ECLI:NL:GHAMS:2015:4513

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
3 november 2015
Publicatiedatum
5 november 2015
Zaaknummer
200.158.424/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bruikleenovereenkomst versus huurovereenkomst en de verplichtingen van de gebruiker

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 3 november 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep over een geschil tussen [appellant] en het Academisch Medisch Centrum (AMC) betreffende het gebruik van een stuk grond. [appellant] had in 2000 een braakliggend stuk grond in gebruik gekregen van het AMC, dat het stuk grond ter beschikking stelde voor een periode van enkele weken. De afspraken werden bevestigd in een brief van het AMC, waarin werd vermeld dat [appellant] als goed huisvader voor het stuk grond moest zorgen. Het AMC heeft nooit huur ontvangen voor het gebruik van het stuk grond. In 2011 verkocht het AMC het stuk grond aan de gemeente Amsterdam en zegde het gebruik per 1 mei 2012 op. Na onderhandelingen werd een uitlooptermijn tot 1 september 2012 aangeboden, maar [appellant] heeft het stuk grond niet ontruimd.

De rechtbank oordeelde dat [appellant] het stuk grond moest ontruimen en dat er geen huurovereenkomst bestond, maar een bruikleenovereenkomst. [appellant] ging in hoger beroep en voerde aan dat hij een tegenprestatie had geleverd en dat er sprake was van een huurovereenkomst. Het hof verwierp deze grieven en oordeelde dat de verplichting om als goed huisvader voor het stuk grond te zorgen niet volstond als tegenprestatie voor een huurovereenkomst. Ook de grieven over druk tijdens de onderhandelingen werden afgewezen, omdat [appellant] onvoldoende bewijs had geleverd voor zijn stellingen. Het hof bekrachtigde het vonnis van de rechtbank en verwees [appellant] in de proceskosten van het hoger beroep.

Uitspraak

arrest
___________________________________________________________________ _ _
GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.158.424/01
zaak/rolnummer rechtbank Amsterdam : C/13/542126 / HA ZA 13-566
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 3 november 2015
inzake
[appellant],
wonende te [woonplaats] , gemeente [gemeente] ,
appellant,
advocaat: mr. G.I. Beij te Amsterdam,
tegen:
de publiekrechtelijke rechtspersoon
ACADEMISCH MEDISCH CENTRUM,
zetelende te Amsterdam,
geïntimeerde,
advocaat: mr. Ch.Y.M. Moons te Amsterdam.

1.Het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna [appellant] en het AMC genoemd.
[appellant] is bij dagvaarding van 19 februari 2014 in hoger beroep gekomen van het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 20 november 2013, onder bovenvermeld zaak/rolnummer gewezen in de procedure in verzet tussen het AMC als eiser in conventie, tevens verweerder in reconventie en gedaagde in het verzet en [appellant] als gedaagde in conventie, tevens eiser in reconventie en eiser in het verzet.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven;
- memorie van antwoord, met een productie.
Ten slotte is arrest gevraagd.
[appellant] heeft geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en alsnog de vorderingen van het AMC zal afwijzen en zijn vordering zoals in het petitum van zijn memorie van grieven geformuleerd zal toewijzen, met beslissing over de proceskosten, met nakosten.
Het AMC heeft geconcludeerd tot bekrachtiging, met - uitvoerbaar bij voorraad - beslissing over de proceskosten, met wettelijke rente.
Het AMC heeft in hoger beroep bewijs van zijn stellingen aangeboden.

2.Feiten

2.1
De rechtbank heeft in het bestreden vonnis onder 2.1 tot en met 2.8 de feiten vastgesteld die zij tot uitgangspunt heeft genomen. Deze feiten zijn in hoger beroep niet in geschil en dienen derhalve ook het hof als uitgangspunt. Samengevat en waar nodig aangevuld met andere feiten die zijn gebleken uit de niet (voldoende) weersproken stellingen van partijen, komen de feiten neer op het volgende.
2.1.1.
In 2000 heeft [appellant] een braakliggend stuk grond, gelegen aan de [adres] (hierna: het stuk grond), in gebruik gekregen. Het stuk grond is eigendom van het AMC. Bij brief van 10 juli 2000 heeft het AMC de gemaakte afspraken met betrekking tot het gebruik van het stuk grond aan [appellant] bevestigd. In deze brief is onder meer opgenomen dat het AMC het stuk grond ter beschikking stelt voor een periode van enkele weken, dat alle verantwoordelijkheden betreffende het gebruik van het stuk grond bij [appellant] liggen, dat het AMC er vanuit gaat dat [appellant] het stuk grond als een goed huisvader zal behandelen en beheren en dat het AMC zich altijd het recht voorbehoudt om per direct het stuk grond weer op te eisen indien het AMC daartoe genoodzaakt is.
2.1.2.
[appellant] heeft het stuk grond sindsdien in gebruik gehad voor het houden van enkele dieren, waaronder schapen, geiten en kippen. Ook heeft hij er een schuurtje geplaatst. [appellant] heeft het AMC nooit betaald voor het gebruik van het stuk grond.
2.1.3.
Op 8 november 2011 heeft het AMC enkele percelen, waaronder het stuk grond, aan de gemeente Amsterdam verkocht. Bij brief van 23 november 2011 aan [appellant] heeft het AMC het gebruik van het stuk grond per 1 mei 2012 opgezegd en [appellant] verzocht het stuk grond voordien te ontruimen en leeg op te leveren.
2.1.4.
Na besprekingen en correspondentie tussen [appellant] en het AMC heeft de advocaat van het AMC bij brief van 19 april 2012 [appellant] een uitlooptermijn aangeboden tot uiterlijk 1 juli 2012 en een financiële tegemoetkoming in de verhuiskosten van € 2.500,=, op voorwaarde dat [appellant] schriftelijk zou bevestigen dat hij vóór uiterlijk 1 juli 2012 het stuk grond zou hebben ontruimd. Naar aanleiding van deze brief heeft op 2 mei 2012 op het kantoor van de advocaat van het AMC een bespreking plaatsgevonden tussen [appellant] en zijn echtgenote enerzijds en de advocaat van het AMC anderzijds. Tijdens deze bijeenkomst is de brief van 19 april 2012 aangepast en voorzien van een uitlooptermijn tot uiterlijk 1 september 2012. Vervolgens heeft [appellant] de brief voor akkoord getekend.
2.1.5.
[appellant] heeft het stuk grond niet per 1 september 2012 ontruimd.

