Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.Het geding in hoger beroep
2.Feiten
“De loods op het terrein wordt opengemaakt door Dhr. [D] . U kunt dus naar binnen.”
“Ik heb de heer [D] gevraagd, de loods te openen, maar hij weigerde dit.”.
3.Beoordeling
grieven 1, 2 en 3bestrijden overwegingen die ten grondslag liggen aan de afwijzing van de (conventionele) vorderingen van BDO en toewijzing van de (reconventionele) vorderingen van [X] . De grieven zullen hierna gezamenlijk worden behandeld.
“De rechter die een dwangsom heeft opgelegd, kan op vordering van de veroordeelde de dwangsom opheffen, de looptijd ervan opschorten gedurende de door hem te bepalen termijn of de dwangsom verminderen in geval van blijvende of tijdelijke, gehele of gedeeltelijke onmogelijkheid voor de veroordeelde om aan de hoofdveroordeling te voldoen.”Het hof stelt voorop dat deze bepaling restrictief moet worden uitgelegd. Van onmogelijkheid als bedoeld in artikel 612d lid 1 Rv kan onder meer sprake zijn, indien het onredelijk zou zijn meer inspanning en zorgvuldigheid te vergen dan de veroordeelde heeft betracht (BenGH 25 september 1986, NJ 1987/909; HR 21 mei 1999, NJ 2000/13; HR 13 juni 2003, NJ 2003/521).
“De loods op het terrein wordt opengemaakt door Dhr. [D] . U kunt dus naar binnen.”,mocht van BDO worden verwacht de (veronderstelde) weigering door [D] mede te delen aan [X] en voorts dringend te verzoeken haar alsnog op korte termijn (via [D] of een ander) toegang te verschaffen tot de kraanbaanloods, bij voorkeur onder het noemen van concrete data/tijden. BDO heeft echter niet gesteld dat zij hiertoe is overgegaan, althans onvoldoende concreet en duidelijk. De e-mail van BDO aan [X] van 18 januari 2013 (
“Ik heb de heer [D] gevraagd, de loods te openen, maar hij weigerde dit.”), is hiertoe in ieder geval onvoldoende. Voormeld oordeel wordt niet anders door het (onvoldoende betwiste) gegeven dat [A] ( [X] ) en [C] (BDO) na 17 januari 2013 nog regelmatig met elkaar hebben gesproken, onder meer over de wens van [X] dat krachtstroom werd geleverd in plaats van gewone stroom en over de manier waarop de elektriciteit moest worden aangelegd. Dit gegeven laat immers onverlet dat het vonnis op 27 november 2012 was betekend en het primair de verantwoordelijkheid van BDO was om aan de veroordeling te voldoen. Hetzelfde geldt voor het verwijt van BDO dat [X] in die tijd niet uit zichzelf het initiatief heeft genomen de deur van de kraanbaanloods te openen. Overigens voert BDO aan dat [B] (BDO) en [A] na 17 januari 2013 geen contact meer hebben gehad, zodat ook [B] na 17 januari 2013 kennelijk niet meer bij [X] heeft aangedrongen op het alsnog verschaffen van toegang. Het voorgaande brengt met zich dat BDO onvoldoende heeft aangevoerd dat haar stelling kan dragen dat ook na 24 december 2012 een (tijdelijke) onmogelijkheid heeft bestaan om aan de veroordeling te voldoen. Daargelaten dat BDO is tekortgeschoten in haar stelplichten, worden haar bewijsaanbiedingen verworpen omdat ze onvoldoende specifiek en/of relevant zijn.