Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
ONDERNEMINGSKAMER
mr. A. van Deuzen,kantoorhoudende te Alkmaar,
,
mr. C.R. Huiskes, kantoorhoudende te Enschede,
mr. R.C. de Mol, kantoorhoudende te ’s-Gravenhage,
1.Mr. Hendrik PASMAN,
2.Mr. Willem Adriaan ENTZINGER,
Mr. Pieter Johannis FOUSERT,
4.Mr. Caroline Ada DE WEERDT,
Mr. Franciscus Jozef Hubert SOMERS,
mr. E.L. Zetteler, kantoorhoudende te Utrecht,
6.[A] ,
mrs. M. Griffithsen
D.G.J. Heems, kantoorhoudende te Amsterdam,
7.[B] ,
mr Y. Borrius, kantoorhoudende te Amsterdam,
8.[C] ,
[D],
[E],
[F],
[G],
[H],
[J],
mrs. M.W. Josephus Jittaen
U.B. Verboom, kantoorhoudende te Amsterdam,
15.[K] ,
[L],
[M],
[N],
[P],
[Q],
[R],
mrs. M.W. Josephus Jittaen
U.B. Verboom, kantoorhoudende te Amsterdam,
22.[S] ,
[T],
mr. Ch. M. de Ruiter Kardol, kantoorhoudende te Amsterdam,
24.[U] ,
25.[V] ,
26.[W] ,
1.Het verloop van het geding
- verzoekster: AAF
- verweerster sub 1 tot 1 januari 2007: S&TZG
- verweerster sub 1 vanaf 1 januari 2007: Meavita Nederland (in de citaten van het onderzoeksverslag ook: MNL); in voorkomende gevallen ook aangeduid als S&TZG/Meavita Nederland
- verweerster sub 2: Meavitagroep (in de citaten van het onderzoeksverslag ook: Meavita West)
- verweersters sub 2 tot en met 10: Meavitagroep c.s. (in de citaten van het onderzoeksverslag ook: Meavita West)
- verweerster sub 11: Thuiszorg Groningen
- verweersters sub 11 en 12: Thuiszorg Groningen c.s.
- verweersters sub 1 tot en met 12: Meavita c.s.
- verweeerster sub 13: Sensire
- verweerster sub 14: Vitras
- verweersters sub 1 tot en met 14: het Meavita concern
- belanghebbenden sub 1 tot en met 5: curatoren
- de natuurlijke personen: bij hun achternaam
- belanghebbenden sub 15 tot en met 21: [K] c.s.
- belanghebbenden sub 22 en 23: [S] c.s.
- belanghebbenden sub 6 tot en met 23: de groep bestuurders en commissarissen
- AC auditcommissie
- AO/IC Administratieve organisatie en interne controles
- AWBZ Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten
- CSZ College Sanering Zorginstellingen
- E&Y Ernst & Young Accountants LLP of rechtspersonen die met haar verbonden zijn
- HH product Hulp bij Huishouden (op drie niveaus: HH1, HH2 respectievelijk HH3)
- HV product Huishoudelijke Verzorging (op twee niveaus: HV1 en HV2)
- Impact Impact Solutions Netherlands B.V.
- MDC Stichting Meavita Dienstencentrum
- NZa Nederlandse Zorgautoriteit
- NVZD Vereniging van bestuurders in de zorg
- onderzoeksverslag het verslag van onderzoekers zoals dat ter griffie van de Ondernemingskamer is gedeponeerd (hierna 1.4)
- PwC PricewaterhouseCoopers Accountants N.V. of rechtspersonen die met haar verbonden zijn
- RvB raad van bestuur
- RvC raad van commissarissen
- RvT raad van toezicht
- Vita Plaza Vita Plaza B.V.
- WMO Wet maatschappelijke ondersteuning
- zelfevaluatie 2007 van de raad van commissarissen:
wanbeleid van het ‘Meavita’ concern vast te stellen, waarbij de gevoegde belanghebbenden alsmede de heren [A] , [B] en [X] de hoofdrol gespeeld hebben" (zaak 01).
Abvakabo FNV handhaaft haar verzoek en verzoekt de Ondernemingskamer dan ook vast te stellen dat sprake is (geweest) van wanbeleid bij en van het Meavita concern (waaronder moet worden verstaan alle rechtspersonen die genoemd worden in de beschikking van de Ondernemingskamer van 30 mei 2011), waarbij de Ondernemingskamer tevens vaststelt dat de Raad van Bestuur van Meavita Groep en/of S&TZG en/of Meavita Nederland, in het bijzonder de bestuurders [A] en/of [B] en/of [C] en/of [D] en/of [E] en/of [G] en de Raad van Toezicht van Meavita West en/of de Raad van Commissarissen van S&TZG en/of Meavita Nederland, in het bijzonder de commissarissen [L] en/of [T] en/of [N] en/of [P] en/of [S] en/of [Q] en/of [K] en/of [R] en/of [M] voor het wanbeleid verantwoordelijk zijn te achten, met vernietiging van alle besluiten van de Raad van Toezicht van Meavita West en/of de Raad van Commissarissen van S&TZG en/of Meavita Nederland tot decharge c.q. kwijting van alle hiervoor genoemde bestuurders."
2.De feiten
– voor zover hiervan belang – niet af van de hiervoor genoemde Zorgbrede Governancecode.
early warningrapportage opgeleverd en
early warningrapportages bespreekt PwC de verschillende problemen bij elk van de werkmaatschappijen, waaronder: onvoldoende AO/IC, de onmogelijkheid om de productieafspraken te checken ten opzichte van de realisatie (bij Thuiszorg Groningen en Sensire), onvoldoende informatievoorziening en de zorgelijke liquiditeit van Meavitagroep (onderzoeksverslag 6.114).
Voornaamste oorzaken van deze cashdaling betreffen de verliesfinanciering en de facturerings- en betalingsachterstand inzake WMO. Indien deze cashontwikkeling zich in de tweede helft van 2007 zo doorzet zal Meavita Nederland c.s. op korte termijn niet meer in staat zijn aan haar verplichtingen te voldoen. Uit voorlopige analyses blijkt dit voor Meavita West reeds ultimo 2007 het geval te zijn."
De voorzitter gaat eerst in op de samenstelling van de raad van commissarissen en de raad van bestuur als element in de fusiebesprekingen. Er was geen grote steun vanuit Meavita West voor de heer [A] als voorzitter. Meavita West is daarmee toch akkoord gegaan onder de voorwaarde dat de heer [L] het voorzitterschap van de raad van commissarissen op zich zou nemen en dat mevrouw [Q] lid werd van de auditcommissie. De inhoud van de statuten bood de basis voor het toezicht op de raad van bestuur. Er was instemming bij zowel Sensire/Thuiszorg Groningen als bij de Meavitagroep voor de gekozen opzet. Hij hecht eraan om dat bij de evaluatie te betrekken.
– geconsolideerd – een negatief eigen vermogen.
de continuïteit van zorg en van de huishoudelijke hulp geleverd door Meavita op korte termijn in gevaar" was en dat "
de juridische (aansprakelijkheids)structuur en financiële huishouding van Meavita uitermate complex" was.
3.Het onderzoeksverslag
hindsight bias. Volgens de groep lijken onderzoekers zich onder meer "bij het beoordelen van relevante besluiten en de totstandkoming daarvan, niet te hebben kunnen onttrekken aan de effecten die die besluiten uiteindelijk hebben gehad" (algemeen verweerschrift 61). Het is noodzakelijk – aldus de groep onder verwijzing naar een schrijver over dit onderwerp – "om een 'analyse-tijdens' te maken - wat konden bestuurders die zich in die situatie bevonden, weten en wat konden ze doen?" (algemeen verweerschrift 62).
hindsight bias: de uitkomst is gunstig en niemand klaagt. Dat geldt zelfs in het geval van een "gok"; een gok die goed uitpakt wordt vaak gewaardeerd, maar of het verantwoord beleid was, is een andere vraag. In die gevallen echter waarin de niet naleving van dergelijke normen niet succesvol is en, integendeel, (ernstig) nadeel oplevert, kan dat de verantwoordelijken wel degelijk worden voorgehouden. Dat is – natuurlijk: achteraf kijkend – geen
hindsight bias, maar eenvoudig toepassing van de norm. Voor de gegrondheid van het te maken verwijt is het daarbij niet noodzakelijk dat er causaal verband bestaat tussen de niet naleving en het uitblijven van succes of het optreden van nadeel. De niet naleving op zichzelf kan – uiteraard afhankelijk van de omstandigheden – onjuist beleid opleveren, al zullen de concreet optredende gevolgen vaak wel een rol spelen bij de beoordeling van (de ernst van) het verwijt.
Aandachtspunten, aanbevelingen en suggesties voor onderzoekers. Het gaat hier echter niet om een dwingend voorschrift dat afbreuk doet aan voormeld uitgangspunt dat de onderzoekers vrij zijn in de uitvoering van de hen opgedragen taak en dat zij het onderzoek naar eigen inzicht inrichten. Aangenomen moet worden, dat onderzoekers – met het oog op het belang dat te horen personen zich meer in vrijheid zullen uiten, indien het besprokene niet in volle omvang aan anderen bekend zal worden gemaakt – bewust ervoor hebben gekozen de gespreksverslagen niet aan het onderzoeksverslag te hechten. De Ondernemingskamer kan die keuze hier billijken, nu de onderzoekers de gespreksverslagen in concept om commentaar aan de onderscheiden gehoorde personen hebben toegezonden en nu zij voorts ruim uit de gesprekken hebben geciteerd, onder vermelding van vraag en antwoord, terwijl de conclusies steeds berusten op een veelheid van bronnen, zodat de betrokken citaten – voor zover voor deze beschikking van belang – voldoende in hun verband zijn geplaatst.
