ECLI:NL:GHAMS:2015:4524

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
28 oktober 2015
Publicatiedatum
5 november 2015
Zaaknummer
23-000401-15
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de rechtbank Noord-Holland inzake zware mishandeling met noodweerexces

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 28 oktober 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Holland, dat op 23 januari 2015 was gewezen. De verdachte was beschuldigd van zware mishandeling van een persoon genaamd [benadeelde 1] op 5 augustus 2012 in de gemeente Schagen. De tenlastelegging omvatte onder andere het opzettelijk toebrengen van zwaar lichamelijk letsel door de aangever in het gezicht te stompen. Tijdens de zitting in hoger beroep op 14 oktober 2015 heeft het hof de vordering van de advocaat-generaal gehoord, evenals de verdediging van de verdachte. De verdachte heeft een beroep gedaan op noodweer en noodweerexces, stellende dat hij handelde uit zelfverdediging. Het hof heeft echter geoordeeld dat de feitelijke toedracht die aan dit verweer ten grondslag ligt niet aannemelijk is geworden. De verklaringen van de verdachte waren inconsistent en de getuigenverklaringen ondersteunden de lezing van de verdachte niet. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte de aangever met kracht in het gezicht heeft gestompt, wat heeft geleid tot een gebroken neus en andere verwondingen. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd en de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 33 dagen, waarvan een deel voorwaardelijk, en een taakstraf van 150 uren. De beslissing is genomen met inachtneming van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het is gepleegd, evenals de eerdere veroordelingen van de verdachte voor geweldsdelicten.

Uitspraak

parketnummer: 23-000401-15
datum uitspraak: 28 oktober 2015
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 23 januari 2015 in de strafzaak onder parketnummer 14-810350-12 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats 1] op [geboortedatum] 1990,
adres: [adres]

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 14 oktober 2015 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Gelet op de in hoger beroep door het gerechtshof toegelaten wijziging is aan de verdachte ten laste gelegd dat:
primair:
hij op of omstreeks 05 augustus 2012 in de gemeente Schagen aan een persoon genaamd [benadeelde 1] , opzettelijk zwaar lichamelijk letsel (een gebroken neus en/of een hersenschudding en/of een gebroken bot in de linkerwang), heeft toegebracht, door deze opzettelijk in het gezicht, althans tegen het hoofd te stompen;
subsidiair:
hij op of omstreeks 05 augustus 2012 in de gemeente Schagen ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [benadeelde 1] , opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet die [benadeelde 1] (met kracht) in het gezicht, althans tegen het hoofd heeft gestompt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
meer subsidiair:
hij op of omstreeks 05 augustus 2012 in de gemeente Schagen, in elk geval in Nederland, opzettelijk
[benadeelde 1] heeft mishandeld door die [benadeelde 1] (met kracht) in het gezicht, althans tegen het hoofd, te stompen, ten gevolge waarvan voornoemde [benadeelde 1] zwaar lichamelijk letsel (een gebroken neus en/of een hersenschudding en/of een gebroken bot in de linkerwang), althans enig lichamelijk letsel, heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, reeds omdat het hof recht doet op grond van een in hoger beroep gewijzigde tenlastelegging.

