ECLI:NL:GHAMS:2015:4529

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
28 oktober 2015
Publicatiedatum
5 november 2015
Zaaknummer
23-000835-15
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in een strafzaak met betrekking tot softdrugs

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 28 oktober 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De officier van justitie had de verdachte gedagvaard voor het opzettelijk aanwezig hebben van een aanzienlijke hoeveelheid hasjiesj, terwijl de verdachte zich in een proeftijd bevond van een eerder voorwaardelijk opgelegde straf. De officier van justitie was gebonden aan de beleidsuitgangspunten voor vervolging, waaronder de 'Aanwijzing kader voor strafvordering' en de 'Richtlijn Opiumwet, softdrugs'. De politierechter had de officier van justitie niet-ontvankelijk verklaard in de vervolging, omdat er geen transactie was aangeboden aan de verdachte, wat in strijd zou zijn met de beleidsregels.

Het hof heeft de zaak opnieuw beoordeeld en vastgesteld dat, hoewel de verdachte recht had op een transactie, de officier van justitie in redelijkheid kon besluiten om de verdachte te dagvaarden, gezien de omstandigheden van de proeftijd. Het hof heeft de ontvankelijkheid van het openbaar ministerie bevestigd en de zaak terugverwezen naar de rechtbank Noord-Holland voor verdere behandeling. De beslissing van het hof is genomen na het horen van de vordering van de advocaat-generaal en de argumenten van de raadsman van de verdachte. Het hof heeft de uitspraak gedaan in een openbare zitting, waarbij de betrokken rechters en de griffier aanwezig waren.

Uitspraak

parketnummer: 23-000835-15 /05-188335-14 (tul)
datum uitspraak: 28 oktober 2015
TEGENSPRAAK (gemachtigde raadsman)
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 20 februari 2015 in de strafzaak onder parketnummer 15-276896-14 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1994,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 14 oktober 2015 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 11 december 2014 te Lijnden, gemeente Haarlemmermeer opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 230 gram, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd (hasjiesj), zijnde hasjiesj een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Tegen het vonnis, waarin de politierechter de officier van justitie niet-ontvankelijk heeft verklaard in de vervolging, omdat – kort gezegd – de verdachte in strijd met de ‘Aanwijzing kader voor Strafvordering’ (2013A018) geen transactie is aangeboden, maar onmiddellijk is gedagvaard, is de officier van justitie in hoger beroep gekomen.
Dit vonnis kan niet in stand blijven op de gronden als hierna vermeld.

Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie (OM)

Als uitgangspunt geldt dat de officier van justitie bij de keuze voor een afdoeningmodaliteit in beginsel gebonden is aan de toepasselijke (en behoorlijk bekend gemaakte) regels omtrent beleidsuitgangspunten bij vervolging van de strafbare feiten, in het onderhavige geval de genoemde Aanwijzing, maar ook de ‘Richtlijn Opiumwet, softdrugs’ (2011R010). Echter, de verdachte liep ten tijde van het ten laste gelegde in een proeftijd van een hem eerder voorwaardelijk opgelegde straf. De officier van justitie heeft daarom niet alleen een dagvaarding doen uitgaan, maar – in verband met de nieuwe verdenking – ook een vordering tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke straf ingediend. Voor zover de verdachte volgens de normering van de genoemde beleidsuitgangspunten al een transactie had moeten worden aangeboden, kan bij genoemde stand van zaken niet worden gezegd dat de officier van justitie niet in redelijkheid kon komen tot de beslissing van een transactie-aanbod af te zien en de verdachte te dagvaarden De raadsman heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep op het standpunt gesteld dat, indien het hof tot het oordeel komt dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in de vervolging, de zaak dient te worden teruggewezen naar de rechtbank. Gelet op het bepaalde in artikel 423, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, zal het hof de zaak daarom terugwijzen naar de rechtbank Noord-Holland.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Wijst de zaak terug naar de rechtbank Noord-Holland, teneinde met inachtneming van dit arrest de zaak te berechten en af te doen.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. J.J.I. de Jong, mr. E. Mijnsberge en mr. R.A.F. Gerding, in tegenwoordigheid van
mr. P.M. Huizenga, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof
van 28 oktober 2015.
=========================================================================
[....]
.