Dit verslag is niet bedoeld als een juridisch verslag en onderzoekers hebben zoveel mogelijk geprobeerd om kwalificaties met een specifieke juridische connotatie te vermijden. Onderzoekers hebben het tot hun primaire taak gerekend de feiten te onderzoeken en deze, voor zover relevant, op een systematische manier in dit verslag vast te leggen. Onderzoekers doen in dit verslag geen uitspraken over mogelijk wanbeleid bij Meavita van enig (lid van enig) orgaan van MNL of van aan haar gelieerde rechtspersonen. Dit neemt niet weg dat onderzoekers, daar waar zij daartoe aanleiding zagen, conclusies hebben getrokken met betrekking tot de vastgestelde constellatie van feiten en omstandigheden. Zij achten het echter de taak van de Ondernemingskamer (en niet van onderzoekers) om, indien daartoe een verzoek wordt gedaan, vast te stellen of uit het verslag van wanbeleid bij de betrokken rechtspersonen blijkt (en welke personen daarvoor verantwoordelijk zijn) en om eventueel voorzieningen te treffen."
Aandachtspunten, aanbevelingen en suggesties voor onderzoekersbestaat er geen bezwaar tegen dat onderzoekers ook oordelen en meningen geven en conclusies trekken ten aanzien van het beleid of de gang van zaken van de onderzochte rechtspersoon of hun opvatting weergeven met betrekking tot het antwoord op de vraag of zich wanbeleid heeft voorgedaan. De beoordeling van het beleid en de gang van zaken van een rechtspersoon wordt doorgaans mede bepaald door hetgeen door redelijkheid en billijkheid wordt gevorderd (artikel 2:8 BW). Bij de vaststelling van wat dat betekent, moet rekening worden gehouden met algemeen erkende rechtsbeginselen, met de in Nederland levende rechtsovertuigingen en met de maatschappelijke en persoonlijke belangen, die bij het gegeven geval zijn betrokken (artikel 3:12 BW). In enquêtezaken zullen bij de beantwoording van de vraag of het beleid en/of de gang van zaken strijdig waren met elementaire beginselen van verantwoord ondernemerschap veelal juist die rechtsbeginselen, overtuigingen en belangen een belangrijke rol spelen. Onderzoekers zijn doorgaans bij uitstek ingevoerd op deze terreinen, zodat het voor de hand ligt dat zij een bepaald(e) handelen, beleid of gang van zaken in het licht van die beginselen, overtuigingen en belangen plaatsen en vervolgens (normatieve) conclusies trekken ten aanzien van de vraag of zich (in de gegeven omstandigheden) strijd heeft voorgedaan met zo’n rechtsbeginsel, overtuiging of belang en of zich mogelijk strijd voordoet met voormelde elementaire beginselen. In dat verband zijn feiten en juridische oordelen vaak moeilijk te (onder)scheiden. Dat het uiteindelijke oordeel zowel ten aanzien van de vaststelling van de feiten als van de kwalificatie daarvan aan de Ondernemingskamer is, doet aan dit een en ander niet af.
4.De verzoeken
Uit het verslag volgt dat ten aanzien van in ieder geval de volgende punten sprake is van strijd met elementaire beginselen van verantwoord ondernemerschap:
bij de totstandkoming van het concern en de governance zijn grote fouten gemaakt;
de sturing van de organisatie was onvoldoende en de AO/IC was niet op orde;
er heeft op een onverantwoorde wijze overproductie plaatsgevonden;
er zijn onvoldoende maatregelen genomen naar aanleiding van de invoering van de WMO;
er is sprake geweest van een verkeerde prioriteitstelling;
bij de totstandkoming van het TV-Foon project en de uitvoering van dat project zijn grote fouten gemaakt."
door de vaststelling van concrete fusiedoelstellingen, financiële projecties en risico’s. De doelstellingen van de fusie zijn, voor zover die al gedefinieerd waren, niet gehaald;
Gedurende de budgetjaren 2006 tot en met 2008 hebben Sensire en Thuiszorg Groningen gezamenlijk € 10,2 miljoen aan AWBZ-productie gerealiseerd die niet is vergoed vanwege beperkingen in de productieafspraken met zorgkantoor Menzis. De kwaliteit en tijdigheid van de stuurinformatie was bij Sensire en Thuiszorg Groningen in de jaren 2006 en 2007 niet voldoende op de eisen van de nieuwe tijd toegerust en onvoldoende om het ontstaan van overproductie tijdig te constateren, zodat die niet kon worden voorkomen;
de Raad van Bestuur van Meavitagroep en/of S&TZG en/of Meavita Nederland, in het bijzonder de bestuurders [A] en/of [B] en/of [C] en/of [D] en/of [E] en/of [G] en de Raad van Toezicht van Meavita West en/of de Raad van Commissarissen van S&TZG en/of Meavita Nederland, in het bijzonder de commissarissen [L] en/of [T] en/of [N] en/of [P] en/of [S] en/of [Q] en/of [K] en/of [R] en/of [M]" (het gecorrigeeerde petitum).
alle besluiten van de Raad van Toezicht van Meavita West en/of de Raad van Commissarissen van S&TZG en/of Meavita Nederland tot decharge c.q. kwijting van alle hiervoor genoemde bestuurders."
5.De gronden van de beslissing (inleidende opmerkingen)
6.Beoordeling van onderdelen A en B
De governance binnen het Meavita-concern, waaronder de samenstelling en het functioneren van de diverse raden van bestuur (“RvB”) en van de RvT/RvC, was volstrekt onvoldoende.
3. DE TOTSTANDKOMING VAN HET CONCERN EN DE GOVERNANCE
en de IT in elkaar te schuiven. Dat dit niet eerder op grote schaal succesvol gebeurd was binnen de verschillende onderdelen van MNL en dat daarmee bij de leden van de nieuwe RvB geen ervaring bestond, maakte dit, in de ogen van onderzoekers, tot een fors risico.
een opdracht voor langere termijn was.
" Betrokkenen geven in hun reactie op het Conceptverslag aan dat de betrokken RvC-leden van mening zijn dat geen uitstel over het ontslag van [A] heeft plaatsgevonden. Onderzoekers maken uit het document zelfevaluatie RvC 2007 echter iets anders op.
geweest. Ook is er gedurende het jaar 2006 veel aandacht besteed aan de voorbereiding van de fusie met S&TZG. De RvT beschikte (…) niet over de juiste informatie over de operationele gang van zaken. (…)
"
van [A] te zijn, (iii) er zich tussen januari 2007 en oktober 2007 steeds meer problemen opstapelden en (iv) [L] voor de zomer van 2007 van externen verschillende signalen kreeg over het gedrag van [A] , vinden onderzoekers het opvallend dat commissarissen geen rechtstreeks contact hebben gehouden met [B] .
4. DE FUSIE TUSSEN MEAVITAWEST EN S&TZG
van 20 maart 2006 wordt genotuleerd dat in essentie de wens van beide partijen is te groeien naar een speler van formaat. Met name de synergie en de versterking van (innovatieve) krachten zijn de motivatie. De meerwaarde voor klant én medewerkers dient duidelijk aangetoond te worden. (…)
te creëren voor [A] .
". Vastgesteld wordt dat E&Y (de accountant van Meavita West) hetdue diligence
-onderzoek bij S&TZG, Sensire en Vitras uit zal voeren en dat PwC (de accountant van S&TZG) dit onderzoek bij Meavita West en TZG zal uitvoeren. Dit heeft geleid tot[een aantal]
rapporten (…)
van dedue diligence
beperkt is geweest tot een verzoek om een rapport van financiële bevindingen, risico's en een fiscale scan (…)
-onderzoek naar Meavita West door de RvB met de RvC gesproken is over positieve operationele resultaten, terwijl het operationele resultaat van Meavita West in het jaar 2005 slechts zeer klein was (€ 0,9 mln) en voor 2006 een negatief bedrijfsresultaat van € 2,6 mln werd begroot.
het gevoel gekregen dat Meavita West ver op S&TZG voorliep. [B] heeft verklaard dat hij wist dat de situatie bij S&TZG minder ver achterliep dan de accountant tijdens de RvT-vergadering verklaarde.
-rapportages is wel aandacht besteed aan de individuele risico’s per werkmaatschappij en die van S&TZG.
countervailing powerte vormen tegenover de verzekeraars en zorgkantoren en om ten behoeve van cliënten en medewerkers tot een betere vorm van zorg, hulpverlening en werkomstandigheden te komen (algemeen verweerschrift 83). Na de fusie vormden Meavitagroep, Sensire, Thuiszorg Groningen en Vitras de werkmaatschappijen (de "Werkstichtingen") van Meavita Nederland. Dit is een veel toegepaste vorm om samenwerking tot stand te brengen in de non profit sector en berustte mede op adviezen met het oog op de eerdere fusies die hadden geleid tot het ontstaan van S&TZG (algemeen verweerschrift 85 en 86). Zowel binnen S&TZG als binnen Meavitagroep maakten het uitvoeren van risico-analyses en interne procedures voordat overeenkomsten werden aangegaan een geïntegreerd onderdeel uit van de organisatie (algemeen verweerschrift 90).
due diligenceonderzoeken uitgevoerd. E&Y, de accountant van Meavitagroep, deed onderzoek bij S&TZG, Sensire en Vitras; PwC, de accountant van S&TZG, deed dit bij Meavitagroep en Thuiszorg Groningen (algemeen verweerschrift 92 en volgende alsmede producties 8a-c bij dat verweerschrift). PwC en E&Y hebben in mei 2006 aan S&TZG respectievelijk Meavitagroep gerapporteerd. Zij hebben "geen structurele problemen" geconstateerd op grond waarvan S&TZG of Meavitagroep van de voorgenomen fusie zouden hebben moeten afzien (algemeen verweerschrift 92). PwC en E&Y hadden een grote kennis van de branche en zij hebben geen van beide op enig moment te kennen gegeven dat de opdrachten onvoldoende waren om inzicht te krijgen in de aard van de onderzochte organisaties en de daaraan inherente risico's (algemeen verweerschrift 92 en 93). Naar aanleiding van de rapportages van PwC en E&Y hebben de raden van bestuur van S&TZG en Meavitagroep aan de onderscheiden toezichthoudende organen bericht dat de ophanden zijnde overheidsmaatregelen op het gebied van AWBZ en WMO reële risico's inhouden, maar dat deze maatregelen alle organisaties in de sector treffen en dat S&TZG en Meavitagroep ook zonder fusie met die maatregelen en de bijbehorende risico's geconfronteerd zouden worden. Op die grond "(zien wij) in de rapporten geen aanwijzingen dat de voorgenomen fusie deze risico’s vergroot." De "tevredenheid over de financiële gezondheid van beide organisaties (domineert)". Er zijn volgens de beide raden van bestuur dan ook "geen belemmeringen (…) om het fusieproces voort te zetten" (algemeen verweerschrift 95).