Bewijsmiddelen

1. Een proces-verbaal van aangifte met nummer PL10SW 2012087448-1 van 5 augustus 2012, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 1] (p. 38 e.v.).
Dit proces-verbaal houdt in, als de op 5 augustus 2012 tegenover verbalisant afgelegde verklaring van
[benadeelde 1] ,voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
Ik ben op 5 augustus 2012 rond 1.00 – 1.30 uur samen met een aantal anderen naar discotheek [discotheek] (het hof begrijpt: [discotheek] ) in Schagen gegaan. Wij hebben met onze groep de hele avond bij een statafeltje, een beetje achter in het midden, gestaan. Ik weet het verder pas weer vanaf het moment dat ik wakker werd in een kamertje/hokje. Ik hoor van u dat dat in [discotheek] (het hof begrijpt: [discotheek] ) was.
Mijn neus is gebroken, verder zit er in het bot dat loopt van mijn linkerwang tot mijn linkeroog een scheur van mond tot oog. Dat is dus ook gebroken. Ik heb pijn in mijn hele gezicht en hoofd. Ik heb ook een hersenschudding.
2. Een proces-verbaal van verhoor getuige van 5 maart 2013, opgemaakt door de rechter-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken in de rechtbank Noord-Holland, en de griffier.
Dit proces-verbaal houdt in, als de op 5 maart 2013 tegenover de rechter-commissaris afgelegde verklaring van
[benadeelde 1] ,voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
Mijn neus was gebroken en mijn oogkas was gescheurd. Het herstel heeft zes weken geduurd en ik voel het nog steeds.
3. Een proces-verbaal van verhoor getuige met nummer PL10HD 2012087448-2 van 6 augustus 2012, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 2] (p. 49 e.v.).
Dit proces-verbaal houdt in, als de op 6 augustus 2012 tegenover verbalisant afgelegde verklaring van
[naam 2] ,voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
Op 5 augustus 2012 was ik samen met vrienden, onder wie [benadeelde 1] , [benadeelde 2] , [benadeelde 3] en [benadeelde 4] in de [discotheek] in Schagen. Wij stonden aan een statafel bij de dansvloer.
Ik stond 5 à 6 meter van [benadeelde 1] af en ik zag dat hij in gesprek was met een andere jongen.
Ik zag dat zij geen normaal gesprek met elkaar hadden, maar het was dan ook weer geen ruzie.
Ik zag dat ze recht tegenover elkaar stonden. Ik zag dat [benadeelde 2] naast [benadeelde 1] stond. Ik zag dat de jongen met het roze shirt [benadeelde 2] een klap in zijn gezicht gaf.
De jongen in het roze shirt is dezelfde jongen met wie [benadeelde 1] aan het praten was. Ik zag dat [benadeelde 4] en [benadeelde 3] naar de jongen in het roze shirt toeliepen en hem aanspraken. Ik zag dat ook [benadeelde 1] in de richting van deze jongen liep. [benadeelde 4] en [benadeelde 3] stonden links en rechts van de jongen en ik zag dat [benadeelde 1] iets tegen de jongen schreeuwde. Ik zag dat de jongen hierop reageerde en dat hij in de richting van [benadeelde 1] liep, maar dat hij niet door kon lopen, omdat [benadeelde 4] en [benadeelde 3] ertussen stonden. Ik zag dat de jongen met het roze shirt [benadeelde 4] en [benadeelde 3] wegduwde, in de richting van [benadeelde 1] .
Ik zag dat de jongen met het roze shirt een vuist in de richting van [benadeelde 1] maakte en dat hij een vuistslag met zijn rechterhand maakte. Ik zag dat hij zijn rechterarm eerst naar achteren haalde en daarna met een zwaai naar voren. Ik zag dat [benadeelde 1] vol in het gezicht werd geraakt door de rechtervuist van de jongen. Ik zag dat hij op zijn neus werd geraakt. Ik zag dat de jongen na de klap wegliep naar de uitgang en dat hij naar buiten ging. Ik zag dat [benadeelde 1] achterover viel en dat hij op de grond lag en dat er bloed uit zijn neus kwam. Ik voelde dat hij helemaal slap was. [benadeelde 1] is in de EHBO-ruimte van [discotheek] bij kennis gekomen.
4. Een proces-verbaal van verhoor getuige met nummer PL10SW 2012087448-7 van 5 augustus 2012, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 3]
(p. 55 e.v.).
Dit proces-verbaal houdt in, als de op 5 augustus 2012 tegenover verbalisant afgelegde verklaring van
[benadeelde 4] ,voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
Op 5 augustus 2012 was ik met een stuk of tien vrienden in dancing [discotheek] in Schagen.
Ik zag dat een jongen met een roze t-shirt om onze groep heenliep. Ik heb die jongen vastgegrepen bij zijn shirt en hem gezegd dat hij normaal moest doen. Ik zag dat [benadeelde 1] er ook bij kwam staan en vervolgens recht op zijn gezicht werd geslagen door die jongen met het roze shirt. Ik zag dat die jongen met zijn rechtervuist sloeg. Door deze klap viel [benadeelde 1] op de grond en was hij bewusteloos. Ik zag dat [benadeelde 1] een bloedneus had.
5. Een proces-verbaal van verhoor getuige met nummer PL10SW 2012087448-24 van 7 augustus 2012, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 4]
(p. 53 e.v.).
Dit proces-verbaal houdt in, als de op 7 augustus 2012 tegenover verbalisant afgelegde verklaring van
[naam 1] ,voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
Die dag (het hof begrijpt: 5 augustus 2012) was ik in [discotheek] . Ik zag dat er een vuist langs mij ging en dat er iemand, die dus vlak bij mij stond, die vuist vol in zijn gezicht kreeg. Ik zag dat de jongen die de klap kreeg gelijk neerging. Die jongen was echt buiten westen. Hij lag op zijn rug en zijn ogen waren dicht. Ik zag dat er bloed uit zijn neus kwam.
6. Een proces-verbaal van verhoor verdachte met nummer PL10SW 2012087448-12 van 5 augustus 2012, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 1] en [verbalisant 5] (p. 29 e.v.).
Dit proces-verbaal houdt in, als de op 5 augustus 2012 tegenover verbalisanten afgelegde verklaring van
de verdachte,voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
Ik was gisterenavond (het hof begrijpt: 5 augustus 2012) vanaf 24.00 uur in [discotheek] in Schagen. Ik droeg de kleding die ik nu draag. Dat is een roze t-shirt met een grote print op de borst.
7. De verklaring van
de verdachteafgelegd ter terechtzitting in hoger beroep van 14 oktober 2015.
Deze verklaring houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
Ik heb [benadeelde 1] geslagen.
8. Een geschrift, zijnde
een verklaring van[seh-arts 1] en [seh-arts 2] ,
SEH-artsenverbonden aan het Medisch Centrum Alkmaar van 20 augustus 2012 betreffende [benadeelde 1] , geb. 16-12-1993
(p. 57).
Deze verklaring houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
Bovengenoemde patiënt bezocht op 05.08.2012 de afdeling Spoedeisende Hulp.
CT aangezicht: os nasale fractuur, neusseptum zwelling weke delen, fractuursinus max links naar inferios orbitawand.
Conclusie: os nasale fractuur.

