Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
DEME BUILDING MATERIALS N.V.,
1.Het geding in hoger beroep
2.Feiten
- a) DBM houdt zich bezig met het winnen, produceren en verhandelen van delfstoffen uit zee en exploiteert een groothandel in zand en grind.
- b) JBRE is een onderneming die adviseert, ontwikkelt en bemiddelt in de vastgoedmarkt.
- c) In 2009 ontstond bij DBM de wens om actief te worden in het Amsterdams havengebied.
- d) Op 8 juni 2011 hebben JBRE en DBM een overeenkomst gesloten, neergelegd in een opdrachtbevestiging van JBRE aan DBM (hierna: de overeenkomst), luidende onder meer:
- e) Op 9 oktober 2012 is DBM enig aandeelhouder geworden van de tot dan toe door [A] gecontroleerde vennootschap Paes Maritiem B.V (hierna: Paes Maritiem) die het recht van erfpacht heeft op locatie ‘Steenkorrel’ in het Amsterdams havengebied, zijnde een locatie zoals bedoeld in de overeenkomst.
- f) Op 1 november 2012 heeft JBRE DBM gefactureerd voor een bedrag van € 119.790,= (inclusief btw) aan aanbrengvergoeding als bedoeld in de overeenkomst.
- g) DBM heeft de factuur betwist en is niet tot betaling overgegaan.
- h) Op 26 september 2013 is op verzoek van JBRE een voorlopig getuigenverhoor gehouden.
3.Beoordeling
“de verwerving van
eenlocatie
”) op de juistheid van de stelling van JBRE, namelijk dat JBRE niet alleen recht had op de aanbrengvergoeding bij verkrijging van de locatie HoogTij maar ook bij een willekeurige andere locatie, waaronder ook de locatie Steenkorrel. Daarenboven constateert het hof het volgende. Ten tijde van het aangaan van de tussen partijen gesloten overeenkomst was, uitgaande van hetgeen [B] , commercieel directeur van DBM, ter gelegenheid van de comparitie van partijen in eerste aanleg heeft verklaard, zowel de locatie HoogTij als de locatie Steenkorrel in beeld. Volgens DBM (conclusie van antwoord 2.25, eveneens bevestigd ter gelegenheid van de pleidooien in hoger beroep) heeft zij de strategie voor de verkrijging van een locatie bepaald. Deze strategie bestond erin dat JBRE actief zou doorgaan met het voortzetten van de onderhandelingen ter verkrijging van de locatie HoogTij en dat DBM zelf zou onderhandelen over de verwerving van de locatie Steenkorrel. Deze strategie, waarvan mede achtergrond was dat DBM reeds goede zakelijke contacten had met [A] , de persoon met de zeggenschap over de locatie Steenkorrel, had, zo begrijpt het hof op grond van de wederzijdse stellingen van partijen en de getuigenverklaring van [C] , een tweevoudig doel: het feit dat intensief werd onderhandeld over de verkrijging van de locatie HoogTij kon als drukmiddel worden gebruikt in het kader van de onderhandelingen met [A] , en voorts zou de locatie HoogTij kunnen worden verworven in het geval de onderhandelingen over de locatie Steenkorrel zouden stranden.
eenlocatie, met gevolg dat JBRE recht heeft op de overeengekomen bemiddelingsvergoeding. Dit is slechts anders indien, zoals DBM stelt (memorie van antwoord 26), zij JBRE er wel degelijk in een vroegtijdig stadium op heeft gewezen dat, indien de locatie Steenkorrel zou worden verworven, JBRE geen recht zou hebben op een vergoeding.
“U vraagt mij waarom wij niet aan JBRE hebben gecommuniceerd dat DBM Steenkorrel onderzocht. Ik zeg u daarop dat wij dat discreet wilden houden, vanwege loslippigheid in het makelaarscircuit in het algemeen.”