- dat de raad van bestuur zou worden gevormd door degenen "die reeds op holding niveau leiding gaven aan respectievelijk Sensire & TZG en Meavita West",
- dat [B] zich na een jaar zou terugtrekken,
- dat de raad van commissarissen zou bestaan uit vier leden, twee afkomstig van S&TZG en twee afkomstig van Meavitagroep en dat deze vervolgens getrapt zouden aftreden en aldus een geheel nieuwe raad van commissarissen zou worden gevormd,
- dat de werkstichtingen – afgezien van Meavitagroep – onder leiding bleven staan van de zittende algemeen directeuren, en
- dat de raad van bestuur toezicht zou houden op de dagelijkse leiding van de algemeen directeuren en de raad van commissarissen op het functioneren van de raad van bestuur (algemeen verweerschrift 101).
impactvan de snel veranderende context waarin Meavita moest zien te opereren en te overleven” (individueel verweerschrift 13). Hij zet dat uiteen onder meer ten aanzien van marktwerking en de effecten van de AWBZ en de WMO (individueel verweerschrift 2.1.1, 2.1.2 en 2.1.3), maar ook aan de hand van interne factoren, de eigen koers van de algemeen directeuren en de tegenvallende projecten. Sinds de start van de fusie hebben "inzicht in en denkwijze over bestuur en toezichthouders van (onder meer) semipublieke instellingen" zich sterk ontwikkeld. In de onderzoeksperiode "stond voor bestuurders en toezichthouders de kwaliteit van de zorg nog overwegend voorop" en die kwaliteit was "binnen Meavita (…) uitstekend" (individueel verweerschrift 45). Het is noodzakelijk "om voldoende oog te hebben voor het specifieke (wettelijke) kader van semipublieke instellingen in de vorm van stichtingen (…) en om waakzaam te zijn voor de bekende valkuil van
hindsight bias” (individueel verweerschrift 48). [B] wijst er ook op, dat "Belanghebbenden zowel preventief als ad hoc talrijke acties en maatregelen hebben genomen om de vloot bij te sturen" (individueel verweerschrift 52 en volgende). [B] wijst er nog eens op "dat de onderhavige fusie
work in progresswas" en dat de in eerste instantie algemeen geformuleerde doelstellingen "vervolgens steeds concreter op verschillende niveaus werden uitgewerkt" in de Strategienota 2008 en de Kaderbrief 2008, maar dat eind 2007 "de prioriteit (was) komen te liggen bij het bestrijden van de crisis en waren de jaarplannen en begrotingen voor 2008 (…) veeleer daarop gebaseerd in plaats van op de in de Strategienota en Kaderbrief verder uitgewerkte fusiedoelstellingen" (individueel verweerschrift 107).
waren toentertijd begrijpelijkerwijze nog niet exact te berekenen, zeker niet gelet op de turbulente omgevingsveranderingen (WMO en AWBZ) die voorzien werden en die mede een reden vormden voor de fusie. Wel lag in de verwachting dat de extra kosten van de relatief bescheiden centrale organisatie (uit die voordelen) gedekt zouden kunnen worden."
in het geheel niet ongebruikelijk (is) dat ter invulling van de nieuw te vormen Raad van Bestuur en Raad van Commissarissen eerst binnen de fuserende organisaties wordt gezocht naar potentiële leden. In het geval van Meavita en S&TZG was men in de veronderstelling, en mocht men hier ook op vertrouwen, dat zij reeds zeer capabele mensen in haar Raden had. (…) In tegenstelling tot eventueel geheel nieuw te benoemen leden, kenden [A] , [B] en [C] de organisaties reeds en waren zij bekend met de uitdagingen waarmee de organisaties werden geconfronteerd."
zeker niet ongebruikelijk (is) dat bij het tot stand komen van een fusie in eerste instantie wordt gekeken naar het binnen de organisaties aanwezige potentieel, juist omdat de zittende bestuursleden de organisaties, hun werkzaamheden en de uitdagingen waarmee de organisatie wordt geconfronteerd, kennen. Zowel [A] als [B] hadden ruime ervaring met woon- en thuiszorg. Daarenboven was [A] binnen Meavita West belast geweest met de portefeuille financiën en [B] en [C] waren beide bindende personen die het vertrouwen hadden van hun eigen organisatie en van de instellingen waarmee hun organisaties werkten. (...) Ook als wel functieprofielen zouden zijn opgesteld, is er geen reden aan te nemen dat de Raad van Commissarissen en de Raad van Bestuur niet op dezelfde wijze zouden zijn samengesteld."
early warning letteraan PwC te vragen en om E&Y een risicoanalyse te laten uitvoeren (individueel verweerschrift 102). Het heeft erg lang geduurd voor de resultaten van deze opdrachten beschikbaar kwamen (individueel verweerschrift 103 en volgende). De raad van commissarissen heeft in zijn vergadering van (de Ondernemingskamer begrijpt:) 9 juli 2007 aan [A] "nog een laatste kans (gegeven) om met de juiste informatie en acties op tafel te komen (verweerschrift [K] c.s. 108). De raad van commissarissen heeft op grond van de ook elders in hun verweerschrift beschreven ontwikkelingen "die in de loop van september 2007 culmineerden", op 28 september 2007 besloten om [A] te ontslaan (individueel verweerschrift 106).
dit (…) het gevolg (was) van het feit dat die ontwikkelingen gedeeltelijk in de vakantieperiode plaatsvonden, vervolgens eind augustus/begin september 2007 in een versnelling raakten maar ook van de begrijpelijke wens van de Raad van Commissarissen de nieuw toetredende leden niet te confronteren met ingrepen die moesten plaatsvinden maar waarover de nieuwe leden van de Raad van Commissarissen zich in feite geen oordeel zouden hebben kunnen vormen."
Op 1 oktober 2007 waren de zittende leden van de Raad van Commissarissen ook zelf nog niet bekend met de aard en omvang van de problemen die later bij verschillende onderdelen van Meavita Nederland bleken te bestaan."
due diligencerapporten van E&Y en PwC is wel aandacht besteed aan de risico's. Deze zijn ook besproken in de auditcommissie, terwijl [B] voor Meavitagroep een analyse heeft gegeven (producties 11 en 12 a en b bij algemeen verweerschrift). Niet duidelijk is echter op welke wijze deze risico's nader in kaart zijn gebracht, welke rol deze risico’s uiteindelijk bij de besluitvorming hebben gespeeld en op welke wijze de risico's zouden worden beheerst en welke maatstaven daarbij zouden gelden.
full service, het realiseren van gezamenlijke verkoopkracht, het behalen van kostenvoordelen enzovoorts (onderzoeksverslag 4.71) – wel mogelijk was, indien "de onderliggende structuur (…) nagenoeg ongewijzigd" zou blijven en de taak van de raad van bestuur beperkt zou blijven tot het toezichthouden op de werkmaatschappijen. Niet is gebleken dat die vraag (welke structuur past bij de doelstellingen van de fusie?) bij de besluitvorming over de fusie (voldoende) onder ogen is gezien. Bij dit laatste laat de Ondernemingskamer hier in het midden – de Ondernemingskamer komt daarop nog terug –, dat de leden van de raad van bestuur van Meavita Nederland zelf de besturen vormden van de meeste werkmaatschappijen, zodat zij zich niet konden beperken tot toezicht houden maar de rol van bestuurder op zich dienden te nemen.
De Onderzoekers lijken te miskennen dat een fusie nooit "klaar" is, een fusie is een proces waarin een fusieovereenkomst en de juridische afronding van een fusie slechts stappen zijn. Belangrijke stappen moeten zowel voor het tekenen van een fusieovereenkomst als na de juridische afronding worden gezet. Een fusie is een continuwork in progress
, waarbij niet gewerkt kan worden in laboratoriumomstandigheden en in de eerste plaats de primaire processen–
in dit geval het verlenen van zorg–
gecontinueerd moeten worden. Ook in dit geval zijn eerst algemene doelstellingen geformuleerd (in het Fusiedocument) die vervolgens steeds concreter op verschillende niveaus werden uitgewerkt, allereerst in het stappenplan zoals dat in oktober 2006 werd geformuleerd."
brainstorming, van gegevensverzameling naar analyse, van voorbereiding in werkgroepen naar beraadslaging op het hoogste niveau, van medezeggenschap naar besluitvorming en vervolgens naar formalisering, van uitvoering naar evaluatie en bijstelling, en dat alles in onderlinge afwisseling. Echter, indien men dat proces zoals zich dat bij deze fusie heeft voorgedaan overziet en daarbij de omvang van de betrokken ondernemingen en de daarbij betrokken belangen van de zorg in de werkgebieden van de fuserende partijen, van de werknemers die die zorg zouden moeten verlenen en van de (potentiële) cliënten die die zorg zouden moeten ontvangen, in aanmerking neemt en voorts ook de complexiteit van de fusies alsmede de door onderzoekers beschreven "forse opgave" waarvoor de te vormen raad van bestuur zou komen te staan (onderzoeksrapport 3.190), in aanmerking neemt, dan kan niet anders dan worden vastgesteld dat de fusiepartners onvoldoende aandacht hebben besteed aan de voorbereiding, aan de uitwerking en aan de uitvoering van de fusie. Zij hebben daarbij de risico’s onvoldoende concreet in kaart gebracht en zich daarmee de kans ontnomen om een gericht en duidelijk beleid te bepalen om dergelijke risico’s te mitigeren. Ook bij de uitvoering van een en ander is daaraan onvoldoende aandacht besteed. Aan het gestelde "stappenplan" gaat de Ondernemingskamer voorbij. Wat dit inhield, is niet toegelicht, terwijl dat vanzelfsprekend wel voor de hand had gelegen. Voor zover is bedoeld te verwijzen naar de op 30 oktober 2006 gehouden presentatie (productie 10 bij algemeen verweerschrift), biedt dat – zonder nadere toelichting die ontbreekt – onvoldoende duidelijkheid en blijft zij in ieder geval te globaal. Ook het betoog van [B] brengt de Ondernemingskamer niet tot een andere conclusie. Zonder nadere toelichting die ontbreekt valt niet in te zien op grond waarvan de crisissituatie als gevolg zou hebben dat (substantieel) minder of zelfs geen aandacht meer zou moeten worden besteed aan de concretisering van de in verband met de fusie te nemen besluiten en maatregelen.