3.Beoordeling

3.1
In het vonnis waarvan beroep heeft de rechtbank [appellant] veroordeeld, uitvoerbaar bij voorraad, om uiterlijk vóór 1 februari 2014 het stuk grond te ontruimen en de vorderingen van [appellant] afgewezen, met veroordeling van [appellant] in de proceskosten. Tegen die oordelen is [appellant] met vijf grieven in hoger beroep opgekomen.
3.2
Met grief 1 komt [appellant] op tegen het oordeel van de rechtbank dat [appellant] over het stuk grond beschikte krachtens een overeenkomst van bruikleen. Volgens [appellant] heeft hij een tegenprestatie verricht en was de overeenkomst een huurovereenkomst. De grief faalt. [appellant] was blijkens de brief van 10 juli 2000 slechts verplicht als goed huisvader voor het stuk grond te zorgen. Die verplichting geldt op grond van artikel 7A:1781 Burgerlijk Wetboek ook voor degene die iets in bruikleen ontvangt, maar volstaat niet als tegenprestatie in het kader van een huurovereenkomst. Het hof volgt [appellant] niet in zijn betoog dat hij door het gras te maaien en onkruid te weren (ervan uitgaande dat hij dat ook heeft gedaan) meer heeft gedaan dan het enkele als goed huisvader voor het stuk grond zorgen. Dat [appellant] een andere tegenprestatie heeft verricht is verder gesteld noch gebleken, zodat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat tussen [appellant] en het AMC geen huurovereenkomst bestond, maar een overeenkomst van bruikleen.
3.3
Onder grief II voert [appellant] aan dat hij in de bespreking van 2 mei 2012 bij de advocaat van het AMC onder druk is gezet, zodat zijn wil tot het aangaan van de overeenkomst ontbrak en er geen wilsovereenstemming was. Ook deze grief slaagt niet. Voor het oordeel dat [appellant] zijn wil niet kon bepalen toen hij op 2 mei 2012 in het bijzijn van zijn echtgenote de brief van de advocaat van het AMC van 19 april 2012 ondertekende dan wel dat anderszins sprake is van een wilsgebrek, heeft [appellant] geen (voldoende) aanknopingspunten verstrekt. Hij heeft de druk die op hem zou zijn uitgeoefend niet toegelicht en evenmin geconcretiseerd waarom hij aan de op hem beweerdelijk uitgeoefende druk geen weerstand kon bieden. Voor zover een beroep op vernietigbaarheid van de overeenkomst in zijn grief besloten ligt, faalt ook dat beroep.
3.4
Het AMC heeft met [appellant] op 2 mei 2012 dus een geldige overeenkomst gesloten tot beëindiging van de bruikleenovereenkomst en tot ontruiming per
1 september 2012. Ter zitting in eerste aanleg heeft het AMC zich akkoord verklaard met ontruiming per 1 februari 2014, bij welke termijn de rechtbank heeft aangesloten. Onder grief III heeft [appellant] een aantal feiten of omstandigheden aangevoerd (zoals het nog voorlopig niet doorgaan van de bouwplannen van de gemeente) maar die volstaan niet om aan te nemen, zoals [appellant] met zijn grief ingang wil doen vinden, dat ook deze ontruimingstermijn te kort is. Daarbij neemt het hof mede in aanmerking dat [appellant] al sedert eind november 2011 weet dat zijn gebruik van het stuk grond zal eindigen en dus ruimschoots gelegenheid heeft gehad zich daarop voor te bereiden. Grief III faalt dan ook.
3.5
Het voorgaande brengt tevens mee dat er geen grondslag is voor het toewijzen van de vorderingen van [appellant] . Het betoog dat [appellant] investeringen heeft gedaan die vergoeding van kosten van € 5.000,= rechtvaardigen, wordt bij gebrek aan toereikende feitelijke onderbouwing gepasseerd. Ook de enkele lange duur van het gebruik door [appellant] van het stuk grond rechtvaardigt op zichzelf nog geen kostenvergoeding. Grief IV faalt eveneens.
3.6
Het falen van de grieven brengt mee dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld zoals zij heeft gedaan, zodat ook grief V faalt. Het vonnis waarvan beroep zal worden bekrachtigd. [appellant] zal als de in het ongelijk te stellen partij worden verwezen in de kosten van het geding in hoger beroep.

4.Beslissing

Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
veroordeelt [appellant] in de kosten van het geding in hoger beroep, tot op heden aan de zijde van het AMC begroot op € 704,= aan verschotten en € 632,= voor salaris, te vermeerderen met de wettelijke rente ingeval niet binnen veertien dagen is voldaan aan de bij dit arrest uitgesproken kostenveroordeling;
verklaart deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. C.C. Meijer, D.J. van der Kwaak en J.E. Molenaar en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 3 november 2015.