Bewezenverklaring

Het hof komt op grond van de feiten en omstandigheden die in de hierboven weergegeven bewijsmiddelen zijn vervat tot het oordeel dat het de verdachte is geweest die de aangever [benadeelde 1] in het gezicht heeft gestompt, met zwaar lichamelijk letsel als gevolg.
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 5 augustus 2012 in de gemeente Schagen aan een persoon genaamd [benadeelde 1] , opzettelijk zwaar lichamelijk letsel (een gebroken neus en een hersenschudding en een gebroken bot in de linkerwang) heeft toegebracht, door deze opzettelijk in het gezicht te stompen.
Hetgeen primair meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

Beroep op noodweer(exces)

De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep betoogd dat de verdachte moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging omdat de verdachte heeft gehandeld uit noodweer. Indien het hof oordeelt dat de verdachte daarbij de grens van proportionaliteit heeft overschreden, komt hem een beroep op noodweerexces toe, aldus de raadsman.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Voor een geslaagd beroep op noodweer of noodweerexces is vereist dat de feitelijke toedracht die aan het verweer ten grondslag is gelegd, aannemelijk kan worden geacht.
De verklaring van de verdachte, zoals afgelegd op de terechtzitting in hoger beroep, komt er in de kern op neer dat hij twee maal is geslagen door de aangever [benadeelde 1] , dat hij daarna uit zelfverdediging een klap terug heeft teruggegeven en dat de aangever hem daarna nogmaals heeft geslagen.
Naar het oordeel van het hof is de verdachte niet consistent geweest in zijn lezing over hetgeen in discotheek [discotheek] is voorgevallen, nu hij op verschillende punten wisselend heeft verklaard:
▪ Ter terechtzitting in eerste aanleg heeft de verdachte verklaard dat hij, nadat hij een tweede klap had gekregen, op de grond is gevallen, terwijl de verdachte bij de politie niet over een val heeft gerept.
In hoger beroep heeft verdachte weer verklaard dat hij na de derde klap zelfs ten tweede male op de grond terecht is gekomen.
▪ Bij de politie heeft de verdachte eerst verklaard niet meer te weten waar hij de aangever geslagen had (p. 30), en later dat hij hem niet op zijn neus had geslagen (p. 32, 35 en 36), een stomp op zijn hoofd had gegeven (p. 34), en op de zijkant van zijn hoofd had geslagen (p. 35 en 36 en 37 en in de aangifte die verdachte op 4 december 2012 tegen aangever heeft gedaan). Ter terechtzitting in eerste aanleg is de verdachte gebleven bij zijn verklaring dat hij aangever niet in zijn gezicht had geslagen. In hoger beroep heeft hij verklaard dat hij de aangever in het gezicht heeft geslagen, maar dat hij niet meer weet of hij de aangever op zijn neus heeft geraakt.
▪ Ten overstaan van de hulpofficier van justitie heeft hij verklaard dat hij (naar het hof begrijpt: de aangever) twee keer heeft geslagen; in alle andere verklaringen stelt hij de aangever slechts één keer te hebben geslagen).
Deze omstandigheden doen al afbreuk aan de aannemelijkheid van de aan de verweren ten grondslag feitelijke toedracht. Daarbij komt het volgende.
Uit de verschillende getuigenverklaringen volgt dat de verdachte de aangever vol en met kracht in het gezicht heeft gestompt. De lezing van de verdachte dat de aangever hem als eerste heeft geslagen, wordt door geen van de verklaringen bevestigd en vindt ook overigens geen concrete steun in het dossier.
Dat bij de verdachte door een ter plaatse gekomen politieambtenaar rode striemen in de hals en een opgezette rechterslaap is waargenomen, heeft in dit verband onvoldoende zeggingskracht.
Getuige [getuige] heeft immers verklaard dat zij de verdachte (naar het hof begrijpt: nadat deze de aangever had geslagen), heeft vastgepakt, haar nagels in zijn nek heeft gezet en met haar vuist tegen de slaap heeft geslagen (p. 43). De enkele omstandigheid dat de getuigen (grotendeels) afkomstig zijn uit de vriendengroep van de aangever, brengt niet zonder meer mee dat hun verklaringen onbetrouwbaar moeten worden geacht. Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden op grond waarvan aan de betrouwbaarheid van de gedetailleerde en in essentie met elkaar overeenkomende verklaringen moet worden getwijfeld. De op zichzelf staande, andersluidende verklaring van de verdachte is daartoe onvoldoende.
De slotsom is dan ook dat de feitelijke toedracht die aan de verweren ten grondslag is gelegd niet aannemelijk is geworden. In het bijzonder is niet aannemelijk dat de verdachte genoopt was zich te verdedigen tegen een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding door de aangever.
Gelet op het voorgaande worden de verweren verworpen.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen (andere) omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het primair bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het primair bewezen verklaarde levert op:
zware mishandeling.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen (andere) omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het primair bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straffen