de nieuwe fusieorganisatie een stuk omvangrijker zou zijn dan elk van de twee bestaande organisaties en er ambitieuze, concern overstijgende, doelstellingen waren gedefinieerd in het fusiedocument;
er met de invoering van de WMO belangrijke uitdagingen waren voor alle onderdelen van het concern;
er binnen S&TZG nog beperkt resultaat was geboekt met het implementeren van de fusie uit 2005; en
ook binnen Meavita West de onderdelen Thuiszorg en Woonzorg erg zelfstandig opereerden en ook bijvoorbeeld IT-systemen nog weinig geïntegreerd waren.
matchbestond tussen de te vervullen functies en de kandidaten uit de besturen van de fusiepartners, terwijl over de vervulling van die functies tussen de partners fel werd gestreden (onderzoeksverslag 3.194). In een eerder stadium waren de fusiebesprekingen voor een aantal maanden onderbroken in verband met de discussie over personen (onderzoeksverslag 4.22). In plaats van een zakelijke voorbereiding door het opstellen van objectieve criteria, hield men zich kennelijk in het bijzonder bezig met de – beperkte – keuze tussen de in de fusiepartners zittende bestuursvoorzitters. Dat vergrootte het risico dat bij de te maken keuzes niet de geschiktheid voor de te vervullen functies maar andere factoren (een ‘eerlijke verdeling’ en een uitruil van functies en dergelijke) de overhand kregen. De Ondernemingskamer is zich ervan bewust dat discussies over de verdeling van bestuurs- en commissarissenposten een belangrijke rol kunnen spelen en dat in dat kader soms compromissen moeten worden getroffen. Het belang van een zorgvuldige en adequate vervulling van die posten mag echter niet ondergeschikt worden gemaakt aan het bereiken van dergelijke compromissen. Of de ervaring van de twee kandidaten voor het voorzitterschap voldoende aansloot bij (de taken met betrekking tot) de fusiedoelstellingen en de omstandigheden waaronder die zouden moeten worden verwezenlijkt had – in de gegeven omstandigheden – door profielen op te stellen op verantwoorde wijze kunnen worden onderzocht.
mutatis mutandisvoor de aanstonds te behandelen functionerings- en beoordelingsgesprekken.
countervailing powertegenover [A] (onderzoeksverslag 3.275).
mutatis mutandishetzelfde als hiervoor ten aanzien van [A] overwogen. De raad van commissarissen heeft de mogelijkheid om zich een weloverwogen oordeel over het functioneren van [B] met het oog op zijn geschiktheid om de taak van [A] op 1 september 2007 over te nemen en nadien om die taak te blijven vervullen voorbij laten gaan.
best practicebepaling III.4.1 sub b van de Nederlandse corporate governance code 2008). Daargelaten of in voorkomende gevallen goede gronden zouden kunnen bestaan dergelijke informatie achter te houden, in ieder geval waren de aangevoerde gronden (vrees voor oppositie en/of aftreden) dat niet. Ook hier wreekt zich het eerder besproken ontbreken van een zakelijke en objectieve voorbereiding van de benoemingen en het denken in "bloedgroepen" alsmede de voortzetting daarvan. Het vorenstaande betekent nog niet dat [A] eerder had moeten worden ontslagen of daadwerkelijk eerder zou
zijnontslagen, indien de signalen wel onmiddellijk in de raad van commissarissen zou zijn besproken. Of dat zo is, kan echter verder in het midden blijven. Wel moet worden geconcludeerd, dat door deze handelwijze afbreuk is gedaan aan het goede functioneren van de raad van commissarissen en aan de raad de mogelijkheid is ontnomen om in een eerder stadium over de positie van [A] te beraadslagen althans de ontbrekende informatie daarin te betrekken, om [A] mogelijk – al dan niet na hem nog een "kans" te hebben gegeven – eerder te ontslaan en ook eerder met een nieuwe voorzitter de problemen van Meavita Nederland adequaat aan te pakken.
dit (…) het gevolg was van het feit dat die ontwikkelingen gedeeltelijk in de vakantieperiode plaatsvonden, vervolgens eind augustus/begin september 2007 in een versnelling raakten maar ook van de begrijpelijke wens van de Raad van Commissarissen de nieuw toetredende leden niet te confronteren met ingrepen die moesten plaatsvinden maar waarover de nieuwe leden van de Raad van Commissarissen zich in feite geen oordeel zouden hebben kunnen vormen."
waren de zittende leden van de Raad van Commissarissen ook zelf nog niet bekend met de aard en omvang van de problemen die later bij verschillende onderdelen van Meavita Nederland bleken te bestaan."
7.Beoordeling van onderdelen C tot en met E alsmede G en H
De sturing van de organisatie was zeer gebrekkig. Dat werd veroorzaakt door de spanningen tussen de RvB en de directeuren van Vitras en Sensire, en later ook Thuiszorg Groningen, over de doelstellingen van de RvB. Er was ten aanzien van belangrijke onderwerpen geen sprake van centrale sturing, terwijl die wel vereist was. De RvT/RvC was pas in een veel te laat stadium bekend met die spanningen.
5. DE STURING VAN DE ORGANISATIE
De besturing van de latere fusiepartners
voor de administratieve processen, de naamswijziging en de voorgenomen inrichting van een landelijke hulp-organisatie, bij uitstek projecten die sterke centrale sturing vergden. Op basis van de interviews concluderen onderzoekers dat als algemeen directeuren en overige medewerkers van de werkmaatschappijen zich niet volledig zouden inzetten voor de prioriteiten die zijn gesteld, het moeilijk, zo niet onmogelijk, wordt om dergelijke omvangrijke projecten concernbreed te implementeren.
-rapportages, managementletters en accountantsverslagen, geconclu-deerd dat de sectoren thuiszorg en hulp voor wat betreft de bedrijfsvoering, vier essentiële indicatoren kennen: de indicaties, de productie (in uren en €) versus de productieafspraken, de inzet- of deskundigheidsmix, en de productiviteit. Voor woonzorg geldt, op basis van dezelfde bronnen, bezettingsgraad, ziekteverzuim en, vanaf halverwege 2007, inzicht in de zorgzwaartepakketten en de daarmee samenhangende begrote formatie ten opzichte van feitelijke bezetting, als voorbereiding op de invoering van de financiering door middel van zorgzwaartepakketten per 1 januari 2009.
-rapportage over S&TZG stelt E&Y dat het noodzakelijk is dat kwartaalrapportages worden geüniformeerd en de rapportage-eisen worden aangescherpt. Daarnaast wordt opgemerkt dat, hoewel de geconsolideerde kwartaalrapportage een positieve indruk maakt, er nog geen sprake is van meting vanuit de strategie herleideperformance
-indicatoren. Zo wordt niet inhoudelijk gerapporteerd over productiviteit/productie.
zijn.
uitgaven; dat is € 13 mln per jaar.
". Hieruit blijkt dat de integratie ingewikkelder is dan bij de fusie gedacht en de terugverdientijd wel 10 jaar. Betrokkenen schrijven in hun reactie op het Conceptverslag dat dit rapport verklaart waarom de RvB geen verdere integratieactiviteiten heeft ontplooid.
Productiviteit
geweest. Over de jaren 2006 en 2007 lukte het echter wel om goedkeurende verklaringen op de jaarrekeningen en productieverantwoordingen van de accountants te ontvangen doordat achteraf veel extra werk werd verricht. Onderzoekers nemen bij deze conclusie het volgende in aanmerking:
".
Overigens hechten we er aan te melden dat het financiële falen en de oorzaken daarvan ook al in 2007 terugkerende onderwerpen waren op en rond de agenda van het controllersoverleg. Meer effect dan het verdwijnen van twee concerncontrollers heeft dit in 2007 niet opgeleverd."
peer group”, hetgeen “betekent dat het systeem binnen het toe te passen toetsingskader niet geacht kan worden strijdig te zijn met een verantwoord ondernemerschap in de zorg gedurende de Onderzoeksperiode” (algemeen verweerschrift 174). Dat de strategienota 2008 niet was vastgesteld geeft geen aanleiding voor verbazing, zoals bij onderzoekers, en betekent niet dat deze niet de grondslag kon vormen voor een risico-inventarisatie. “Wezenlijker is”, aldus de groep bestuurders en ocmmissarissen, “dat de door E&Y uitgevoerde risico-inventarisatie bevestigde dat de aan de niet-vastgestelde strategienota ten grondslag liggende uitgangspunten die gericht waren op de middellange termijn onjuist waren en dat in de wijze van werken van Meavita Nederland integendeel op veel kortere termijn belangrijke wijzigingen moesten plaatsvinden”. Aldus had de risico-inventarisatie “haar nut bewezen” (algemeen verweerschrift 175).
