachte 3] of deze in Zwaanshoek iets kon beginnen. De medeveroordeelde [medeverdachte 3] heeft vervolgens zijn broer erbij betrokken. Later zijn de afspraken gemaakt, de partijen bij elkaar gebracht, het plan gemaakt en opgezet en de verdeling besproken. De veroordeelde zou meer krijgen omdat hij de eigenaar was van het pand. Het aandeel voor de medeveroordeelden was 25% en voor de veroordeelde ook. Er stonden zo’n 600 planten. De electriciteitsinstallatie werd buiten de meter om gehaald. Er liep een kabel over de overheaddeur van het kantoor van de veroordeelde naar de hennepkwekerij. De veroordeelde heeft getoond hoe de kabel liep.
In de [adres 2] is een keer of acht geoogst. Een paar keer is een oogst mislukt, maar die brachten ook nog € 2.500 per persoon op. De gelukte oogsten brachten ongeveer € 4.000 op. De opbrengsten van de [adres 2] zijn geïnvesteerd in de grote hennepkwekerij te Santpoort-Noord. De medeveroordeelden [medeverdachte 4] en [medeverdachte 3] hebben ieder € 15.000 geïnvesteerd en de veroordeelde € 30.000 (proces-verbaal van verhoor van [medeverdachte 3], dossierpagina’s 77, 78, 82, 83; verklaring [medeverdachte 3] afgelegd ter terechtzitting in eerste aanleg van 18 december 2013, pagina’s 7 en 8; proces-verbaal van verhoor van [medeverdachte 4], dossierpagina’s 50, 51).
Het hof is op grond van bovenstaande van oordeel dat de veroordeelde wederrechtelijk voordeel, geschat op een bedrag van € 30.000, heeft verkregen door middel van of uit de baten van de strafbare feiten ter zake waarvan hij bij arrest van 27 oktober 2015 is veroordeeld.
Voorts heeft de verdachte wederrechtelijk verkregen voordeel verkregen uit de verhuur van de ruimte ten behoeve van de hennepteelt, zijnde een bedrag van € 650 per maand (art. 4.11 van de huurovereenkomst, dossierpagina 104). Deze huurovereenkomst is aangegaan op 1 oktober 2009. Nu de bewezen verklaarde periode loopt van 1 januari 2011 tot en met 14 mei 2011 zal het hof dit voordeel schatten op een bedrag groot € 2.925.

Verplichting tot betaling aan de Staat

Het hof is van oordeel dat in de ontnemingszaak de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het EVRM is overschreden. Ook in de met de ontnemingszaak samenhangende strafzaak, in welke zaak het hof heden eveneens uitspraak doet, is de redelijke termijn overschreden. De compensatie, tot welke de overschrijding van de redelijke termijn dient te leiden wordt door het hof toegepast in de strafzaak. Gelet hierop bestaat er geen aanleiding om in de onderhavige zaak eveneens consequenties te verbinden aan het oordeel dat de redelijke termijn is overschreden. Het hof zal in de ontnemingszaak dan ook volstaan met louter de constatering dat de redelijke termijn is geschonden.
Aan de veroordeelde dient derhalve, ter ontneming van het door hem wederrechtelijk verkregen voordeel, de verplichting te worden opgelegd tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 32.925.

Toepasselijk wettelijk voorschrift

De op te leggen maatregel is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Stelt het bedrag waarop het door de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op een bedrag van €
32.925,00 (tweeëndertigduizend negenhonderdvijfentwintig euro).
Legt de veroordeelde de verplichting op tot
betaling aan de Staatter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel van een bedrag van
€ 32.925,00 (tweeëndertigduizend negenhonderdvijfentwintig euro).
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. M. Jurgens, mr. P.C. Römer en mr. A.P.M. van Rijn, in tegenwoordigheid van mr. M. Helmers, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 27 oktober 2015.
=========================================================================
[....]