De rechtbank Noord-Holland heeft de verdachte voor het in eerste aanleg primair bewezen verklaarde veroordeeld tot een werkstraf voor de duur van 150 uren, subsidiair 75 dagen hechtenis, met aftrek van voorarrest.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het primair ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 dagen, met aftrek van voorarrest, en een werkstraf voor de duur van 240 uren, subsidiair 120 dagen hechtenis.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan zware mishandeling door het slachtoffer met kracht vol in het gezicht te stompen. Hierdoor is deze bewusteloos geraakt en heeft hij een gebroken neus en oogkas alsmede een hersenschudding opgelopen. Het slachtoffer heeft hieraan langdurige klachten overgehouden, hetgeen blijkt uit de verklaring die hij op 5 maart 2013 bij de rechter-commissaris heeft afgelegd. Het bewezenverklaarde feit heeft bovendien plaatsgehad in een uitgaansgelegenheid, waarbij omstanders – veelal jonge mensen – met het geweld zijn geconfronteerd. Dergelijke feiten veroorzaken gevoelens van onrust en onveiligheid in de samenleving, meer in het bijzonder in het uitgaansleven.
Dit alles wordt de verdachte zeer aangerekend.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 30 september 2015 is de verdachte eerder meermalen ter zake van een geweldsdelict onherroepelijk veroordeeld. Dit weegt het hof in strafverzwarende zin mee.
Het hof heeft gelet op de straf die in soortgelijke gevallen pleegt te worden opgelegd en die zijn weerslag heeft gevonden in de Oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS), te weten een gevangenisstraf van 3 maanden.
In de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals deze op de terechtzitting in hoger beroep naar voren zijn gekomen, ziet het hof evenwel aanleiding de verdachte een goeddeels voorwaardelijke gevangenisstraf en een taakstraf op te leggen.
Het hof stelt verder vast dat er in eerste aanleg sprake is geweest van een overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). De verdachte is immers op 5 augustus 2012 in verzekering gesteld, terwijl eerst op 23 januari 2015 door de politierechter vonnis is gewezen. Gelet op de voortvarende behandeling in hoger beroep, waardoor de behandeling van de zaak door twee instanties ruim binnen vier jaar is afgerond, zal het hof echter volstaan met de enkele constatering hiervan.
Het hof acht, alles afwegende, een (deels) voorwaardelijke gevangenisstraf en een werkstraf van na te melden duur passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 63 en 302 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het primair bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
33 (drieëndertig) dagen.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
30 (dertig) dagen, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafbestaande uit een werkstraf voor de duur van
150 (honderdvijftig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
75 (vijfenzeventig) dagen hechtenis.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. J.J.I. de Jong, mr. E. Mijnsberge en mr. R.A.F. Gerding, in tegenwoordigheid van
mr. P.M. Huizenga, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
28 oktober 2015.
=========================================================================
[…]