geen inhoudelijke besprekingen[zijn]
aangetroffen van maand- en kwartaalrapportages’, dan miskent deze ‘bevinding’ (deze) praktijk" (individueel verweerschrift 6.2 en volgende alsmede 7.34). [LL] gaf waar nodig serieus tegengas en uit de reactie daarop blijkt dat de organisatie in staat was snel ontbrekende gegevens te leveren. Alle betrokkenen meenden in 2006 dat zij over voldoende adequate stuurinformatie beschikten (individueel verweerschrift 6.5 en volgende). Ook in 2007 was er voldoende stuurinformatie voorhanden. De conclusie van onderzoekers dat het hele jaar 2007 bij Meavitagroep in het teken zou hebben gestaan van ontbrekende cijfers is onjuist (individueel verweerschrift 7.9). Binnen S&TZG werd gebruikgemaakt van een geautomatiseerde registratiesysteem waarbinnen alle essentiële stuurinformatie werd vergaard en waarover aan de raad van bestuur werd gerapporteerd (individueel verweerschrift 7.16). Onjuist is de conclusie van onderzoekers dat de kwaliteit en de tijdigheid van de stuurinformatie voor de algemeen directeuren van Thuiszorg Groningen en Sensire in de jaren 2006 en 2007 onvoldoende is geweest om het ontstaan van overproductie tijdig te constateren en het voorkomen ervan heeft bemoeilijkt. Die conclusie wordt ook niet gedragen door de bevindingen in het onderzoeksverslag en is in tegenspraak met andere onderdelen van het verslag (individueel verweerschrift 7.18 en volgende). S&TZG in 2006 en Meavita Nederland in 2007 beschikten tijdig over voldoende stuurinformatie met betrekking tot de overproductie en dat gold derhalve ook voor Sensire en Thuiszorg Groningen afzonderlijk (individueel verweerschrift 7.21). De door de werkmaatschappijen in 2007 aangeleverde managementinformatie was voldoende (individueel verweerschrift 7.27) en niet valt in te zien wat daar nog "op het niveau van MNL" aan had kunnen worden toegevoegd. De raad van bestuur maakte "bewust gebruik van de rapportages van de werkmaatschappijen om te sturen per werkmaatschappij." Ook overigens is de constatering dat de rapportages "op het niveau van MNL" tekort schoten onjuist (individueel verweerschrift 7.28 en volgende). Het is niet juist, dat de raad van bestuur niets heeft gedaan met de in april 2007 door [LL] gesignaleerde problemen. Daarbij komt dat het daarmee ook nog wel meeviel (individueel verweerschrift 7.37 en volgende). Onderzoekers zijn ook onzorgvuldig te werk gegaan met het commentaar van [A] op het conceptverslag (individueel verweerschrift 7.41 en volgende). Zo is de constatering in onderzoeksverslag 5.211 dat
in de RvB in de resterende 8 maanden van 2007 (over) aangeleverde maand- of kwartaalrapportages van het concern of de verschillende werkmaatschappijen niet (wordt) geagendeerd of genotuleerd,"
op 27 augustus 2007 de Q2 2007 rapportage MNL (bespreken) en afspraken (maken) over de aanstaande kwartaalgesprekken."
shared servicesvoor de administratieve processen, de naamswijziging en de voorgenomen inrichting van een landelijke hulporganisatie bij uitstek centrale sturing (onderzoeksverslag 5.51). Die opvatting is naar het oordeel van de Ondernemingskamer juist en de stelling van [A] en [B] dat niet de gekozen structuur maar het gedrag van de algemeen directeuren het realiseren van de concernbrede ambities verhinderde (individueel verweerschrift [A] voetnoot 53 en individueel verweerschrift [B] sub 73), miskent dat juist de decentrale besturingsfilosofie effectieve aansturing van de – zelfstandige – algemeen directeuren belemmerde. Dat ligt, gelet op de aard en samenhang van die ambities en de gerichtheid op concernbrede resultaten, voor de meeste van die ambities voor de hand. Maar dat geldt – om een voorbeeld te noemen – ook voor het TVfoon project. Op zichzelf was het wel denkbaar dat het project in Meavitagroep en in S&TZG ook na de fusie zelfstandig zou worden voortgezet, maar centrale sturing en rapportage lagen ook hier bepaald voor de hand in verband met het complexe karakter, de uitvoering van de contracten, de voorraadbewaking, – gelet op het experimentele althans vernieuwende karakter: – het uitwisselen van ervaringen en de noodzakelijke evaluatie. Ook de – door per werkmaatschappij veelal verschillende applicaties – zeer versnipperde ICT vergde op integratie gerichte centrale sturing. Aan die integratie is wel gewerkt, maar zij is – althans binnen de onderzoeksperiode – niet gelukt: geconstateerd werd dat de terugverdientijd van de plannen 10 jaar was. Opgemerkt zij nog dat het belang van centrale sturing werd versterkt door de (verdere) omstandigheden waaronder de invoering van (de wijzigingen) van AWBZ en WMO en het feit dat de fuserende rechtspersonen conglomeraten vormden, die zelf nog niet voldoende waren geïntegreerd (onder meer onderzoeksverslag 3.190). Die centrale sturing was er echter niet, althans onvoldoende.
commitmentvan de zijde van de algemeen directeuren niet en in ieder geval niet adequaat in die vergaderingen is besproken. De Ondernemingskamer is echter van oordeel dat dit gebrek aan
commitmentgelet op het grote belang daarvan voor de verwezenlijking van de doelstellingen van de fusie juist een belangrijk onderwerp van beraadslaging in de raad van bestuur en in de raad van commissarissen had dienen te vormen, zeker in het vanzelfsprekend belangrijke eerste jaar van de gefuseerde organisatie. Door dit na te laten zijn de raden van bestuur en commissarissen naar het oordeel van de Ondernemingskamer ernstig tekortgeschoten.
commitmentop de hoogte was (individueel verweerschrift 26 en 56). Daargelaten dat [B] volgens zijn zeggen het gebrek aan
commitmentomstreeks 1 oktober 2007 met de raad van commissarissen heeft besproken (onderzoeksverslag 5.48), kan die stelling de commissarissen niet baten, omdat de raad van commissarissen zich bewust had dienen te zijn van het bij de gekozen opzet voor de verwezenlijking van de doelstellingen grote belang van dat
commitmenten de raad daaraan in het kader van zijn toezichthoudende taak ook op eigen initiatief aandacht had moeten besteden.
8.Beoordeling van onderdeel F
Bij verschillende werkmaatschappijen van het Meavita-concern zijn regelmatig liquiditeitsproblemen geweest. Het concern stelde dan liquiditeiten van Sensire beschikbaar. De afspraken rond de forse rekening-courantverhoudingen werden – in weerwil van de aanbevelingen van de accountant – niet vastgelegd in contracten."
5. DE STURING VAN DE ORGANISATIE
9.Beoordeling van onderdelen I en J
Gedurende de budgetjaren 2006 tot en met 2008 hebben Sensire en Thuiszorg Groningen gezamenlijk € 10,2 miljoen aan AWBZ-productie gerealiseerd die niet is vergoed vanwege beperkingen in de productieafspraken met zorgkantoor Menzis. De kwaliteit en tijdigheid van de stuurinformatie was bij Sensire en Thuiszorg Groningen in de jaren 2006 en 2007 niet voldoende op de eisen van de nieuwe tijd toegerust en onvoldoende om het ontstaan van overproductie tijdig te constateren, zodat die niet kon worden voorkomen."
De maatregelen ter beperking van de kosten, die nodig waren als gevolg van de invoering van de WMO, zijn niet doorgevoerd. Het uitblijven van besluiten en resultaten is het gevolg van de houding (onwil) van bepaalde directeuren, de weerstand van vakorganisaties en het onvermogen van de RvB om besluiten tot stand te brengen en vervolgens te doen uitvoeren."
7. DE OVERPRODUCTIE VAN AWBZ-ZORG
-organisatie moest immers aanstuurbaar gemaakt worden op bedrijfseconomische prikkels die lastig verenigbaar waren met de primaire doelstelling van de organisatie. Bovendien moest de bedrijfsvoering in staat zijn om de productie tijdig zichtbaar te maken, zodat er snel genoeg op die prikkels kon worden gereageerd.
". In zijn interview in 2012 verklaart Leerink echter weer dat de financiële rapportages van Sensire en TZG altijd tijdig en correct zijn aangeleverd.
8. WMO
ondergebracht.
". Niettemin is zij er in geslaagd de HH-activiteiten na een eerste WMO-jaar met verlies (2007) om te buigen naar structurele winstgevendheid. Het feit dat de betrokken medewerkers vanuit Sensire waren gedetacheerd bij THS, heeft daaraan kennelijk niet in de weg gestaan. In 2008 heeft Sensire (met een onttrekking aan de reorganisatievoorziening van bijna € 0,8 mln en voor een bedrag van in totaal € 1,1 mln) in overleg met de GOR en de cliëntenraad een structurele kostenreductie van € 20,4 mln gerealiseerd, waarvan € 3 mln moest worden bezuinigd door het vervallen van 94 functies (60 FTE), hetgeen in december 2008 bijna was gerealiseerd.
nog niet afgesplitst bij de werkmaatschappijen en dit bleek niet op korte termijn haalbaar te zijn.
-rapportage van mei 2006 ter voorbereiding van de totstandkoming van MNL is Meavita West door PwC gewaarschuwd dat zij door het hoge aandeel van het duurdere product HV2 in de totale HV-productie en de samenstelling van haar personeelsbestand gevoeliger was voor de negatieve gevolgen die de invoering van de WMO naar verwachting zou hebben.
vaak pas achteraf geconstateerd kon worden wat de (werkelijke) omvang van de overproductie en de onrechtmatige productie was. Daardoor was het niet goed mogelijk om tijdig bij te sturen en aan de hand van de juiste cijfers in overleg te treden met de zorgkantoren" (nadere schriftelijke reactie curatoren 2.16).
in controlwas.
onbegrijpelijk (…) dat Meavita West na het nemen van haar beslissing in te schrijven op het verlieslatende contract bij de gemeente Den Haag nog acht maanden heeft gewacht met het inzetten van de reorganisatie. Ook hier wreekt zich dat de AO/IC bij Meavita West niet ‘in control’ was, mede ten gevolge van het falen van het project Vita Plaza."
werd nauwlettend gevolgd, zowel door de werkmaatschappijen zelf als ook door de RvB (…). Dat functioneerde goed bij Meavita West en Vitras. Bij TZG en Sensire ontstond er desondanks overproductie. De oorzaak daarvan lag echter bij zorgkantoor Menzis die eiste dat elke cliënt die zich meldde ook geholpen werd. De registratie van de productie op een week- of dagbasis zou dat niet anders hebben gemaakt."
