ECLI:NL:GHAMS:2015:4663

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
10 november 2015
Publicatiedatum
12 november 2015
Zaaknummer
200.165.951/01NOT
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Klacht tegen notarissen over bedrog en partijdigheid bij verdeling nalatenschap

In deze zaak heeft klager, een uitkeringsgerechtigde, op 5 maart 2015 een beroepschrift ingediend tegen de beslissing van de kamer voor het notariaat in het ressort Arnhem-Leeuwarden, die op 27 februari 2015 de klacht van klager tegen de notarissen ongegrond verklaarde. Klager verwijt de notarissen bedrog, partijdigheid, het versturen van infamerende en beledigende geschriften over zijn moeder, discriminatie en valsheid in geschrift. De kamer heeft de klacht ongegrond verklaard, en het hof bevestigt deze beslissing.

De feiten van de zaak zijn als volgt: op 21 november 2013 is het testament van de moeder van klager verleden, waarin klager en zijn zus als erfgenamen zijn benoemd. De Stichting, verbonden aan het kantoor van de notarissen, is benoemd tot bewindvoerder en executeur. Na het overlijden van de moeder op 7 januari 2014 heeft de notaris klager geïnformeerd over de nalatenschap en de mogelijkheden van aanvaarding. Klager heeft de notarissen beschuldigd van partijdigheid en bedrog bij de verdeling van de nalatenschap.

Het hof heeft de klacht van klager beoordeeld en vastgesteld dat er geen bewijs is voor de beschuldigingen. De oud-notaris was niet betrokken bij de uitvoering van de bewindvoering en de notaris heeft niet onterecht gehandeld. De communicatie van de notaris over de nalatenschap was niet beledigend en de beslissing van de Stichting om de executeursbenoeming niet te aanvaarden was redelijk. Het hof concludeert dat de kamer de klacht terecht ongegrond heeft verklaard en bevestigt de bestreden beslissing.

Uitspraak

beslissing
___________________________________________________________________ _ _
GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling civiel recht en belastingrecht
zaaknummer : 200.165.951/01 NOT
nummer eerste aanleg : Al/2014/106 en 107
beslissing van de notaris- en gerechtsdeurwaarderskamer van 10 november 2015
inzake
[appellant] ,
wonend te [plaats] , gemeente [naam] ,
appellant,
tegen
1. [geïntimeerde] ,
oud-notaris te [plaats] , gemeente [naam] ,
2. [geïntimeerde] ,
notaris te [plaats] , gemeente [naam] ,
geïntimeerden.

1.Het geding in hoger beroep

1.1.
Appellant (hierna: klager) heeft op 5 maart 2015 een beroepschrift - met bijlagen - bij het hof ingediend tegen de beslissing van de kamer voor het notariaat in het ressort Arnhem-Leeuwarden (hierna: de kamer) van 27 februari 2015 (ECLI:NL:TNORARL:2015:1). De kamer heeft in de bestreden beslissing de klacht van klager tegen geïntimeerden (hierna afzonderlijk: de oud-notaris en de notaris en tezamen: de notarissen) ongegrond verklaard
.
1.2.
Op 9 maart 2015 en 27 maart 2015 heeft het hof van klager een aanvullend beroepschrift en nadere stukken ontvangen.
1.3.
De notarissen hebben op 7 april 2015 een verweerschrift - met bijlage - bij het hof ingediend.
1.4.
Op 26 juni 2015 is van klager een brief - met bijlage - ingekomen. Hierop heeft het hof aan partijen bericht dat de brief voor zover die een inhoudelijke reactie op het verweerschrift van de notarissen behelst buiten beschouwing wordt gelaten, omdat het van toepassing zijnde procesreglement verzoekschriftprocedures in handels- en insolventiezaken voor het indienen van andere stukken dan het beroepschrift en het verweerschrift geen ruimte biedt, tenzij het hof daarom uitdrukkelijk vraagt. De bij de brief gevoegde bijlage is tijdig ingediend en in het procesdossier opgenomen.
1.5.
Van klager zijn op 24 juli 2015 nadere producties ontvangen.
1.6.
De zaak is behandeld ter openbare terechtzitting van het hof van 27 augustus 2015. Klager is niet verschenen, hoewel daartoe behoorlijk te zijn opgeroepen. De notarissen zijn verschenen en hebben het woord gevoerd.

2.Stukken van het geding

Het hof heeft kennis genomen van de inhoud van de door de kamer aan het hof toegezonden stukken van de eerste instantie en de hiervoor vermelde stukken.

3.Feiten

3.1.
Het hof verwijst voor de feiten naar hetgeen de kamer in de bestreden beslissing heeft vastgesteld. Partijen hebben tegen de vaststelling van de feiten door de kamer geen bezwaar gemaakt, zodat ook het hof van die feiten uitgaat.
3.2.
Samengevat weergegeven gaat het in deze zaak om het volgende.
3.2.1.
Op 21 november 2013 is voor mr. [naam] , notaris te Leeuwarden, het testament van de moeder van klager, [naam] , (verder: moeder) verleden. In het testament is een zogenoemde tweetrapsmaking opgenomen, waarbij klager onder ontbindende voorwaarde en de zus van klager (verder: de zus) onder opschortende voorwaarde tot enige erfgenamen van moeder zijn benoemd. Verder heeft moeder in het belang van klager een bewind ingesteld over alle aan hem nagelaten of vermaakte goederen. Tot bewindvoerder is benoemd de stichting: Stichting [naam] , feitelijk gevestigd in [plaats] (verder: de Stichting). Ook is de Stichting tot executeur benoemd.
3.2.2.
De Stichting is verbonden aan het kantoor van de notarissen. Bij benoeming van de Stichting als bewindvoerder en/of executeur worden de feitelijke werkzaamheden door een (kandidaat-)notaris van het kantoor verricht.
3.2.3.
Moeder is op 7 januari 2014 overleden.
3.2.4.
De notaris heeft klager bij brief van 17 januari 2014 - voor zover hier van belang - het volgende medegedeeld:

Volgens uw opgaaf bestaat de nalatenschap onder meer uit een woonhuis (verhuurd aan u), een tegoed op bankrekening(en), een schuld aan de gemeente [naam] en ‘zwart’ geld op een rekening in Duitsland.
Als erfgenaam bent u niet verplicht de erfenis te accepteren. U heeft de keuze een erfenis zuiver te aanvaarden, te verwerpen of beneficiair te aanvaarden. Bijgaand ontvangt u een informatiekaart.
Mede gezien het ‘zwarte’ geld in Duitsland adviseer ik u, ingeval u erfgenaam wenst te zijn, de nalatenschap beneficiair te aanvaarden, waardoor u niet met uw eigen vermogen aansprakelijk wordt voor de eventuele schulden van uw moeder. Na een beneficiaire aanvaarding moet de executeur in beginsel wijken. De erfgenamen zijn dan gezamenlijk vereffenaar.
Verder geldt sinds 1 januari 2012 dat een executeur verplicht is om de aangifte voor de erfbelasting te doen. De executeur wordt hierdoor hoofdelijk aansprakelijk voor de (erf)belasting die door de erfgenamen moet worden betaald. Dit geldt ook voor belastingen over eventueel verzwegen vermogen in het buitenland.
Vorenstaande heeft de stichting doen besluiten de executeursbenoeming niet te aanvaarden. Temeer nu blijkt dat er geen vertrouwen is in ons kantoor en op die basis samenwerking ons niet mogelijk lijkt. Ook de bewindvoering over hetgeen door u uit de nalatenschap wordt verkregen, wordt niet aanvaard, nu een goede basis hiervoor ontbreekt. Uiteraard heeft uw moeders wens zwaar meegewogen in onze beslissing.”

4.Standpunt van klager

Klager verwijt de notarissen dat zij bedrog hebben gepleegd en partijdig zijn opgetreden bij de verdeling van de nalatenschap van moeder. Verder hebben de notarissen infamerende en beledigende geschriften over moeder gestuurd, klager als uitkeringsgerechtigde gediscrimineerd en valsheid in geschrift gepleegd.

5.Standpunt van de notarissen

De notarissen hebben verweer gevoerd. Hun standpunt wordt, voor zover relevant, hieronder besproken.

6.Beoordeling

6.1.
Ook in hoger beroep is niet gebleken dat de oud-notaris door de Stichting is aangewezen om feitelijk uitvoering te geven aan de bewindvoering en/of de executele als bedoeld in het testament van moeder dan wel op een andere wijze bij de behandeling van dit dossier betrokken is geweest. Het hof is - evenals de kamer - van oordeel dat klager niet aannemelijk heeft gemaakt dat de oud-notaris zich schuldig heeft gemaakt aan de door klager geuite beschuldigingen van bedrog, partijdigheid, belediging, infamie, discriminatie en/of valsheid in geschrift. De brief van 17 januari 2014 is van de hand van de notaris en niet van de oud-notaris en valt daarmee onder de verantwoordelijkheid van de notaris. De kamer heeft de klacht ten aanzien van de oud-notaris dan ook terecht ongegrond verklaard.
6.2.
Het hof is van oordeel dat klager evenmin aannemelijk heeft gemaakt dat de notaris bedrog, partijdigheid, belediging, infamie, discriminatie en/of valsheid in geschrift kan worden verweten. Uit de brief van 17 januari 2014 is af te leiden dat de notaris het bestaan van ‘zwart’ geld noemt omdat klager dit kennelijk zo heeft opgegeven, althans de notaris de opgave van klager kennelijk zo heeft begrepen. In ieder geval is niet aannemelijk geworden dat de notaris de bedoeling heeft gehad hiermee klager of moeder te beledigen. De herhaalde stelling van klager dat de notaris met de zus zou hebben samengewerkt om klager tegen te werken, heeft klager onvoldoende onderbouwd en valt uit de processtukken niet af te leiden. Dat de Stichting de bewindvoering en het executeurschap met betrekking tot de nalatenschap van moeder niet wenste te aanvaarden in verband met het risico onder omstandigheden als executeur aansprakelijk te worden gesteld voor de betaling van erfbelasting en de Stichting dat niet acceptabel vond en dat daarnaast is meegewogen dat het onderling vertrouwen tussen klager en het notariskantoor ontbrak, acht het hof een redelijke en zorgvuldige afweging. Van de omstandigheid dat de notaris dit namens de Stichting aan klager heeft gecommuniceerd, is haar geen tuchtrechtelijk verwijt te maken. Evenmin valt de notaris een tuchtrechtelijk verwijt te maken van de wijze waarop zij dat heeft gedaan. Uit de toelichting van de notaris over de contacten tussen klager en het notariskantoor is voldoende naar voren gekomen dat er geen, althans onvoldoende onderling vertrouwen tussen klager en het notariskantoor bestond.
Dit betekent dat de kamer de klacht gericht tegen de notaris eveneens terecht ongegrond heeft verklaard.
6.3.
Hetgeen partijen verder nog naar voren hebben gebracht, kan buiten beschouwing blijven omdat het niet van belang is voor de beslissing in deze zaak.
6.4.
Het hiervoor overwogene leidt tot de volgende beslissing.

7.Beslissing

Het hof bevestigt de bestreden beslissing.
Deze beslissing is gegeven door mrs. W.J.J. Los, F.J.P.M. Haas en M. Bijkerk en in het openbaar uitgesproken op 10 november 2015 door de rolraadsheer.