S&TZG heeft vanaf begin 2006 bij Menzis aangegeven dat het in medio 2005 vastgestelde (maximum)volume voor 2006 niet voldoende zou zijn omdat bij deze vaststelling geen rekening was gehouden met de groei van de zorgvraag op zich.(…)"
Vanuit de politiek werd vervolgens besloten dat degenen die op thuiszorg recht hadden niet de dupe mochten worden van de tekorten in het budget. Derhalve werd in augustus 2006 € 95 mln. extra budget beschikbaar gesteld. Op grond hiervan heeft S&TZG gerechtvaardigd het vertrouwen gekregen dat de AWBZ-overproductie, voor zover deze was geïndiceerd, alsnog zou worden vergoed en heeft S&TZG dientengevolge de cliëntenstop opgeheven. De overproductie bij S&TZG is in 2006 uiteindelijk tot een totaalbedrag van € 8.6 mln, opgelopen. Vervolgens is Menzis door S&TZG verzocht een aanvraag tot herschikking van onder- en overproductie voor dit bedrag te ondersteunen en ter goedkeuring bij de NZa in te dienen. Menzis ondersteunde deze aanvraag, echter slechts voor een bedrag van € 4.6 mln., omdat de resterende € 4 mln., aldus Menzis, niet zou voldoen aan de voorwaarden van Beleidsregel CA-173 van de NZa.(…)
Al met al moet worden vastgesteld dat S&TZG in eerste instantie in 2006 naar beste kunnen heeft getracht overproductie te voorkomen. Eerst toen er vanuit de politiek extra budget beschikbaar werd gesteld om te voorkomen dat cliënten niet de zorg geleverd zouden krijgen waarvoor zij waren geïndiceerd, is S&TZG opnieuw meer zorg gaan leveren waardoor de overproductie is ontstaan. De klacht dat S&TZG een duurder product heeft geleverd dan zij door Menzis vergoed kreeg, is gezien de stijging in de geïndiceerde vraag naar deze duurdere producten dan ook zeer goed verklaarbaar. S&TZG heeft er op vertrouwd en mocht hier ook op vertrouwen dat ook deze productie zou worden vergoed."
mismatchtussen indicatie en geleverde zorg was, met name doordat de zorg door een relatief dure medewerker werd gegeven. Productie die niet overeenkomstig de indicatie was, wordt onrechtmatige productie, soms ook wel ongedekte productie genoemd (bijvoorbeeld individueel verweerschrift [A] bladzijde 37).
ofwel een verlieslatend contract accepteren en trachten de kosten zoveel mogelijk terug te dringen, hetgeen dan haast steeds ook ten koste van de thuishulpen/werknemers zou gaan, omdat hun arbeidskosten nu eenmaal het overgrote deel van de kostprijs vormen;
ofwel niet inschrijven, met het zeer aanzienlijke risico dat de primaire doelstelling als instelling te weten het verlenen van (thuis)zorg aan hulpbehoevenden, niet (meer) zou kunnen worden gerealiseerd en dat de cliënten en (opnieuw) het personeel daarvan de dupe zouden worden."
10.Beoordeling van onderdeel K
De samenwerking met Accounting Plaza B.V. in de joint venture Vita Plaza was een fiasco. Het project heeft veel geld gekost. De implementatie van dit grote en risicovolle project is door de RvB, RvC en de AC niet goed gevolgd met als gevolg dat het hele jaar 2007 bij Meavitagroep in het teken heeft gestaan van onbetrouwbare of ontbrekende cijfers, zodat er geen goed zicht was op de resultaatsontwikkeling."
9. PROGRAMMA'S EN PROJECTEN
ook een aanzienlijke kostenbesparing in het vooruitzicht gesteld.
en bespreking daarvan in de RvB en de AC van de RvT.
positie bij een onwerkbare situatie voor personeel dat onder een andere aansturing zal moeten functioneren. Onderzoekers stellen vast dat het schaduwdraaien na conversie weliswaar niet als specifieke voorwaarde in het samenvattend verslag van de AC is geformuleerd, maar dat men daar kennelijk wel vanuit is gegaan.
outsourcen, aldus curatoren. Daartoe ging zij een joint venture aan met Accounting Plaza. PwC had eind mei 2006 in een rapport aandacht besteed aan de risico’s van
outsourcing, maar daar heeft Meavitagroep niets mee gedaan. Zonder
business caseen zonder risico analyse heeft zij op 13 september 2006 besloten om Vita Plaza op te richten (verweerschrift curatoren 8.2 en volgende). [E] en [A] hebben onzorgvuldig gehandeld, doordat zij, na slechts twee maanden proefdraaien in november en december 2006, hebben besloten tot overgang naar de nieuwe systemen zonder
business case, zonder risicoanalyse en zonder goedkeuring van de accountant. De problemen bij de invoering waren zo groot dat PwC de administratie heeft moeten herstellen (verweerschrift curatoren 8.6). Niet blijkt dat de uitbesteding van de administratie aan Vita Plaza in de eerste maanden van 2007 in de raad van bestuur is besproken. In de AC is in de eerste vijf maanden van 2007 niet over de uitbesteding gesproken. De invoering leidde tot grote problemen, waarover PwC op 26 november 2007 rapporteerde. Op 5 december 2007 heeft PwC in de managementletter 2007 van Meavita Nederland aan de raad van commissarissen en aan de raad van bestuur meegedeeld dat de administratie van Meavitagroep te wensen overliet en dat "een anders dan goedkeurende verklaring" zou volgen wanneer dit niet werd opgelost (verweerschrift curatoren 8.7 en volgende). Meavitagroep (Meavita Dienstencentrum) had de eigen processen niet op orde en zij had geen ervaring met uitbesteding of overgang van administraties, terwijl bij Accounting Plaza ervaring in de zorg ontbrak. Het project was dan ook "gedoemd te mislukken" en het is ook een "totale mislukking" geworden, die € 3,4 miljoen heeft gekost (verweerschrift curatoren 8.10 en volgende). De raad van bestuur en de raad van commissarissen hebben dit grote en risicovolle project niet goed gevolgd. Bij Meavitagroep heeft het hele jaar 2007 "in het teken (…) gestaan van ontbrekende cijfers, zodat er geen goed zicht was op de resultaatontwikkeling. Een duidelijk voorbeeld van wanbeleid dus", aldus nog steeds curatoren (verweerschrift curatoren 8.12 en volgende).
business caseis gemaakt. Deze dateert van 13 maart 2006 en was een coproductie van Meavitagroep en Accounting Plaza (individueel verweerschrift [B] 160). Accounting Plaza was een professionele partij met expertise ten aanzien van financiële en administratieve processen, die Meavitagroep niet (voldoende) in huis had. Het feit dat Accounting Plaza geen ervaring in de zorg had, was niet relevant: "het ging immers om generieke softwarepakketten die branche-onafhankelijk zijn" (individueel verweerschrift [B] 160). De zorgadministratie viel niet onder het project. Weliswaar was in de
business casegeen risicoanalyse opgenomen, maar dergelijke analyses waren wel degelijk gemaakt (individueel verweerschrift [B] 161):
navraag bij [E] wijst uit dat er bij Meavita West een systeem was van risico management geïmplementeerd op basis van de balance score card (…) waaraan de business case van Vita Plaza is getoetst (…). Deze methodiek is dus ook gevolgd door de directie van het MDC waar Vita Plaza onder viel."
niet kenbaar dat vanuit de toezichthouders de verwachting bestond ook de eerste maanden van 2007 te schaduwdraaien. Navraag bij [E] leert dat twee maanden schaduwdraaien gebruikelijk was" (individueel verweerschrift [B] bladzijde 61 onderaan).
de nieuwe systemen zoals deze zijn opgezet bij Meavita Hulp en Vita Plaza. (…) Op basis hiervan konden de RvB en de AC met betrekking tot Vita Plaza dan ook uitgaan van de ‘geruststellende’ uitspraak van E&Y ‘geen problemen met Vita Plaza te verwachten’" (individueel verweerschrift [B] 165).
managementletter2006 vermeldt immers dat E&Y "bij de beoordeling van de nieuwe systemen
zoals die zijn opgezetbij Meavita Hulp en Vita Plaza" is betrokken (individueel verweerschrift [K] c.s. 175). Deze
managementletteris besproken in de vergadering van de auditcommissie van 6 december 2006 en aan de accountant, G.W. Hilverda, bleken toen geen indicaties van specifieke problemen, "mede omdat werd gewerkt met een bekende samenwerkingspartner, Accounting Plaza, en gerenommeerde nieuw te implementeren systemen (…)." De raad van commissarissen en de auditcommissie mochten daarop afgaan (individueel verweerschrift [K] c.s. 170 en volgende). Als gevolg van de fusie per 1 januari 2007 kwam de raad van commissarissen "op meer afstand (…) te staan" (individueel verweerschrift [K] c.s. 179). Er was voor de raad van commissarissen geen enkele reden om meer aandacht aan Vita Plaza te besteden. Tot september 2007 ontving de raad van commissarissen "alleen positieve signalen over de invoering van de overgang naar dit systeem" (individueel verweerschrift [K] c.s. 181). In de vergadering van de auditcommissie van juli 2007 is wel gesproken over zorgen van de raad van bestuur en de controller wegens boekingsachterstanden bij Meavitagroep, maar toen is de auditcommissie niet gemeld, dat dit door Vita Plaza werd veroorzaakt. Dit verband is pas zichtbaar geworden in de vergadering van de auditcommissie van 25 september 2007 (individueel verweerschrift [K] c.s. 183). Bij de raad van commissarissen en bij de auditcommissie bestond tot toen dan ook het gerechtvaardigde vertrouwen dat de implementatie van Vita Plaza goed was verlopen (individueel verweerschrift [K] c.s. 186). Nadien werd de raad van commissarissen op zijn verzoek bij voortduring op de hoogte gehouden van de ontwikkelingen omtrent Vita Plaza (individueel verweerschrift [K] c.s. 188). Het lijkt erop dat geen (substantiële) inkomsten zijn gemist als gevolg van de moeizame start van Vita Plaza. De financiële informatie gedurende 2007 was niet betrouwbaar, maar dat betekent niet dat er geen betrouwbare stuurinformatie ten aanzien van bijvoorbeeld productie en inzetmix was (individueel verweerschrift [K] c.s. 193 en volgende).
Financial Shared Service Centreop te richten voor de AWBZ-sector ondertekend. Accounting Plaza had een goede reputatie, maar geen ervaring in de zorg. Op 13 december 2005 heeft Meavitagroep vervolgens het
shared service centre, Stichting Meavita Dienstencentrum (MDC), opgericht. Dit centrum zou zich gaan richten op inkoop, IT en administratie. Productieadministratie en facturering aan het zorgkantoor vielen erbuiten. Op 18 mei 2006 heeft de raad van bestuur van Meavitagroep van R. [NN] , directeur van MDC en voorzitter van de stuurgroep voor het Vita Plaza project, verder [NN] , een brief van die datum met een uitgebreid voorstel voor de constructie van de samenwerking met Accounting Plaza inclusief
business casevan 13 maart 2006 ontvangen. De raad van bestuur van Meavitagroep heeft – na afstemming met S&TZG in verband met de fusieplannen – in zijn vergadering van 13 september 2006 besloten tot oprichting van Vita Plaza. Die oprichting vond als
joint venturemet Accounting Plaza plaats op 29 december 2006. Aanvankelijk bestond het voornemen om na de implementatie vier maanden "schaduw" te draaien. Het proefdraaien heeft zich echter beperkt tot de maanden november en december 2006. Vanaf 1 januari 2007 zijn de betrokken administraties nog slechts uitgevoerd door Vita Plaza. Op 4 februari 2007 berichtte [E] , toen algemeen directeur van Meavitagroep, over het succes van de door Vita Plaza gevoerde administraties. In mei 2007 meldde [E] aanloopproblemen met Vita Plaza. De uitbesteding van de betrokken administraties is niet geslaagd. De projectkosten bedroegen € 1,7 miljoen en herstel van de administraties in 2007 kostte een zelfde bedrag, zodat het project in totaal € 3,4 miljoen heeft gekost. De beoogde besparingen zijn niet gerealiseerd.
business casewas opgesteld. De intentieverklaring met Accounting Plaza werd echter al op 5 december 2005, derhalve vóór de opstelling van de
business case, ondertekend. Daarbij kunnen zeker vraagtekens worden gesteld, maar aangezien de datum van die ondertekening buiten de onderzoeksperiode valt, zal de Ondernemingskamer dit verder buiten beschouwing laten.
het hele jaar 2007(…)
bij Meavita West in het teken (heeft) gestaan van ontbrekende cijfers, zodat er geen goed zicht was op de resultaatsontwikkeling."
managementletter2006 van 21 februari 2007, waarin E&Y heeft vermeld dat zij betrokken is geweest bij de beoordeling van "
de nieuwe systemen zoals deze zijn opgezet bij Meavita Hulp en Vita Plaza". Dat doet aan het bovenstaande niet af omdat, zoals uit het onderzoeksverslag (9.51) blijkt, een op dit punt niet gewijzigd concept van de
managementletteris besproken in de hierboven genoemde vergadering van de auditcommissie en de managementletter op dit punt dus slechts de hierboven vermelde beperkte betekenis had. Daarmee strookt dat de
managementletterop dit punt inhoudt dat vooralsnog onvoldoende informatie beschikbaar is om in die rapportage op te nemen.
11.Beoordeling van onderdeel L
In strijd met geldende interne procedures voor investeringen van deze omvang (de RvC is niet vooraf om toestemming gevraagd), wordt besloten tot een investering van € 20,3 miljoen voor het TVfoon-project (zorg op afstand door middel van kastjes die op de TV worden aangesloten) dat uiteindelijk tot geen enkel resultaat heeft geleid."
10. TVFOON
en op de vereiste inzet van medewerkers. Daarbij speelt ook de snel verslechterende financiële positie van MNL een rol. Volgens de projectleiding verschuift de focus vervolgens van uitrol naar risicobeperking. Terwijl de RvB en de RvC in oktober 2007 nog in verdere uitrol geloven, worden er nauwelijks nog nieuwe medewerkers of cliënten aangesloten.
met KPN een afgewogen beleidsbeslissing betrof die het proberen waard was. Tegen eventuele extra kosten van € 1 mln bij eenexit
kon binnen een jaar worden vastgesteld of met een grote gerenommeerde partij de gedane investering kon worden terugverdiend, aldus de RvC. Voorts heeft volgens Betrokkenen meegespeeld dat indien het project eerder gestaakt zou worden, er geen aanspraak meer gemaakt zou kunnen worden op de nog te ontvangen bijdragen van de NZa en het zorgkantoor – ongeveer de helft van de€ 6,2 mln. Gezien de situatie waarin MNL zich op dat moment bevond, zou het onverantwoord zijn geweest om een dergelijk verlies en verlies aan liquiditeit te riskeren, aldus Betrokkenen.
business case. De centrale ondernemingsraad is pas in april 2007 – op eigen verzoek – bij het project betrokken en op 25 juli 2007 heeft de raad een "buitengewoon negatief" advies uitgebracht (verweerschrift curatoren 9.33). De voorwaarden van de overeenkomst met Impact waren zeer ongunstig voor Meavita Nederland. Meavita Nederland liep alle risico's en financierde de door Impact ontwikkelde infrastructuur en applicaties, terwijl Impact de rechthebbende daarvan bleef (verweerschrift curatoren 9.34). Ook de overeenkomst met KPN was zeer ongunstig. Meavita Nederland was alleen eigenaar van de kastjes en leverde die aan KPN om niet. Voor het gebruik van de infrastructuur en applicaties moest Meavita Nederland aan KPN een vergoeding betalen (verweerschrift curatoren 9.36). De raad van commissarissen heeft ten onrechte ook ingestemd met de overeenkomst met KPN, die een enorme inkoopverplichting, € 23 miljoen verspreid over vijf jaar, inhield. De raad had iedere realiteitszin verloren. Ten aanzien van die overeenkomst werd – met instemming van de raad van commissarissen – welbewust geen advies aan de centrale ondernemingsraad en aan de centrale cliëntenraad gevraagd (verweerschrift curatoren 9.38).
koploper’ met een ‘
voortrekkersrol’ op het gebied van innovatie en zorg op afstand" (algemeen verweerschrift 224). Het moge zo zijn dat opzet en organisatie van het TVfoon project bij Meavitagroep anders hadden gekund en dat Meavitagroep in haar enthousiasme haar mogelijkheden heeft overschat, maar dat neemt niet weg dat dat enthousiasme door het zorgkantoor, de NZa en het Ministerie werden gedeeld en dat deze voldoende vertrouwen in het project hadden om het financieel te steunen. Omdat de kosten nagenoeg geheel uit bijdragen van derden werden gedekt is uiteindelijk ook nagenoeg geen verlies geleden op het project (algemeen verweerschrift 227).
business casevoor het TVfoon project in Meavita Nederland was opgesteld en dat de raad van bestuur de centrale ondernemingsraad daarover advies had gevraagd. De raad van commissarissen heeft de raad van bestuur erop gewezen dat deze gang van zaken onjuist was en dat de
business casein de vergadering van 9 juli 2007 van de raad van commissarissen diende te worden besproken (algemeen verweerschrift 231). De auditcommissie was in haar vergadering van 4 juli 2007 uiterst kritisch over het project. Na aanpassingen heeft de raad van commissarissen in zijn vergadering van 9 juli 2007 onder voorwaarden ingestemd. De uitvoering van het project diende in fasen te gebeuren, een volgende fase pas nadat vaststond dat de vorige positieve resultaten had, en het project diende aan een derde te worden verkocht om de risico's voor Meavita Nederland te verminderen (algemeen verweerschrift 232).
smartboxengeen advies of instemming aan de ondernemingsraad of aan de cliëntenraad gevraagd behoefde te worden. Daarop heeft de raad van bestuur van Meavitagroep toen vertrouwd (individueel verweerschrift 13.15). Na onderzoek of een dergelijk project niet beter "met een grotere speler" kon worden opgezet heeft de raad van bestuur bewust gekozen voor "een kleine contractspartij" en is op 10 augustus 2005 de Mantelovereenkomst met BFS aangegaan (individueel verweerschrift 13.16).
exit-mogelijkheid in, waaraan een boete van € 1 miljoen was verbonden (onderzoeksverslag 10.491). Vervolgens is van de uitrol nauwelijks iets terechtgekomen. Meavita Nederland heeft, in oktober 2008, gebruik gemaakt van de
exit-mogelijkheid en een schikking met KPN getroffen, die heeft geleid tot een vermindering van voormelde boete tot € 500.000 (onderzoeksverslag 10.491 en 10.494). Op dat moment bevonden zich nog 24.000 kastjes in opslag van de in totaal 25.000 geleverde kastjes (10.000 voor het project bij Meavitagroep en 15.000 voor het project bij S&TZG, waarvan de tweede tranche nooit is geleverd). Ondanks pogingen daartoe is het niet gelukt de voorraad kastjes vóór het faillissement van Meavita Nederland te verkopen (onderzoeksverslag 10.497 en volgende). Het verlies op het TVfoon project bedroeg € 20,3 miljoen, na aftrek van de subsidie van € 6,2 miljoen bedroeg deze € 14,1 miljoen (onderzoeksverslag 10.500 en volgende).
Dit besluittot
de aanschaf van de "smartboxen" is niet advies- of instemmingsplichtig, noch voor de OR noch voor de Cliëntenraad."
business casemet onder meer een financiële uitwerking en beoordeling van risico’s ontbrak. Pas op 20 maart 2007 heeft [X] het concept van een dergelijke
business caseter bespreking aan het concernberaad gezonden, derhalve negen maanden na de ondertekening van de mantelovereenkomst op 23 juni 2006 (onderzoeksverslag 10.336). Voor de voorbereiding en de besluitvorming ten aanzien van het project bij S&TZG geldt in dat verband
mutatis mutandishetzelfde als hiervoor onder 11.13 overwogen. Ten aanzien van dit project geldt (evenzeer):
business caseen daarmee tevens een voor werknemers en cliënten zeer ingrijpend besluit heeft genomen zonder het/de daarvoor in de gegeven omstandigheden noodzakelijke onderzoek en analyse te verrichten, een en ander derhalve zonder de daarvoor vereiste verantwoorde voorbereiding.
mutatis mutandishetzelfde als ten aanzien van het TVfoonproject bij Meavitagroep is overwogen. Aangenomen moet worden, dat het om een belangrijke investering ging en dat het project een belangrijke wijziging van de werkzaamheden van 15.000 medewerkers en van de aangeboden diensten voor 15.000 cliënten meebracht. Er kan niet over getwijfeld worden, dat het besluit tot het opzetten van het project/het aangaan van de mantelovereenkomst een besluit/besluiten als bedoeld in artikel 25 WOR betrof (zie hetgeen de Ondernemingskamer hiervoor ten aanzien van de besluitvorming bij Meavitagroep heeft overwogen) en dat S&TZG daaromtrent het advies van de centrale ondernemingsraad had moeten vragen en wel tijdig, derhalve in ieder geval op zodanig tijdstip vóór 23 juni 2006 dat het nog op de besluitvorming ten aanzien van het aangaan van die overeenkomst van wezenlijke invloed kon zijn.
Mutatis mutandisgeldt hetzelfde voor het niet vragen van advies aan de cliëntenraad. De Ondernemingskamer concludeert, dat ook S&TZG ten onrechte niet (tijdig) het advies heeft gevraagd aan haar centrale ondernemingsraad en aan haar centrale cliëntenraad voor het aangaan van de mantelovereenkomst of – in meer algemene zin – voor het besluit het project TVfoon bij S&TZG aan te vangen.
kunnenworden, betekent niet dat daadwerkelijk afzonderlijke beslissingen
zijngenomen. Van een afzonderlijke besluitvorming blijkt ook niets. Integendeel, uit het onderzoeksverslag en de stellingen van partijen moet worden afgeleid, dat het S&TZG op basis van de ervaringen van [A] bij Meavitagroep erom te doen was om met het project, infrastructuur mèt 30.000 kastjes, een voorsprong op concurrenten te nemen. Daartoe werd op 23 juni 2006 de mantelovereenkomst gesloten. Volgens de considerans van de mantelovereenkomst wensten partijen "een samenwerkingsverband (…) aan te gaan op het gebied van de ontwikkeling en levering van producten voor communicatie tussen Sensire en haar klanten via een televisietoestel". De verdere bepalingen van de overeenkomst weerspiegelen de strekking dat het niet om drie afzonderlijke investeringen maar om een samenhangend geheel gaat. Weliswaar moeten "levering en betaling van de eerste 15.000 producten (…) pas plaatsvinden, nadat (Impact) schriftelijk aantoont, dat Meavita de eerste exemplaren van de SetTopBox inclusief videocamera voor haar personeel heeft goedgekeurd en geaccepteerd" (artikel 6.2 van de mantelovereenkomst, tweede alinea, bijlage 10.2 bij het onderzoeksverslag) en geldt voor de leveringsplicht van de tweede tranche een soortgelijk beslismoment, echter uit niets blijkt – en het is ook weinig aannemelijk – dat S&TZG de vrije keuze had om na plaatsing van de infrastructuur van de eerste en vervolgens van de tweede tranche af te zien. De overeenkomst bepaalt wel dat S&TZG "op 1 juli 2007 een besluit (zal) nemen met betrekking tot (…) opschaling", maar dat betreft een uitbreiding tot in totaal 250.000 kastjes (onderzoeksverslag 10.239 en artikel 3.4 van de mantelovereenkomst, bijlage 10.2 bij het verslag). Naar het oordeel van de Ondernemingskamer is en was de redenering van [A] ver gezocht en is het onbegrijpelijk dat hij – respectievelijk de raad van bestuur, waarover hiervoor – de mantelovereenkomst onder het mom van drie afzonderlijke investeringen van elk minder dan € 5 miljoen niet aan de raad van commissarissen heeft voorgelegd. Het komt de Ondernemingskamer voor, dat [A] door middel van deze gewrongen redenering de gang naar de raad van commissarissen heeft willen vermijden. In ieder geval moet geconcludeerd worden, dat [A] welbewust en in strijd met de interne regelgeving het besluit tot het opzetten van het project respectievelijk het aangaan van de mantelovereenkomst niet ter goedkeuring aan de raad van commissarissen heeft voorgelegd. Ook indien [A] respectievelijk de raad van bestuur kort na de besluitvorming en kort na het aangaan van de mantelovereenkomst [T] als voorzitter van de raad van commissarissen en later de raad van commissarissen heeft geïnformeerd, – zoals [A] stelt en de betrokken commissarissen bestrijden en hierna in 11.20 niet aannemelijk wordt geoordeeld – brengt dat de Ondernemingskamer niet tot een ander oordeel. De Ondernemingskamer voegt daar nog het volgende aan toe. In de notulen van 12 december 2006 van de vergadering van de raad van commissarissen van S&TZG is onder meer het volgende opgenomen (onderzoeksverslag 10.230):
In de begroting is ook een kostenbedrag van € 4.8 mln gereserveerd vanwege het project TVfoon. Debusinesscase
van dit project is nog niet klaar, definitieve beslissing dient nog te worden genomen door de RvB.[…]
Op basis van eenbusinesscase
kan dan worden aangegeven wat de totale investering, het rendement van het project en de risico’s zijn. Het project zal een majeure impact hebben op het gebied van marketing en financiën."
soft-en
hardwarerelatief snel veroudert, zodat voortvarendheid vereist was. Uiteindelijk zijn nauwelijks kastjes (bij medewerkers en cliënten van Meavitagroep 1.300 respectievelijk 100 van de 10.000 en bij S&TZG/Meavita Nederland van de 30.000 geen, althans geen aantallen van enige importantie) geplaatst. Aangenomen moet worden dat dit mede is veroorzaakt door een gebrekkige voorbereiding, waaronder het ontbreken van een gezamenlijk plan van aanpak van beide projecten, en het ontbreken van een tevoren opgesteld businessplan.
exit-mogelijkheid. Naar het oordeel van de Ondernemingskamer is kritiek op de gang van zaken zeker gerechtvaardigd – de regie werd geheel in handen gelegd van KPN waardoor Meavita Nederland de greep op de uitrol kwijt was, hetgeen zich later ook leek te wreken (onderzoeksverslag 10.463 en 10.494 en volgende) –, maar niet onaannemelijk is, dat het redelijkerwijs niet mogelijk was om een beter resultaat met KPN uit te onderhandelen. Ook voor het overige bieden het onderzoeksverslag en de stellingen van partijen niet voldoende grond voor de conclusie dat de handelwijze ten aanzien van het aangaan van de overeenkomst met KPN wanbeleid oplevert of daaraan bijdraagt.
deal" (onderzoeksverslag 10.459) getuigt van tekortschietend begrip van de medezeggenschap: niet alleen is het mogelijk de medezeggenschaporganen eerder in de besluitvorming te betrekken en met hen overleg te plegen over het tijdschema, maar bovendien is het – afhankelijk van de omstandigheden en de urgentie – ook mogelijk om een advies op (zeer) korte termijn te vragen. Indien de omstandigheden en de urgentie dat vergen, dienen de medezeggenschaporganen, voor zover dat binnen redelijke grenzen mogelijk is, daaraan ook hun medewerking te verlenen. Van enige overweging op dit punt is niet gebleken.
12.Beoordeling van onderdeel M
De steunaanvraag bij de NZa werd afgewezen omdat deze niet voldeed aan de formele eisen. Het herstelplan was veel te optimistisch."
11. DE DECONFITURE
13.Beoordeling wanbeleid en verantwoordelijkheid onderdelen A tot en met M
de Raad van Bestuur van Meavitagroep en/of S&TZG en/of Meavita Nederland, in het bijzonder de bestuurders [A] en/of [B] en/of [C] en/of [D] en/of [E] en/of [G] en de Raad van Toezicht van Meavita West en/of de Raad van Commissarissen van S&TZG en/of Meavita Nederland, in het bijzonder de commissarissen [L] en/of [T] en/of [N] en/of [P] en/of [S] en/of [Q] en/of [K] en/of [R] en/of [M]".
B
governance-en medezeggenschapsregels, geen rechtvaardiging. De Ondernemingskamer concludeert: er was inderdaad een cumulatie aan moeilijke tot zeer moeilijke externe factoren. In plaats van die tegemoet te treden met extra zorgvuldigheid en aandacht, vervielen bestuurders en toezichthouders in een cumulatie van tekortkomingen zoals hiervoor overwogen.
14.De gronden van de beslissing (vernietiging van besluiten)
alle besluiten van de Raad van Toezicht van Meavita West en/of de Raad van Commissarissen van S&TZG en/of Meavita Nederland tot decharge c.q. kwijting van alle hiervoor genoemde bestuurders."
15.De gronden van de beslissing (verhaal van kosten)
16.Slotconclusies en kostenveroordeling
17.De beslissing
mr. G.C. Makkink, raadsheren, en drs. P.G. Boumeester en prof. drs. E. Eeftink RA, raden, in tegenwoordigheid van mr. R. Verheggen en D. Cohen Tervaert, griffiers, en in het openbaar uitgesproken door mr. Faber op 2 november 2015.